Theosophical University Press Agency

pagina achteruit Inhoud pagina vooruit


Bijeenkomst in Liverpool

Stork Hotel
18 juni 1951 – 19.30 uur

Lilian Rainford, voorzitter


Lilian Rainford: Ik heb vanavond de zeer aangename plicht u de leader van de Theosophical Society voor te stellen. Ik denk dat we het wel erover eens zullen zijn dat hij op zijn reis door Engeland in iedere plaats waar hij spreekt, steeds meer van die schitterende kracht, de logekracht, zal achterlaten, zodat we allemaal daarvan ook iets kunnen ontvangen. Ik wil niet tot u spreken omdat ik geen moment van zijn tijd in beslag wil nemen. Daarom, beste vrienden – de leader, James A. Long.

JAL: Dank u zeer, Mw. Rainford. Ik wil ook diegenen bedanken die verantwoordelijk zijn voor de voorbereidingen van deze bijeenkomst en die het me mogelijk hebben gemaakt u hier te ontmoeten en met u te spreken.

Ik wil nu graag beginnen met enkele opmerkingen te maken naar aanleiding van de gedachte die de voorzitter uitsprak toen ze zei dat ik iets van de logekracht bij u zou achterlaten op mijn reis door Engeland. Dat was natuurlijk een mooie gedachte en ik heb geen enkele kritiek op de voorzitter, noch op de geest van haar opmerking. Maar ik heb op mijn rondreis door Nederland, Zweden en Duitsland en gisteren op onze eerste bijeenkomst in Engeland ontdekt dat het werkelijk een illusie is te denken dat ik hier en daar iets van de logekracht zou achterlaten. Ik kan dat niet doen. Wat er gebeurde was dat die leden die ik heb ontmoet, door hun geesteshouding een zekere hoeveelheid van de logekracht hebben aangetrokken, die ze zelf met zich meedroegen en die niet door mij daar werd achtergelaten. Dat is precies wat er is gebeurd. De meesten van ons hebben de christelijke bijbel gelezen waarin meester Jezus zegt ‘Waar twee of drie in mijn naam bijeenzijn, daar ben ik in hun midden’. Wanneer we dat vanuit een theosofisch standpunt overdenken, weten we dat waar twee of drie bijeenzijn in naam van de meesters of van de Loge, daar ook de logekracht aanwezig is. De wet werkt zodanig dat waar twee of drie tezamen zijn in de juiste houding en in de juiste geest, niets het toestromen van die logekracht naar die kleine groep zal verhinderen.

Zo hebben we gemerkt, en ik geloof dat mijn staf en ook Mw. Rainford het daarmee eens zullen zijn, dat ik niets naar een bijeenkomst breng behalve het verlangen in mijn hart om te dienen; maar dat in de loop van de gesprekken, vragen en antwoorden de leden door hun eigen houding iets aantrekken, waardoor ze zich beter en sterker voelen dan toen ze kwamen. Daarom komt aan hen de eer toe, als daaraan al behoefte bestaat.

Sinds de Society in 1875 werd gesticht, hebben er veel veranderingen plaatsgevonden – uiterlijke veranderingen, maar geen innerlijke. In die gevallen waarin het uiterlijke werk zich heeft aangepast aan de veranderende tijden, is er vooruitgang geweest. Waar het uiterlijke werk niet is aangepast aan de veranderende tijden, maar min of meer onveranderd bleef, was er weinig vooruitgang. Zij die bijvoorbeeld HPB begrepen en in haar stroom werkten, waren in staat, als twee of drie bijeenkwamen, om dat in de juiste geest te doen en de logekracht aan te trekken. Toen Judge kwam konden die leden die de polsslag van de cyclus van Judge voelden, dat eveneens doen. Maar sommigen meenden dat dit of dat op dezelfde manier moest worden gedaan als onder HPB. Zij trokken toen niet die kracht aan die de anderen wel aantrokken.

Een van de grootste struikelblokken in ons werk als theosofen is dat we ons laten opsluiten binnen de grenzen van ons eigen bewustzijn, ons eigen standpunt, onze eigen gehechtheid. We moeten vaker doen zoals KT deed. Eens zat ze aan de oever van de Merrimac dichtbij haar woonplaats in New England en staarde in de verte. Een van haar leden vroeg haar wat ze deed. ‘Ik zit bij de zee en kijk naar het weer’, en ze bedoelde het weer van de toekomst. Een van de grootste taken die we als actieve leden hebben, is volgens mij niet om te proberen de toekomst te lezen in profetische zin, maar om te proberen het heden te lezen en de tendensen van de toekomst te bestuderen, zodat we de natuurlijke veranderingen in het leven rondom ons kunnen herkennen. Als we alleen de huidige omstandigheden van het dagelijks leven blijven analyseren, zullen we niet in staat zijn om ze hun plaats te geven in het hele schema van de natuurlijke ontwikkeling van het theosofische werk.

Ik heb groot respect voor de quakers. Ik weet niet of men in Engeland de quakers goed kent, maar toen we jong waren, hadden we in Pennsylvania een spel dat ‘quakerbijeenkomst’ heette. De aanvoerder van het spel begon altijd met het uitspreken van een krachtig ‘De quakerbijeenkomst is begonnen, geen gelach, gepraat of kauwgom’ en de eerste die de stilte verbrak was af.

John Tierney: Dat is zo.

JAL: U herinnert het zich? Dat typeert of symboliseert de manier waarop de quakers hun bijeenkomsten hielden, niet alleen hun erediensten, maar ook hun zakelijke bijeenkomsten. Ik weet niet of ze dit beginsel nu nog even nauwgezet volgen, maar in mijn jeugd zou een bestuur niet proberen om zijn zaken te regelen voordat het eerst rustig genoeg bijeen had gezeten om de ‘geest van de bijeenkomst’ aan te voelen. Als dan de geest zich deed gelden, ging er iemand spreken, daarna een ander. En pas nadat iedereen in het vertrek de geest van de juiste beslissing had aangevoeld, gingen ze over tot handelen. Ze namen nooit een besluit op basis van de mening van de meerderheid. Hun beslissingen werden genomen door de eensgezinde instemming met de geest van het besluit.

Ik denk dat we een voorbeeld aan de quakers kunnen nemen als we ons theosofische werk beschouwen. Tijdens mijn ervaringen in de verschillende nationale afdelingen, die ik heb bezocht, zowel tijdens deze rondreis als op mijn wereldreis, waren er momenten dat de natuurlijke intuïtie om de geest van een bijeenkomst goed aan te voelen, ontbrak. In zo’n geval zou ik willen voorstellen om met de beslissing als een goed beginpunt te wachten, haar grondig maar altijd vriendschappelijk te bespreken en de zaak dan een poosje te laten rusten. Breng haar dan later weer naar voren, en misschien zal dan blijken dat óf de eerste oplossing óf een betere door iedereen als de juiste wordt aangevoeld. Wanneer men op die manier eensgezind tot overeenstemming komt, komt daarmee gewoonlijk de juiste geest tot uitdrukking van de situatie die eerlijk onder ogen is gezien en aangepakt.

Dat lijkt misschien een lange omweg vanaf de eerste opmerking over ‘waar twee of drie bijeenzijn’ maar dat is het in feite niet. Ik geloof niet dat er één lid is in de Society dat niet de invloed van de spirituele kracht heeft gevoeld, die toestroomt naar een groep waar twee of drie, of twee- of driehonderd samenkomen, wanneer de houding en het hart en de gedachten zuiver zijn. Het enige wat we kunnen overwegen te doen en wat meer dan iets anders dat zal teweegbrengen, is het vervullen van onze natuurlijke plicht, zoals die in de dagelijkse verantwoordelijkheden tot ons komt. Wanneer we die vervullen zonder een compromis te sluiten zullen we de goede of verkeerde impulsen en neigingen in ons eigen karakter gaan herkennen die proberen tot uitdrukking te komen. We zullen de positieve en opbouwende neigingen herkennen en ook de negatieve en afbrekende. Door analyse en bestudering van deze invloeden die van dag tot dag in ons leven komen, zijn we in de gelegenheid de juiste houding te bewaren en daardoor individueel een beetje hulp uit die innerlijke bron aan te trekken. Maar we zullen dat niet doen als we niet oprecht en eerlijk tegenover onszelf zijn.

We hebben jarenlang over deze dingen gesproken en ze steeds weer bestudeerd, maar in het lot van de beschaving is de tijd gekomen dat we onze theosofie in het dagelijks leven moeten toepassen. We moeten in ons bewustzijn een nieuwe weg inslaan, waar we niet langer alleen maar willen ontvangen, maar moeten beginnen te geven – geen woorden, maar onze levenskracht en onze levensenergieën – zodat de wereld er beter door wordt. Zoals we gisteren in Teesdale zeiden: gedurende de cyclus van de neergaande boog of die van involutie werden we geacht de theosofische leringen in ons bewustzijn op te nemen en al het licht en de hulp van de leraren en leaders zoveel mogelijk in ons op te nemen. Maar we bevinden ons nu op de opgaande boog van de eeuwcyclus, die van evolutie, waarop we dat wat we hebben ontvangen en verwerkt, in onze dagelijkse handelingen moeten omzetten, zodat we door ons voorbeeld de buddhische vlam, die steeds in het hart van ieder van ons probeert te branden, een beetje helderder kunnen maken. Dan en alleen dan zullen we die medemensen aantrekken die hun thuis in de theosofie zoeken, zielen die misschien vroeger deelhadden aan dit werk en die naar juist dat licht zoeken dat hen weer naar huis zal brengen.

Nu ben ik helemaal niet in een stemming om een preek te houden, al klinkt het bijna alsof ik er juist wel mee bezig was. Maar dat is niet zo. We hebben in de Society telkens opnieuw allerlei problemen gehad, en zij die daarop het antwoord hebben gevonden hebben het altijd op dezelfde plaats gevonden – in hun hart. Het verheugt me vandaag tot u in Liverpool en tot diegenen onder u die van elders zijn gekomen, te kunnen zeggen dat onze Theosophical Society wat haar innerlijke gehalte betreft sterker is dan ooit. Wat ik op het vasteland van Europa, in Zweden en tot dusverre hier heb gezien en aangetroffen, heeft duidelijk gemaakt dat, hoewel het uiterlijke werk misschien in bepaalde opzichten in sommige plaatsen langzamer voortgang vindt, er in het hart van de leden een loyaliteit en trouw aan de zaak aanwezig zijn, die veel ertoe hebben bijgedragen om haar stevig verankerd te houden, veel steviger dan we kunnen vermoeden. Het is nu onze taak deze overgang van de ontvangende naar de gevende fase, van de studie naar de praktijk, in ons leven meer zelfbewust te ervaren.

We weten allemaal dat wanneer we in een onbevredigende situatie verbetering willen brengen, we niet heel ver komen als we ons alleen met de gevolgen bezighouden. We moeten ervoor zorgen dat de oorzaken goed zijn en dan zullen de gevolgen voor zichzelf zorgen. Dit is duidelijk op het fysieke gebied maar hoeveel van ons passen deze eenvoudige natuurwetten toe op de mentale, morele en zelfs spirituele gebieden? In theorie wel, maar hoe staat het met het in praktijk brengen van een klein beetje van de spirituele wijsheid die een onvervreemdbaar deel van ons bewustzijn is? Als theosofen proberen we zelfbewust met de natuur samen te werken en daarom proberen we altijd met de oorzaken te werken en in de eerste plaats de verkeerde oorzaken in onze eigen natuur te verbeteren en dan – waar we kunnen – helpen om de verkeerde oorzaken en invloeden in onze omgeving te verbeteren.

Hetzelfde is van toepassing op het werk van de Society en haar invloed in de wereld. Er bestaan in de wereld veel organisaties die zich bezighouden met gevolgen. Maar theosofen weten dat de wereldsituatie en de internationale verhoudingen, die al enige tijd gespannen zijn, alleen verbeterd en in harmonie gebracht kunnen worden door de oorzaken te verbeteren. U en ik kunnen als leden van de Society uiterlijk heel weinig daaraan doen. Als theosofie niet in innerlijke oorzaken was geworteld, zouden we als Society allang dood zijn. Vanuit een uiterlijk standpunt zijn onze leden nog geen druppel in de emmer. Welke invloed hebben onze leden in een land dan uiterlijk op de volksaard? We zouden op de daken van de huizen kunnen klimmen en onze leringen wijd en zijd verkondigen, maar we zouden geen invloed hebben op de wereld, hoeveel waarheid we ook zouden verkondigen. Maar we zullen haar in veel grotere mate beïnvloeden dan we ook maar voor mogelijk houden als we op de een of andere manier onze theosofie werkelijk in praktijk zouden brengen en onszelf tot ware voorbeelden zouden maken van alles wat we geloven.

Zoals we telkens weer hebben herhaald, is theosofie iets innerlijks en vertegenwoordigt ze wat HPB een leer van het hart noemt, die in ons leven actief tot uitdrukking wordt gebracht. We zien dus welke verantwoordelijkheid we in de wereld hebben als individuen, als loges of branches, als nationale afdelingen en als Society – een innerlijke verantwoordelijkheid. We kunnen niet sterk genoeg de nadruk erop leggen dat de kracht van een zuiver spirituele gedachte en houding, wanneer die in de wereld van gevolgen doorbreekt, enorm wordt vergroot – niet tot de tweede of derde macht, maar in nog veel hogere mate.

Als we daarom als leden van deze Society, die sinds 1875 met de onverbroken schakels van de keten hebben gewerkt – waarbij we trouw bleven aan wat we het rajayoga-stelsel van karaktervorming zouden kunnen noemen, de ware praktische theosofische levenswijze – als wij die in die stroom hebben gewerkt, er werkelijk ernst mee maken en beginnen te doen wat KT haar leerlingen op het hart drukte en bewust onze eigen evolutie leiden, bewuster dan we ooit tevoren hebben gedaan, dan zullen we merken dat we leden en deelgenoten van die grote broederschap zijn, en in staat zijn om aan de Grote Loge een kracht te geven waardoor de meesters door karma nog actiever in de wereld van de mens zullen kunnen werken; waarbij ze deze en gene aanraken en in stilte rustig maar krachtig helpen. We zullen ontdekken dat de oorzaken die zo lang verkeerd zijn geweest, ten slotte goed zullen worden, en dat de gevolgen in overeenstemming daarmee goed zullen zijn; en wij als theosofen zullen iets dichter genaderd zijn tot het tot stand brengen van die universele broederschap en die verlichting van het lijden van de mensheid, die het oorspronkelijke programma van de meesters waren en blijven.

Ik zou willen dat ik die gedachte nog duidelijker kon maken, maar ik wil er niet te lang bij stilstaan. Of we het beseffen of niet, deze hele taak van ons is zeer praktisch en in feite heel eenvoudig. Wanneer we alle leringen die we hebben ontvangen, hoe technisch ze ook zijn, op een eenvoudig en praktisch peil brengen, zullen we ontdekken dat ze inderdaad een antwoord geven op allerlei problemen die ons dagelijks leven met zich meebrengt. Ze zullen uiteindelijk ook een antwoord geven op de internationale problemen en meer harmonie en vrede tot stand brengen.

Gewoonlijk spreek ik ongeveer 10 of 15 minuten en geef dan de leden de gelegenheid vragen te stellen, en in het algemeen ontstaat er dan door die vragen en antwoorden een prachtige uitwisseling van gedachten en ideeën. Ik heb het gevoel dat ik vanavond niet meer inleidende opmerkingen hoef te maken, behalve deze: ik heb een neiging opgemerkt, niet om formeel te zijn, maar meer een neiging om iets bij voorbaat als vaststaand te aanvaarden. Dat is niet goed en ik zou graag willen dat u zich allemaal minder formeel voelt. Laten we ons voorstellen dat we in een kring zitten en over en weer van gedachten wisselen. Laat me weten wat er in uw hoofd en hart leeft. Als ik er geen antwoord op weet dan zal ik u dat zeggen, en dan zullen we samen de antwoorden vinden. Is er iemand die een vraag heeft?

Peter Stoddard: Is de leader van plan veranderingen aan te brengen in de manier waarop we openbare bijeenkomsten en studiegroepen houden, zodat deze anders wordt dan ze de laatste vijftig jaar is geweest? En ik wil ook weten of het door een verandering of verbetering mogelijk is gunstiger resultaten te verkrijgen dan we in het verleden hebben bereikt?

JAL: Dank je, Peter. Ik denk dat naarmate we elkaar in dit werk beter zullen leren kennen, je zult ontdekken dat ik helemaal geen plannen heb. Ik heb geen enkel plan gehad en ik weiger plannen te maken. Ik heb bepaalde principes die we altijd moeten volgen, maar ik heb geen enkel plan gemaakt voor de manier waarop we dit of dat zullen gaan doen, omdat ik vind dat het een geweldige fout van mij zou zijn om zelfs tegen deze groep, die twee of drie of vier steden vertegenwoordigt, te zeggen dat openbare bijeenkomsten niet op deze manier moeten worden gehouden of dat studiegroepen niet op die manier moeten worden geleid. Er zijn geen twee loges of twee mensen gelijk en ik weet niet wat het beste is voor Manchester zolang ik niet met Manchester heb gesproken en heb gezien hoe de omstandigheden daar zijn. Dan pas zou ik met u erover kunnen nadenken. Evenmin weet ik wat Liverpool precies zou moeten doen. Maar als ik me een beeld ervan heb gevormd, zouden we misschien tot de conclusie komen dat het ene goed is voor Manchester en het andere goed voor Liverpool.

Juist daarin maken we fouten. We horen dat Punxsutawney in de Verenigde Staten veel succes heeft gehad met zijn openbare bijeenkomsten, en dan zeggen we dat we hier precies zo moeten werken. Omdat het daar goed is, moet het hier ook goed zijn. Maar dat hoeft niet waar te zijn. We weten door al onze zakelijke verhoudingen in elk beroep dat ‘de een zijn brood de ander zijn dood kan zijn’. Ik hoop dit tot een ‘waarachtig’ samenwerkingsverband te maken, waarbij we om de tafel kunnen gaan zitten, letterlijk of per brief, en over de dingen kunnen praten, en onderzoeken welke omstandigheden ieder lid of branch onder ogen moet zien. U kunt de theosofie, zover ik weet, soms meer kwaad dan goed doen door het houden van openbare bijeenkomsten. Aan de andere kant doet u juist door dat werk misschien het beste dat mogelijk is.

In Duitsland zijn er, als een voorbeeld hiervan, in één stad twee groepen die elk wanhopige pogingen deden om openbare bijeenkomsten te houden, maar zonder dat ze in spirituele zin een eenheid vormden. Het publiek voelt de polsslag van een loge veel sneller dan we misschien denken. Het was verkeerd en in feite absoluut belachelijk om te verwachten dat die inspanningen iets van blijvende waarde zouden opleveren. Daarom vroeg ik hen om alsjeblieft in die stad al het openbare werk stop te zetten. We spraken er openhartig over en ze begrepen de reden en hebben het openbare werk stopgezet tot ze in de ware geest van de theosofie kunnen samenwerken. In een andere stad in Duitsland moedigde ik hen zeer nadrukkelijk aan om hun openbare bijeenkomsten en alle daaraan verbonden activiteiten voort te zetten, omdat de leden van die branch spiritueel zo nauw verbonden waren dat welk openbaar werk ze ook zouden doen, de kracht van die groep een voorbeeld zou zijn voor de belangstellenden. Die loge heeft bijna 200 leden.

Mijn taak als leader van deze Society en als lid van dit samenwerkingsverband is niet om rond te reizen en voor iedere stad alles te beslissen, maar veeleer om iedere loge of branch en de leden zelf te helpen om een stevige basis voor de toekomst te leggen. We zijn geïnteresseerd in de toekomst, niet alleen in vandaag of morgen of zelfs in dit leven. We moeten dit werk niet alleen tot 1975 voortzetten. We moeten het zodanig voortzetten dat wanneer de boodschapper in 1975 of rond die tijd komt, hij iets zal vinden dat de theosofie en deze oude wijsheid zo’n stuwkracht zal geven dat ze vele, vele eeuwen zullen standhouden. Ik ben ervan overtuigd dat we dat kunnen. We hebben een goed begin gemaakt. Aantallen zijn nu onbelangrijk, maar de ware geest in ons hart en in ons denken is heel erg belangrijk en daar moeten we eerst voor zorgen.

Die oude orakelspreuk ‘Mens, ken uzelf’ is nu even krachtig en doeltreffend als toen ze voor het eerst werd uitgesproken en het zal ieder van ons heel veel goed doen als we onszelf eens ernstig onder de loep nemen, en in de eerste plaats eraan denken dat de innerlijke dingen belangrijker zijn dan de uiterlijke, want wanneer het innerlijke goed is, moet het uiterlijke zich daarnaar richten – en bovendien moeten we steeds in gedachten houden dat we vanaf dit moment, nu de esoterische kracht op dit keerpunt van de cyclus haar invloed in het exoterische van ons leven binnendringt, in ons hart een innerlijke omschakeling moeten maken van een exoterische benadering naar een innerlijke, esoterische benadering. De uitspraak van kolonel Conger dat de TS krachtiger werd dan de ES ooit is geweest, was geen loze opmerking. Hij sprak in diep esoterische zin.

We dwalen een heel eind van je vraag af, Peter, maar toch zou ik nog graag even willen spreken over het esoterische dat exoterisch is geworden en omgekeerd. Dit slaat niet alleen op de esoterische leringen die openbaar zijn gemaakt, op de woorden in de boeken die we met ons verstand en ons intellect lezen. We kunnen deze esoterisch in ons opnemen en ze exoterisch in ons intellect tot uitdrukking laten komen, maar wat levert zelfs dit op, wat gebeurt ermee? Dat moet en kan worden gedaan, maar dat is slechts een deel van het werk. Waarom hebben we in de eerste plaats esoterische leringen ontvangen? Niet omdat we daardoor meer zouden weten dan onze broedertheosofen of meer dan iemand die geen theosoof is. Dat zou niets te betekenen hebben, het zou alleen onze ijdelheid strelen. Het esoterische is aan ons gegeven opdat we de kracht ervan tot een deel van ons leven zouden maken en opdat wij als theosofen, die alle esoterische leringen tot onze beschikking hebben, wanneer we met de innerlijke problemen van het dagelijks leven te maken krijgen, ons zouden inspannen om ze onder ogen te zien, ze te analyseren, en zouden proberen ze met de esoterische of innerlijke sleutels op te lossen.

Welke zijn die esoterische sleutels? Wat is esoterie, wat is zuiver occultisme anders dan altruïsme? Het heeft absoluut niets te maken met yogi’s die psychische vermogens en al dat soort dingen ontwikkelen. Het is het ontplooien van de goddelijkheid die in het hart van ieder van ons woont. Het betekent dat we beginnen te proberen de Gulden Regel in praktijk te brengen, ernaar te leven en niet alleen maar erover te praten. Het betekent dat we beginnen die dingen te doen die ons keer op keer zijn gegeven, maar in de eerste plaats en vóór alles, bewust méér aan het welzijn van anderen te denken in plaats van zich altijd eerst zorgen te maken over onszelf. Op die manier beginnen we het grote lijden in de wereld te verlichten, niet door – wat velen van ons hebben gedaan – zich te mengen in de plicht van een ander of zich ermee te bemoeien, maar door onpersoonlijke hulp, zodat zij die we wilden helpen, geholpen worden zichzelf te helpen. Laten we iets uit ons hart geven. Als we werkelijk willen helpen, zullen we de gelegenheid niet voorbij laten gaan om de ziel van hen die we willen helpen, te geven waarom ze vraagt. Al is het maar een gedachte of een impuls om iets in hen wakker te maken, niet als een propagandist, niet om te proberen hen lid van de Society te maken, maar om te helpen aan zijn leven wat meer glans te geven en de weg voor hem wat duidelijker te maken. Wanneer ons diepste verlangen is onze medemensen te helpen, dan zal die impuls vanuit onze hogere natuur de hogere natuur beroeren van degene die we willen helpen, en wanneer hij het het meest nodig heeft zal die lichte aanraking op een goede dag in zijn lagere bewustzijn doordringen en zal hij een krachtige impuls in de goede richting ontvangen. Dan is men broederlijk in de ware zin – dan is men theosoof.

Dat is onze werkelijke taak als we onze medemensen willen helpen. Dat is de manier waarop we het meest doeltreffend de internationale situatie helpen verbeteren, al zijn we ons niet daarvan bewust. Laten we doen zoals in de Gita staat: handelen omdat het juist en goed is om te handelen, maar de resultaten vergeten. Laat de resultaten aan de Wet en aan de meesters over – hecht u niet eraan en wees onpersoonlijk. Ik kan ieder van u verzekeren dat als u dat iedere dag een uur doet, u al een beter mens zult zijn. Als u dat dan tot twee en drie uur kunt uitbreiden en ten slotte tot de hele dag, zult u iets voelen van die logekracht die uw natuur binnenstroomt en die haar tot leven brengt. Het zal de pit van de lamp van uw bewustzijn schoonmaken, zodat het buddhische licht veel helderder zal branden dan u zich nu kunt voorstellen.

Misschien zijn er nog enkele andere vragen? Peter, jij bent verantwoordelijk voor dat lange antwoord!

Stoddard: Ik ben u niettemin dankbaar.

Mw. Q. Martin: Omdat ik een betrekkelijk nieuw lid ben, is mijn vraag misschien een beetje overbodig, maar denkt u dat het goed is dat een nieuw lid van de TS datgene onderwijst wat hij zelf als theosoof nog maar pas schijnt te leren?

JAL: Ik denk dat ik uw vraag goed begrijp, maar mag ik proberen haar nog eens onder woorden te brengen om te zien of ik uw gedachte heb begrepen?

Mw. Martin: Ja, alstublieft.

JAL: Is het voor een betrekkelijk nieuw lid dat nog niet de gelegenheid heeft gehad om veel van de theosofie te bestuderen, maar dat daarin iets heeft ontdekt wat de moeite van een verdere studie waard is, is het juist dat zo iemand, voordat hij alle antwoorden kent die hij denkt dat er kunnen zijn, onmiddellijk aan het werk gaat en probeert een voorbeeld te zijn van wat hij weet en anderen helpt dat te ontvangen? Is dat uw vraag?

Mw. Martin: Min of meer.

JAL: Wel, als het dat niet is, wilt u het dan verduidelijken, want ik wil uw vraag beantwoorden.

Mw. Martin: In de meeste gevallen schijnt er bij de theosofie heel wat boekenkennis te komen kijken, maar er is iets wat ver uitgaat boven boekenkennis en dat heel moeilijk aan anderen is door te geven, en toch voel je innerlijk dat die kennis in jezelf besloten ligt. Denkt u dat het juist is om dat naar voren te brengen zonder dat we over de technische- of boekenkennis van de oude wijsheid beschikken?

JAL: Nu begrijp ik uw gedachte. Dank u. Laat ik even terugkomen op het feit waarover ik eerder heb gesproken, namelijk dat iedereen die we ontmoeten, tot ons komt om iets te ontvangen of om iets te geven. Nu klinkt dat misschien erg eenvoudig maar het is van verstrekkende betekenis wanneer we beginnen de ontmoetingen die we in ons dagelijks leven hebben vanuit een esoterisch standpunt te analyseren en te bestuderen. Het doet er niet toe of een lid pas een maand theosoof is en misschien zelfs nog nooit een passage uit de Gita heeft gelezen. Hij heeft iets te geven, wanneer de juiste persoon op zijn pad komt.

Nu zou ik aan geen enkel lid de raad willen geven, of hij nu een maand lid is of langer dan 60 jaar in de Beweging is, om de straat op te gaan om zomaar iemand op de schouder te tikken en tegen hem te zeggen: ‘Hallo, ik ken u al een poosje. U heeft heel wat problemen. Ik heb kennisgemaakt met de theosofie en die heeft veel van mijn problemen opgelost. Ik zou u daarover graag vertellen, omdat ik denk dat het u zal helpen.’ Iemand op die manier benaderen is volgens mij helemaal verkeerd. Dit klinkt u misschien vreemd in de oren, want honderden theosofen doen het juist op die manier en nu kom ik, volgens hen een wijsneus in de theosofie, en waag het aan mensen die deze methode misschien wel 50 of 60 jaar hebben gevolgd, te vertellen dat ze helemaal verkeerd is. Daarvan ben ik echter overtuigd en ik blijf erbij tot ik iets beters vind.

Aan de andere kant, wanneer u de straat opgaat of naar uw werk, dan kan het heel goed gebeuren, zelfs al bent u nog maar een maand lid, als het verlangen in uw hart maar diep genoeg is om op de juiste manier te helpen, dat die man of vrouw uit zichzelf naar u toe zal komen en zeggen: ‘Meneer Long, ik heb de laatste tijd heel wat problemen en moeilijkheden en Joost mag weten wat ik moet doen. Heeft u een idee?’ Al heeft u maar één passage uit de Gita gelezen die uw hart heeft geraakt, dan zal karma voor de rest zorgen en dan zult u ontdekken dat het u gegeven zal worden wat u moet zeggen. Herinnert u zich wat meester Jezus tegen zijn discipelen zei: ‘Wanneer ze jullie voor de rechter brengen, vraag je dan niet af wat je moet zeggen, want het zal je gegeven worden wat je moet zeggen.’ Dat is een occulte waarheid die altijd opgaat. Iets uit de Gita heeft uw hart geraakt, en als u ernstig overtuigd bent van de waarheid die u gezien en aangevoeld heeft, dan zal uw hart dat van de ander beroeren – en de Wet zal haar werk doen. In dit geval kwam die persoon naar u toe door karma, en daarom opende hijzelf de deur voor de theosofische gedachten die karma u heeft gegeven, en het zal u gegeven worden wat u moet zeggen. De wet zal op een natuurlijke manier werken. Het zal ons nooit aan gelegenheden ontbreken om onze medemensen te helpen als wij onze plicht doen.

Zo zien we opnieuw dat het voorbeeld, de ware kracht van de aspiratie, ons helpt om te kunnen helpen wanneer erom wordt gevraagd, maar zonder een bewuste inspanning van onze kant. Als iemand zoekt zal hij het licht vinden dat u bent; als hij niet zoekt en u probeert uw licht tentoon te spreiden dan is het gevolg misschien dat u hem ten slotte verblindt in plaats van het pad voor hem te verlichten. Is dit enigszins een antwoord op uw vraag?

Mw. Martin: Jazeker.

JAL: Er bestaat geen voorschrift dat u kunt opschrijven, want ieder lid is anders en moet de weg vinden die voor hem het geschiktst is. Maar er zijn voor dit soort zaken algemene beginselen die goed zijn en die ieder individueel kan toepassen.

Vraag: Vindt u het goed om iemand van zijn eigen religie af te brengen?

JAL: Ik geloof dat dit erg gevaarlijk en onnodig is. We hoeven niemand van een religie af te brengen. Ik zou nooit proberen een christen uit zijn kerk weg te halen omdat ik denk dat de theosofie beter is of dat het méér omvat. Theosofie is niet beter dan zuiver christendom, want ze zijn één en dezelfde. Ze ontspringen aan dezelfde bron. Maar theosofie, zoals we die nu kennen, zal hen helpen betere christenen te zijn en te begrijpen dat er veel meer waarheid in deze wereld is dan hun is geleerd, en dat religie, filosofie en wetenschap in feite drie aspecten zijn die volledig met elkaar zijn verbonden.

Een paar dagen geleden heb ik op een avond in Den Haag een openbare lezing gehouden over het onderwerp: ‘Is theosofie praktisch?’ Mijn doel was aan te tonen hoe eenvoudig en praktisch theosofie is, zonder in technische details te treden. Uitgaande van dit drievoudige aspect, het religieuze of ethische, het filosofische, en het wetenschappelijke, toonde ik aan dat het religieuze aspect is wat we moeten doen; het filosofische is waarom we iets moeten doen en het wetenschappelijke of het praktische aspect zegt ons hoe we iets moeten doen. Die eenvoudige bewering kan in een basisformule worden weergegeven: voor het wat heeft u het idee of het ideaal; voor het waarom het plan om dat idee tot uitdrukking te brengen en voor het hoe de uitvoering van het plan. Met die formule kunt u ieder probleem in het leven analyseren en onderzoeken waar de moeilijkheid schuilt: als het idee juist is, dan moet het óf aan het plan zelf óf aan de uitvoering van dat plan liggen. Als het plan en het idee gezond zijn, dan moet de moeilijkheid liggen in de manier waarop we dat idee en dat plan in ons dagelijks leven uitvoeren. Wat het probleem ook is, wanneer we die basisformule toepassen zullen we verbaasd staan over het gemak waarmee we kunnen bepalen waar de moeilijkheid ligt, en als die eenmaal is vastgesteld, is de strijd al half gewonnen.

Om terug te komen op uw vraag: een van de hoofddoelstellingen van onze Theosophical Society is de studie van oude en hedendaagse religies, filosofieën en wetenschappen. Waarom zouden we een vergelijkende studie maken van religies, hedendaagse of oude? Om voor onszelf kennis en voordeel te verwerven? Natuurlijk niet. Het antwoord is eenvoudig: om onze medemensen te helpen de religie te begrijpen waaraan ze zich hun hele leven hebben verbonden. Als we met dat motief aan de vergelijkende studie van religies en filosofieën beginnen, zullen we ontdekken dat het ons nooit zal ontbreken aan het juiste woord van bemoediging en hulp voor een broeder op onze weg.

Ik spreek hier tamelijk krachtig, omdat dit punten zijn waar ik me door mijn ervaring erg sterk voor maak, in de zin dat ik vurig ernaar verlang te proberen onze leden te helpen hun taak in dit opzicht te herkennen.

Wie heeft er nog een vraag?

Mw. H. Berman: In de verslagen van enkele van uw toespraken heeft u veel gesproken over een samenwerkingsverband, wat ik een prachtige gedachte vind, en over de loges en de groepen in de Society en de individuele mens. Hierover wil ik graag iets weten. Wanneer iemand naar ons toe komt en zich bij de Society wil aansluiten en vraagt waartoe hij zich als lid verplicht, wat zou u dan zeggen?

JAL: Dank u, mevrouw Berman. Uw vraag en opmerking bestrijken een veel breder terrein dan alleen het samenwerkingsverband en ik zal proberen dit zo beknopt mogelijk te bespreken, hoewel ik ze misschien afzonderlijk zal moeten behandelen.

Laten we in de eerste plaats spreken over het nieuwe toekomstige lid. We zullen dan enig inzicht krijgen in hoe het samenwerkingsverband al heeft gewerkt. Ik weet dat honderden en honderden leden dachten dat het enige wat ze moeten doen wanneer er een belangstellende komt, is hem de verzekering te geven dat het heel gemakkelijk is zich aan te sluiten, omdat hij alleen maar hoeft te geloven in het beginsel van universele broederschap. Formeel is het enige wat vereist wordt een geloof in en het onderschrijven van het beginsel van universele broederschap, omdat we geen geloofsbelijdenis of geloofsovertuiging hebben die ieder lid moet onderschrijven. Maar het lid worden van de Theosophical Society heeft veel meer betekenis dan dat. Ik vraag zelden of nooit aan iemand om zich bij de Society aan te sluiten. Nu geef ik dit niet als een gedragslijn die iedereen moet volgen, omdat ook hier ieder lid en iedere belangstellende anders is, maar ikzelf zal er nooit bij een belangstellende op aandringen om lid te worden van deze Society, alleen maar om weer een lid te kunnen inschrijven. Ik wil niet zeggen dat ik het nooit zal doen, want wanneer ik zo’n nadrukkelijke uitspraak zou doen, zal karma me heel snel achterhalen en dan zou het kunnen zijn dat ik in een positie kom waarin karma me ertoe brengt iemand te helpen zichzelf te helpen. Maar ik geef uitdrukking aan een principe.

Wanneer een belangstellende naar me toe komt en zich bij de Society wil aansluiten als actief lid, dan zeg ik gewoonlijk tegen hem: waarom wacht u niet nog even totdat u wat beter weet wat de theosofie in werkelijkheid is en welke verantwoordelijkheden het lidmaatschap inhoudt? Dan leg ik hem uit wat zijn verantwoordelijkheid is, niet tegenover de leader of tegenover de loge- of branch-voorzitter of tegenover de nationale voorzitter of tegenover de leden, maar tegenover zichzelf. Ik maak hem duidelijk dat het lidmaatschap van de Theosophical Society een geloof vraagt in en een bereidheid om te werken voor het beginsel van universele broederschap en wat dat in occulte en spirituele zin inhoudt.

Verder moet volgens mij ook aan ieder lid duidelijk worden gemaakt dat wanneer hij de drempel overschrijdt van het gewone leven naar het lidmaatschap van deze Society, hij in werkelijkheid de voorhof van de tempel heeft betreden, een tempel die universeel is. En de omstandigheden waarin hij zichzelf plaatst zijn zodanig, vooral vandaag de dag, nu de occulte kracht zo sterk door de TS stroomt, dat op ieder een zware verantwoordelijkheid wordt gelegd om bewust van zichzelf een beter mens te maken – en dat is geen gemakkelijke taak. De mensen onder ons die het hebben geprobeerd, weten dat. Het is helemaal niet gemakkelijk. Het is een zware en moeilijke taak om zichzelf bewust te verbeteren.

Iedere keer dat men mij ernaar vraagt, definieer ik de theosofie – of tenminste, ik zeg wat ik denk wat theosofie is, omdat ze niet te definiëren is – als een stelsel van karaktervorming. Dat is het, uitgedrukt in de eenvoudigste bewoordingen. Wanneer iemand de voorhof van die tempel betreedt, neemt hij een verantwoordelijkheid op zich tegenover zichzelf, en die poging zal, overeenkomstig zijn aspiraties, de moeilijkheden teweegbrengen die hij zal ondervinden. Als hij oprecht van hart is en werkelijk aspireert, zal hij even krachtige reacties ervaren en evenveel geloftekoorts als iemand die ooit lid werd van de Esoterische Sectie. Ik heb dit gezien, in het bijzonder in deze tijd. We moeten mensen niet ervan weerhouden om lid te worden, maar we moeten eerlijk tegenover hen zijn en openhartig, en hen laten weten dat ze een verantwoordelijkheid op zich nemen, niet tegenover ons maar tegenover zichzelf.

Welke rol speelt het samenwerkingsverband hierbij? De basisgedachte van het samenwerkingsverband is deze: nu we het keerpunt in de cyclus voorbij zijn en we moeten geven wat we zo overvloedig hebben ontvangen; nu we de opgaande evolutieboog van onze theosofische ervaring hebben betreden; nu de esoterische leringen openbaar zijn geworden en de exoterische benadering een esoterische manier van leven moet worden, is het essentieel dat de leader naar beste vermogen meer en meer een dienaar wordt, niet alleen van de Loge maar ook van de leden. Naarmate we in staat zijn onze harten aaneen te smeden in dit werk om het oorspronkelijke programma van de meesters uit te werken en voort te zetten in die mate zal de invloed van die spirituele inspanning in de wereld worden gevoeld.

Waarom zei ik, toen ik verklaarde de leader te zijn – u heeft allemaal de documenten gelezen – dat deze leader beschouwd zou moeten worden niet als ‘eerste onder gelijken’ maar als ‘één onder gelijken’? De tijd is aangebroken dat we medewerkers moeten zijn in een praktische uiterlijke zin, zoals we vroeger in een minder actieve zin medewerkers waren, al beseften velen van ons dat niet. Het samenwerkingsverband is niets nieuws; het heeft altijd bestaan, maar het is in onze dagelijkse werkzaamheden meer naar buiten gekomen en actiever geworden. Zo hoop ik met u allen één te zijn in dit werkelijke samenwerkingsverband dat zich inzet voor het wezenlijke doel waarin we zijn geïnteresseerd: de redding van de mensheid.

Mw. Berman: Dank u zeer.

Mw. E. Glasby: Dit is niet zozeer een vraag, maar uw laatste woorden zijn een herhaling van de woorden die GdeP in 1937 in Nederland sprak. Hij zei dat hij niet los van ons stond, maar met ons samenwerkte. En u heeft praktisch woord voor woord gezegd wat GdeP zei. Het klonk heel profetisch.

JAL: Dank u; ik wist natuurlijk niet dat GdeP dat heeft gezegd, maar ik weet wel dat alle leaders precies hetzelfde gevoel hebben gehad als ik. Maar de beelden en de voorstellingen die de leden zich op een natuurlijke manier vormen, worden soms gekleurd door een bepaald soort maya, die zijzelf in de loop van hun studie en hun werk in de theosofie hebben geschapen. Daardoor beginnen ze automatisch een leader op een voetstuk te plaatsen, wat in het verleden verschrikkelijke gevaren met zich meebracht, omdat het lid dat dit doet, zich – zonder zich ervan bewust te zijn – gaat hechten aan de persoonlijkheid van de leader, wie hij of zij ook is. Dat lid gaat zo op in de eigenschappen van de persoonlijkheid en raakt zo gehecht aan de manier waarop juist die leader de dingen doet, dat, wanneer de tijd voor hem aanbreekt om heen te gaan, het lid hulpeloos achterblijft en niet weet wat hij moet doen, omdat de opvolger de dingen niet op dezelfde manier doet, niet dezelfde soort persoonlijkheid heeft en niet op dezelfde manier handelt als de vorige leader deed. Zo raakten ze in verwarring, en sommigen waren als leden voor de rest van deze incarnatie verloren, terwijl ze, als ze zich hadden gehecht aan wat door middel van de persoonlijkheid van de leaders tot uitdrukking komt, niet in verwarring zouden zijn gebracht.

Iedere leader heeft deze zogenaamde leadersverering die zich heeft voorgedaan, verafschuwd. Ik zal u daarover een verhaaltje vertellen. Er waren leden die kolonel Conger niet aanvaardden en die zeiden dat hij de gekozen leader was maar dat iemand anders het Outer Head zou zijn. Er waren er ook aan het Hoofdkwartier en elders die van kolonel Conger hielden, maar helaas begonnen enkelen zelfs de grond waarop hij liep te vereren en dan kwamen ze bij hem en zeiden: ‘Geliefde leader, ik wil slechts een ogenblikje in deze spirituele atmosfeer zitten’, en al dat soort dingen. Ik verwijt niemand iets, maar wil u een indruk geven van het effect van zo’n houding: op een avond toen ik naar binnen ging om welterusten te zeggen zei ik zoals gewoonlijk: ‘Is er nog iets wat ik voor u kan doen, vóór ik naar bed ga, kolonel?’

Hij keek tamelijk wanhopig en zei: ‘Ja’.

‘Zeg het maar’, antwoordde ik.

‘Ik zou graag willen dat je voor het Forum een verhaal schrijft, een parodie op de leadersverering. Ik zou graag willen dat je als plaats van handeling een eiland in de Stille Zuidzee neemt, waarheen de leden hun leaders kunnen brengen en ze hen heel lang, zoveel ze maar willen, kunnen aanbidden.’ Toen voegde hij er met een twinkeling in zijn ogen aan toe: ‘Leg het er dik bovenop!’

Ik wist dat hij zijn hart luchtte, zoals alle leaders zo nu en dan doen. Ik zei: ‘Wel kolonel, ik kan begrijpen hoe u zich voelt. We zullen er een nachtje over slapen.’ Natuurlijk heb ik het artikel nooit geschreven!

We moeten niet uit het oog verliezen dat leaders mensen zijn; het enige verschil – als we al kunnen spreken van verschil – is dat ze met hun hele wezen proberen dienaren van de mensheid te zijn. De meesters zijn mensen. Ze beweren niet dat ze volmaakt zijn, maar ze zijn dienaren van hogere dienaren van nog hogere dienaren. Ze zijn ook dienaren van lagere dienaren van nog lagere dienaren – allemaal mensen. Laten we dus geen enkele leader op een voetstuk plaatsen. Laten we aan hem denken als één onder gelijken, één die hoopt niet alleen de leden, maar ook de mensheid en de grote Loge van dienst te zijn.

Harry Berman: Mag ik een vraag stellen? We weten, dat iedere loge zijn eigen autonomie heeft, een bijna volledige autonomie. Heeft de leader op zijn reizen die hij onlangs door de wereld heeft gemaakt, geconstateerd dat de autonomie die tijdens GdeP’s leiderschap aan elke loge werd gegeven, goed heeft gewerkt? Heeft ze over het geheel goede resultaten gehad?

JAL: Dank u meneer Berman. Dat is een belangrijke vraag waarin een onderwerp naar voren wordt gebracht waarover ik graag spreek. Arme GdeP – ik weet dat hij, als hij begraven was, zich keer op keer in zijn graf zou hebben omgedraaid. Zijn ideeën over verbroedering zijn volkomen verkeerd geïnterpreteerd; zijn ideeën over technische theosofie zijn gekristalliseerd en ook volkomen verkeerd geïnterpreteerd, en zijn ideeën over nationale en loge-autonomie zijn eveneens volkomen uitgehold. GdeP was geen rechtsgeleerde, hij was een onderzoeker, een wetenschapper. Hij kwam om een geweldig commentaar op De geheime leer te schrijven, zodat we iets zouden hebben tot het einde van de eeuw en daarna. Iets dat al gereed was voor de volgende boodschapper om mee te beginnen.

Toen hij die autonomie in de constitutie opnam, dacht hij natuurlijk op de enige manier waarop hij kon denken, als een esotericus. Hij dacht aan svabhava. In een openbaar document kon men niet het woord svabhava gebruiken. Hij dacht aan de nationale svabhava van Engeland en van Nederland, van Duitsland en van de andere nationale eenheden. Hij dacht aan de individuele svabhava van deze loge, die loge of een andere loge in een natie, in een land, enz. Hij kwam om een bepaald werk te doen, dat praktisch zijn volledige aandacht en gedachten in beslag zou nemen, hij kon niet aan alles zijn persoonlijke aandacht geven en moest daarom op anderen vertrouwen. Ik ben ervan overtuigd dat wat GdeP oorspronkelijk voor ogen stond, namelijk om aan iedere nationale afdeling het voertuig te geven dat zou helpen de nationale svabhava tot uitdrukking te brengen en de individuele en nationale verantwoordelijkheid te ontwikkelen, verkeerd werd begrepen en tot een gevoel van afgescheidenheid leidde en op bepaalde plaatsen een bureaucratische hindernis voor de voortgang van het werk. Zo kregen we beslissingen die genomen werden in de nationale afdelingen en in de loges, die het gevoel hadden dat ze autonoom waren in de letterlijke betekenis van het woord en daarom konden doen wat ze wilden, zolang de meerderheid in hun eigen groep ervoor was en ze zich aan de letter van de wet hielden, zonder erop te letten of ze werkten in of samenwerkten met de geest van het werk die van tijd tot tijd een verandering ondergaat.

Daarom was ik zo blij dat de Amerikaanse Afdeling het raamwerk van hun afdeling vrijwillig opgaf en onder elkaar besloten branches te worden, rechtstreeks verbonden met het Hoofdkwartier. Ook in Nederland is er – zoals u uit de verslagen van de bijeenkomsten kunt lezen – niet langer een nationale afdeling als zodanig. De loges daar zijn branches geworden, rechtstreeks verbonden met het Hoofdkwartier, met een nationaal-secretaris.

Het is mijn uiteindelijke hoop dat de svabhava van iedere nationale afdeling, als het moment daarvoor aanbreekt, om hetzelfde zal vragen, op een natuurlijke manier, zodat we volkomen zullen hebben afgedaan met elk aspect van het idee van afgescheidenheid. Begrijp alstublieft dat dit geen kritiek op GdeP is, omdat hij een bepaalde reden had om deze vorm van nationale ontwikkeling toe te staan. Maar als iets in afzondering van de hoofdstroom kristalliseert, zoals met alle dingen gebeurt die jaren en jaren zonder verandering doorgaan, moet er, om het werk nieuw leven in te blazen, een nieuw soort voertuig worden gebruikt.

Laten we eens goed over de zaak nadenken. Waarom zouden we op dit moment in de wereldgeschiedenis nationale autonome eenheden hebben, die elk hun eigen weg gaan? Die kweken juist dat nationalisme aan dat nu de moeilijkheden in de wereld veroorzaakt, kweken het aan in innerlijke zin, kweken eerder afgescheidenheid aan dan eenheid.

Nu geloof ik niet in het aanbrengen van veranderingen in een nationale afdeling door er met de botte bijl in te hakken, want ik zou dan juist aan mijn doel voorbijschieten als ik ontijdig of in strijd met de noden van het land zou proberen het een of ander tot stand te brengen. Ik heb in geen enkele nationale afdeling iets gedaan waar niet om gevraagd werd, niet alleen in woorden, maar door natuurlijke omstandigheden. Als de tijd voor Engeland komt – dat kan morgen zijn, dat kan de volgende maand zijn, dat kan volgend jaar zijn – zal ik het weten. En wanneer die tijd op een natuurlijke manier aanbreekt, zullen we het doen en we zullen zien dat we een nationale groep theosofen zijn die zonder de belemmeringen van afgescheidenheid in Engeland voor de theosofie werkt.

Berman: Hoe is het met de autonomie van de loges als zodanig?

JAL: Die verdwijnt tegelijk met de nationale afgescheidenheid en wanneer die verandering zich heeft voltrokken zijn alle huishoudelijke reglementen dood en begraven. Dat is gebeurd in de Amerikaanse Afdeling en in de Nederlandse Afdeling. En ik heb deze landen aangemoedigd om, als ze hun beslissingen moeten nemen, bij elkaar te gaan zitten om te proberen de geest van hun werk te begrijpen, en ze zullen dan onveranderlijk ervaren dat ze tot de juiste beslissing komen, die unaniem wordt bereikt. Lieve hemel, laten we toch ophouden te proberen al onze theosofische problemen op te lossen met regels en voorschriften. Laten we proberen de innerlijke oplossing te vinden, de enige soort harmonie die duurzaam is. Laten we proberen als nationale eenheden en als individuele branches of loges een voorbeeld te zijn van de broederschap waarover we praten, een voorbeeld in een actieve zin. Dan zullen we zien dat we met gemak voorwaarts gaan in de juiste richting.

Nu moet ik er dit aan toevoegen als steun aan het werk dat GdeP deed met het oprichten van nationale afdelingen. Op dat moment was het een goed idee, hoofdzakelijk omdat GdeP vreselijk zwaar belast was met een dubbele verantwoordelijkheid, die ver uitging boven wat van enig mens gewoonlijk wordt gevraagd: ten eerste de enorme taak van schrijven en onderricht geven die hij moest verrichten voor de toekomst, en ten tweede het Hoofdkwartier bevrijden van de vreselijke schuldenlast die op Point Loma drukte, en het bevel van de meesters opvolgen om het Hoofdkwartier in te krimpen. Hij deed beide. Hoe was het mogelijk voor hem, die verantwoordelijk was voor ieder lid in de Society, om die twee belangrijkste verantwoordelijkheden te dragen en ook nog te hopen dat er in de verschillende landen iets zou worden bereikt? Er was maar één uitweg. Precies wat u en ik onder gelijke omstandigheden zouden hebben gedaan: iets van die verantwoordelijkheid overdragen en proberen haar op de beste manier die toen mogelijk was over te dragen, zodat het werk daar niet onder zou lijden, maar zou voortgaan. Hij legde het in handen van hen in wie hij vertrouwen had, beginnend met het Hoofdkwartier. Daarom werd, zoals ik zei, het woord autonomie gebruikt. Maar, zoals bij alle dingen het geval is, als iemand die een begin maakt met iets, vertrekt, en anderen die niet beseffen wat de gedachte erachter is alleen maar de uiterlijke vorm handhaven, dan verstart alles en verliest alles heel snel zijn spirituele waarde.

De tijd is nu aangebroken om alle belemmeringen voor een flexibele structuur in ons werk uit de weg te ruimen, zodat de kracht vrij naar en van de leden kan stromen. Het is nu onze verantwoordelijkheid om praktische theosofie te bevorderen en te verwezenlijken en met ieders hulp kunnen we deze taak volbrengen. Ik kan alleen doen wat u voor mij mogelijk maakt om te doen, en omdat het mijn taak is dit werk te doen, zet ik me volledig ervoor in. Op deze rondreis heb ik veel bemoediging ontvangen voor het werk. Nederland, Duitsland en Zweden hebben met hun steun aan het werk van de meesters de crisis glansrijk doorstaan. Waar in een of twee gevallen loges moeilijkheden hadden, hebben ze, nadat we gelegenheid hadden met elkaar hardop te denken over de innerlijke oorzaken van hun problemen, de theosofische vlag in de top van de mast gehesen en boeken ze vooruitgang evenals de andere loges. Hun hart was verduisterd door een maya, niet alleen door henzelf geschapen, maar geschapen door mensen die voor hen probeerden te denken. Maar nu ze zichzelf een eerlijke kans hebben gegeven om zelf na te denken, zien ze duidelijk wat ons werk in deze Society is en gaan er krachtig mee verder.

John Tierney: Mijn vraag is deze. Zou het juist zijn te zeggen dat de standaardwerken van GdeP, gezien het feit dat ze zo vol staan met technisch jargon, nooit zozeer bedoeld zijn geweest voor de ES-leden als wel voor kerkelijke autoriteiten en vooraanstaande wetenschappers, zodat – in plaats dat alleen ES-leden er hun voordeel mee kunnen doen – hij in feite door middel van deze standaardwerken en die technisch hoogdravende taal uiteindelijk een groter werk zal hebben gedaan, zodat de vruchten van zijn werk nooit verloren zullen gaan en zijn werk niet alleen van invloed zal zijn op onze kleine theosofische groepen maar op de hele mensheid?

JAL: Ik wil John Tierney een compliment maken omdat hij de vinger heeft gelegd op een van de meest fundamentele aspecten van de taak van een leader die gedurende mijn hele reis naar voren zijn gekomen. Hartelijk dank John.

Dhr. Tierney: Dank u.

JAL: Ik zou willen dat meer theosofen zover door dachten. Laat ik u nu vertellen wat ik in dit verband denk. Een leader doet niet dit of dat of iets anders om een bepaald doel te bereiken dat hij zich heeft voorgesteld. Een leader maakt van zichzelf, in ieder deel van zijn wezen, naar zijn beste vermogen, een instrument waar de logekracht doorheen kan stromen naar de leden en naar de wereld. En hij weet misschien niet wanneer hij vandaag iets zegt, schrijft of doet, welke invloed dat in de toekomst zal hebben. Maar laat ik, vóór ik verder ga met mijn uiteenzetting iets voorlezen dat ik uit een oud nummer van The Forum heb geknipt. Het zal u helpen om te begrijpen waar ik heen wil.

‘De meesters leiden de Society niet, zelfs de stichters niet, en niemand heeft ooit beweerd dat ze dit deden. Ze waken alleen over haar en beschermen haar. Dat is ruimschoots bewezen door het feit dat fouten haar niet hebben kunnen verzwakken en geen schandalen van binnenuit, noch de meest vernietigende aanvallen van buitenaf, haar te gronde hebben kunnen richten. De meesters kijken naar de toekomst, niet naar het heden en elke fout betekent evenzoveel verworven wijsheid voor de toekomst.’

Dat werd door Mw. Blavatsky gezegd. Toen HPB De geheime leer schreef, was ze zich in sommige gevallen niet bewust van wat ze deed, zelfs niet van wat ze aan het schrijven was. Hoeveel minder was ze zich ervan bewust dat tegenwoordig de bladzijden van haar Geheime Leer in de universiteitsbibliotheken ezelsoren zouden hebben door het gebruik dat wetenschappers en studenten in de filosofie en religie ervan maken voor hun onderzoek: wetenschappers die haar ideeën gebruiken bij hun onderzoek en in hun artikelen, natuurlijk zonder de eer te geven aan HPB of de theosofie. Maar kunt u zich voorstellen hoe gelukkig het HPB zou maken als ze zag dat zelfs haar stoutste dromen werden overtroffen? HPB wist niet, maar de meesters wisten dit wel, wat er met De geheime leer zou gebeuren. Daarom hoeven we ons geen zorgen te maken over de te verwachten resultaten van onze theosofische inspanningen. Laten we praktische theosofen zijn en werken, want we moeten ons leven aan de mensheid geven en de resultaten aan de Wet, aan de meesters overlaten. Die zullen veel beter zijn dan wanneer wij ons ermee bemoeien.

Om terug te keren op uw gedachte over GdeP en zijn boeken: GdeP wist dat hij een kanaal was, hij wist dat hij voortdurend onderricht moest geven en dat hij die geweldige hoeveelheid technische uiteenzettingen over De geheime leer moest geven, die hij met toegevoegde esoterische leringen opnieuw formuleerde, eerst voor zijn studenten en later voor het publiek. U zult zich herinneren wat hij over de KTMG-leringen zei: ‘Op een dag zullen ze worden openbaar gemaakt, ik weet niet door wie en wanneer, maar die tijd zal komen.’ Ze zijn openbaar gemaakt, in de Dialogen, gepubliceerd door kolonel Conger. Mij viel het geluk ten deel om samen met Mw. Knoche en een kleine redactionele commissie mee te werken aan het tot stand komen van dat werk, onder het dagelijks toezicht van de kolonel. Het moest in het geheim worden gedaan en hierin was de kolonel heel wijs. Niet omdat hij niet wilde dat de leden het wisten – dat was één reden, maar slechts een zeer bijkomstige. De werkelijke reden was dat de duistere krachten die in deze wereld werken, moesten worden verrast. We moesten de klus klaren, en ten minste het eerste deel uitbrengen. Het was zelfs zo dat, toen tijdens het gereedmaken van het tweede en derde deel bekend was geworden dat we ermee bezig waren, we merkten dat de taak veel moeilijker was geworden. In die mate zelfs dat toen we het werk eindelijk met het drukken van de laatste bladzijde hadden voltooid en het laatste deel was ingebonden, kolonel Conger zei: ‘De leden en het publiek zullen nooit het drama kennen dat zich achter de schermen heeft afgespeeld bij het publiceren van deze boeken.’ We maakten in het geheim de kopij gereed in Covina, waarbij de kolonel iedere ochtend om 10.30 uur in zijn stoel zat aan de ronde tafel. We veranderden de tekst in het geheel niet; het voornaamste deel van het redactionele werk bestond uit het weglaten van onnodige herhalingen, die in het gesproken woord vanzelfsprekend voorkomen. GdeP had de gewoonte twee en drie en vier keer precies hetzelfde te herhalen in een reeks bijeenkomsten, wat noodzakelijk was bij het geven van de leringen, maar bij het gedrukte woord verliest het zijn waarde voor de lezer. Wanneer zich een belangrijke vraag voordeed, zat kolonel Conger soms schijnbaar in zijn rolstoel aan de tafel te slapen en als we het niet eens konden worden, of we kwamen tot overeenstemming en het was een verkeerde beslissing, dan ging de kolonel kaarsrecht zitten en kwam onmiddellijk voor de dag met het juiste antwoord. Wat zegt dit ons? Het was ‘heet van de naald’, zo van de esoterische pers. U zult begrijpen waarom hij niet wilde dat de duistere krachten wakker zouden worden en het project zouden dwarsbomen.

Probeer dat beeld nu vast te houden. Het raakt de kern van John Tierney’s vraag. Op een dag stond ik bij de grote drukpers in Los Angeles waar we de Dialogen aan het drukken waren. Overal in de drukkerij waren machines aan het werk en het lawaai was verschrikkelijk. Maar terwijl ik die reusachtige horizontale pers gadesloeg, die heen en weer bewoog en het ene katern na het andere drukte, had ik het voorrecht, tijdens enkele ogenblikken van stilte daar – dat wil zeggen stilte in mijzelf, te midden van al dat lawaai – enigszins het doel van het drukken van GdeP’s KTGM-leringen te begrijpen. Het beeld dat zich vertoonde, was een van enorme kracht. Ik was maar weinig verbaasd toen kolonel Conger opmerkte dat volgens hem de publicatie van de Dialogen in de toekomst als even belangrijk zou worden beschouwd als de publicatie van De geheime leer en De mahatma brieven. Ik denk dat de Dialogen in de toekomst onder theologen en filosofen in bibliotheken in de hele wereld zelfs een grotere populariteit zal genieten dan De geheime leer. Zij die deze boeken bestuderen en de leringen volgen, zullen wat ze doen waarschijnlijk niet als theosofie bestempelen, maar dat doet er niet toe. We hebben zonder gehechtheid onze medemensen onpersoonlijk geholpen in plaats van onszelf. De leaders hebben dit gedaan. Ik denk dat dit het antwoord op uw vraag is.

Het wordt laat, maar maakt u zich geen zorgen om mij. Ik geniet ervan, en kan net zolang blijven als alle anderen.

E.A. Holmes: De leader sprak over de plichten en verantwoordelijkheden van het lid worden. Kan hij het ermee eens zijn dat er ook vreugden en evenredige voordelen zijn?

JAL: Ik geloof eigenlijk niet dat ik dat kan, Enoch! Je hebt de andere helft van de vraag gesteld en daar ben ik blij om, maar ik houd ervan altijd eerst het moeilijkste aan te pakken en daarna het gedeelte te bekijken dat gemakkelijker is en meer vreugde geeft. De voordelen, wie kan ze allemaal opnoemen? Ik niet. Wie kan zeggen waar de vreugde ophoudt die het lidmaatschap schenkt en het daaruit volgende streven en tekortschieten, en streven en slagen? We zijn mensen. Die geloftekoorts of de ervaring door poorten van beproeving te gaan, bracht me van de ene draaikolk in de andere, maar het wonder en de schoonheid wanneer men de kracht en de moed heeft om vol te houden en de taak te volbrengen – de vreugde van de overwinning – is geweldig. ‘God helpt hen die zichzelf helpen’ is vanuit spiritueel standpunt een uitstekend axioma voor een theosoof. Wanneer hij de hulp van de goden begint te ervaren, die zich letterlijk neerbuigen wanneer eenmaal de eerste stap zelfbewust is gezet, dan weet hij wat werkelijke vreugde is. Vanaf dat moment zal er, als hij zich daaraan houdt, en het doet er niet toe hoe vaak hij tekortschiet, een vreugde zijn die veel en veel groter is dan alle bedroefdheid om de mislukkingen. We zullen zien dat, terwijl we voortgaan met deze taak die ik geprobeerd heb de leden te helpen herkennen, de taak van karaktervorming en van het maken van theosofie tot een dynamische kracht in ons leven in plaats van alleen maar een lippendienst, dat dan de grootste vreugde en het grootste geluk ons ten deel zullen vallen als bijproducten van die poging. We hebben ongetwijfeld allen die ervaring gehad. Als we op zoek gaan naar de bijproducten geluk en vreugde, dan zullen ze ons altijd ontglippen, en zelfs als we ons doel bereiken zullen ze een lege schil zijn. Maar wanneer we ze vergeten door de werkelijke gevoelens van ons hart te volgen, zullen we, zonder dit te willen, een onverwachte vreugde ervaren, die als een bijproduct van onze juiste handeling zal komen. Die zal niet hol zijn. Ze zal gevuld zijn met zuiver goud, bezet met diamanten, en die zullen we nooit verliezen. We zullen haar in ons hart dragen. Dat is een deel van de vreugde die gevoeld wordt, en het is de andere helft van de vraag.

Eleanor M. Leech: Mijn vragen zijn door u beantwoord, voor zover ik ze kan toepassen. Hoe zou u het probleem aanpakken van het verwijderen van de dode as die de slapende vonken bedekt in hen die eens leden waren en van wie een of twee zelfs esoterische leden waren van Point Loma, maar die door verschillende omstandigheden het contact verloren hebben. Hoe kan ik die vlammen helpen aanwakkeren, zonder dogmatisch te zijn?

JAL: U kent allen het oude hermetische axioma: ‘Zo boven, zo beneden.’ Zoals het in het groot is, zo is het in het klein, en vice versa. Individuele leden, individuele loges gaan door dezelfde ervaringen als die waar een planeet of een rijk of een andere eenheid van de natuur doorheen gaat. Ze hebben hun periode van verduistering en hun periode van activiteit. Soms hebben we loges gehad die een tijdlang zijn gegroeid en hebben gebloeid en dan om een of andere reden, die we al of niet kennen, een periode van verduistering zijn ingegaan, terwijl misschien maar één lid van die oude loge met zijn of haar hart naar het licht gekeerd bleef. Vreemd genoeg, en toch niet zo vreemd, hebben kolonel Conger en ik soms veel meer belangstelling gehad voor die schijnbaar slapende, verduisterde loges en voor het lid dat daar standhield, dan voor die loges die een bloeitijd doormaakten. Waarom? Dat is ook karma. HPB zei in een van haar brieven dat de duistere krachten even goed op de hoogte zijn van de omstandigheden en het werk van de Theosophical Society en zijn problemen als wij, en dat de beschermende krachten zo klein in aantal zijn dat ze strategisch moeten worden geplaatst in verschillende delen van de wereld. Waar een loge is geweest, die ooit bloeide en toen is ingekrompen tot één of twee leden, die op kleinere schaal, maar op hun eigen dappere manier doorgingen, is het dus best mogelijk, als het karma goed is, dat die loge – indien dat lid innerlijk sterk genoeg kan standhouden – na verloop van tijd opnieuw zal worden gevormd, misschien met nieuwe leden, misschien weer met enkele oude.

Ik kan echter het gevoel in uw hart en in dat van velen begrijpen, waar het leden betreft die eens diep in de Esoterische Sectie schenen te zijn geworteld maar van de hoofdstroom zijn weggedreven. Dat is met sommigen gebeurd, anderen zijn inactief geworden, hebben minder interesse gekregen. Maar eigenlijk is er niet zo veel dat we zelf kunnen doen om daadwerkelijk te proberen het vuur weer aan te wakkeren – tenzij zij willen terugkomen. Het kan zijn dat een of andere gebeurtenis in de loop van hun leven hen herinnert aan wat ze missen, en dan kan het zijn dat ze tijdens dit leven de vonk weer doen ontbranden. Ik zelf twijfel eraan of we dat proces kunnen beïnvloeden of moeten proberen dit te doen door iets dat we misschien rechtstreeks zouden kunnen doen, of met dat motief in gedachten. Het enige wat men volgens mij in zo’n geval kan doen is zelf een zo goed mogelijk voorbeeld te zijn. En verder te doen wat meester Jezus zijn discipelen onderwees: ga in het geheim de binnenkamer van ons bewustzijn binnen en bid tot onze Vader die in het verborgene is. Dat zijn zijn woorden. Theosofisch geïnterpreteerd betekenen ze dat we moeten ingaan in de stilte van ons wezen, van ons hart, en een beroep moeten doen op ons eigen hogere zelf, in de hoop dat door het natuurlijke karma een of ander middel kan worden gevonden om met het hogere zelf van die vrienden die ons hebben verlaten contact te maken, opdat ze geholpen kunnen worden om de vonk weer tot een vlam aan te wakkeren. Dat is ongeveer het enige wat we kunnen doen, tenzij ze zelf de stap zetten en naar ons toe komen. Wanneer ze gereed zijn, zal er geen moeilijkheid zijn, maar ik geloof niet dat we kunnen overtuigen door welk initiatief van onszelf dan ook, behalve door rustig en zwijgend de hoop tot uitdrukking te brengen en het verder aan de Wet over te laten. Dan zal het karma misschien op een bepaald moment goed zijn, zodat de impuls uit hun hogere zelf zal doorbreken in hun lagere bewustzijn en ze opnieuw het werk zullen opnemen.

Dit is het beste antwoord dat ik geven kan. Het is misschien niet erg bemoedigend, maar voor mij is het de enige werkelijke manier om te helpen.

Mw. Dearing: Dit is de moeilijkheid in Dublin met betrekking tot het ogenschijnlijk uiteenvallen van de Society. Er was een Æ, W.B. Yeats en een groot aantal Ierse mensen, die bijna allen zijn gestorven. En de enkelen die ik ken zijn niet in staat het werk op gang te brengen.

JAL: Ik begrijp de situatie in Dublin tamelijk goed. Als nationale eenheid is Ierland vergeleken met zijn vroegere glorie door een periode van verduistering heengegaan. Maar maakt u zich daarover alstublieft geen zorgen, omdat de theosofische vonk, de vonk van de meesters, in Ierland niet is gedoofd.

Mw. Dearing: O nee, in geen geval.

JAL: Er is geen reden om ontmoedigd te zijn. U bent daar, enkele anderen zijn daar, precies zoals op andere plaatsen, waar passiviteit schijnt te heersen. Eenmaal zal het werk opnieuw opvlammen. Ik wil u nogmaals herinneren aan de beschermende krachten die over de verschillende delen van de aarde verspreid zijn.

Mw. L.M. Skaife: Meneer Long, begrijp ik uit uw antwoord aan de vorige dame dat u onder bepaalde omstandigheden bereid zou zijn sommige mensen van wie het lidmaatschap is ingetrokken, weer als lid aan te nemen?

JAL: Absoluut. Hetzelfde principe geldt daar zoals in alle andere gevallen, zelfs voor een belangstellende of voor een oud lid dat vroeger van het werk heeft gehouden. Het behoort niet tot de verantwoordelijkheid van de leader om iemand erbuiten te houden. Het is zijn verantwoordelijkheid het werk van de Society en van de meesters te beschermen en het, zo goed hij kan, vooruit te helpen. En als het noodzakelijk is het lidmaatschap van een lid of het charter van een loge in te trekken om dat lid of die loge of het werk te beschermen, dan zal de leader evenzeer die loge of die vroegere leden met open armen verwelkomen als ze zelf gereed zijn om terug te komen in de stroom van het werk – niet zoals ik dat uitleg maar tot de ware theosofie waarover we het hebben. Wat belangrijk is, is het werk en we kunnen aan iemands handelingen zien of zijn hart in het werk is of niet. We kunnen de mensen niet veroordelen, maar we kunnen de daden beoordelen, anders zouden we als individu, als loge of als Society niet kunnen groeien. Wanneer deze daden het werk van de meesters aantasten, dan is het tijd voor de leader om te handelen. Maar zodra iemand of een loge iets van de verwarring heeft overwonnen en gereed is het werk weer op te nemen, zal die persoon of loge met blijdschap worden ontvangen. Dit is duidelijk gemaakt.

Mw. Skaife: Ik dank u hiervoor meneer Long, en ik zou nog willen zeggen dat ik in meer dan een van die leden het goud heb aangeraakt. Ik wil me als taak stellen om dat aan te moedigen.

JAL: Ik zou het niet te zeer proberen, er zijn tijden in de ervaringen van mensen en groepen waarin ze de karmische gelegenheid hebben bepaalde aspecten van hun bewustzijn die verbetering behoeven, aan te pakken en ze te verbeteren, niet voor dit leven of voor deze speciale periode, maar voor het volgende en het volgende en het volgende leven. Denk alstublieft aan wat ik herhaaldelijk heb gezegd: dat de meesters belangstelling hebben voor dat deel van de mens dat steeds zal terugkeren en voor de meesters zal werken. Ze hebben geen belangstelling voor de persoonlijkheid, voor de vier lagere beginselen. Dus indien we als leader of als lid ons bemoeien met de natuurlijke karmische processen die aan het werk zijn om de zieke plekken voor altijd uit de constitutie te verwijderen, doen we die mens onrecht, hoezeer het ook een daad van vriendelijkheid mag lijken. We moeten in ons theosofisch denken en handelen praktisch zijn.

We stellen geen belang in dit ene leven of zelfs in de volgende incarnatie. We stellen er belang in om die vonk van goddelijkheid die in de kern van dat reïncarnerende element is, tot ontplooiing te brengen in onze eigen natuur. Als we een ander onnodige hindernissen in de weg stellen, zelfs al zou dit de edelste daad schijnen, zullen we de ontwikkeling van die mens vertragen. We kunnen en moeten hen in gedachten helpen, want mededogen – niet medelijden, maar waarachtig spiritueel mededogen – zal hen bereiken, of ze het herkennen of niet. Maar laten we het niet doen met ons denkvermogen en proberen onze ideeën aan anderen op te dringen. We moeten de feiten onder ogen zien. We spelen met dynamiet, met atoomenergie, we spelen met spirituele kracht, die de kracht van kernenergie overtreft – ver overtreft. Daarom zeg ik, als we de juiste spirituele kracht in werking stellen op de innerlijke gebieden van ons bewustzijn, onpersoonlijk en zonder gehechtheid en die druppel werkelijke liefde en mededogen in het reservoir van de meesters storten, zal deze, wanneer ze doorbreekt, toegenomen en versterkt zijn, ver boven wat we ons kunnen voorstellen. Dat is de ware soort yoga waarin we geïnteresseerd zijn.

John Tierney: Mag ik iets zeggen? Het gaat over GdeP. Ik heb me vaak afgevraagd of u een vergissing, een verkeerde indruk, die zich vele jaren in mijn denken heeft gevestigd, kunt corrigeren. Ik keek naar de oude Joseph H. Fussell, toen ik een bijeenkomst bijwoonde en het viel me in het bijzonder op dat GdeP een verstokt roker was en Joe Fussell hem voortdurend de ene sigaret na de andere gaf. En dit is waar het mij om gaat: ik zou willen weten wat het werkelijke achterliggende motief daarvan was in verband met het verdrijven van bepaalde dingen, zoals in een kerk wierook wordt gebruikt om boze geesten te verdrijven. Ik vraag me af of dat de bedoeling was?

JAL: Wel, John, ik houd van je om deze vraag.

J. Tierney: Ik zeg niet dat er iets achter zat, omdat u hetzelfde doet! [Gelach]

JAL: Dit zijn goede oude Players Navy Cut, Engels fabricaat – omdat ik geen Amerikaanse sigaretten kan krijgen! Ik geloof werkelijk dat roken iets te maken heeft met de atmosfeer van een bijeenkomst, want alle rook van een pijp, een sigaar of een sigaret zal lange tijd in de atmosfeer blijven hangen. Maar ik rook niet om te proberen boze geesten weg te houden! Ik rook omdat ik ervan houd. GdeP heeft al dan niet gerookt om bepaalde elementalen de gelegenheid te geven hem en de leden van dienst te zijn. Maar ik zou hier liever niet verder op ingaan.

Voor zover het mijzelf betreft wil ik nog eens zeggen dat ik rook omdat ik er nu eenmaal van houd. Als de tijd echter komt dat ik moet stoppen met roken, zal ik het geen sterveling vertellen, dan zal ik er eenvoudig mee stoppen. Als ik rondging om aan iedereen te vertellen dat ik van plan was om te stoppen met roken, dan zou ik het nooit doen. We zouden hierover veel kunnen zeggen. Er zijn werkelijk veel sleutels in de leringen, maar – zoals Judge zegt – we zijn niet op dat punt in onze menselijke evolutie of theosofische evolutie dat het voor ons nodig is om te weten hoe we de elementalen aan het werk kunnen zetten. Het is te gevaarlijk. Onze taak is de leer van het hart te volgen, en als we dat doen zal op een dag de stem van de stilte veel nieuwe dingen tegen ons zeggen die we nu niet weten. Dat is onze werkelijke leraar – het leven en de stem van de stilte, die niet spreekt.

John, zolang er leden zijn zoals jij zal het werk stevig verankerd zijn.

Het wordt laat. Ik zou graag ieder die dat wenst, willen uitnodigen om naar hotel Adelphi te komen, waar we rustig kunnen zitten en praten. Ik zal daar morgen de hele dag zijn en ieder van u is vrij om te komen en een kop koffie met me te drinken en meer vragen te stellen – en te roken! Als er veel mensen komen, zal ik met u in een groep spreken, of als iemand me privé wil spreken, kunnen we in mijn kamer gaan zitten. Ik kan niet te veel tijd aan ieder afzonderlijk geven, maar ik wil zeker alle tijd geven die ik heb.

Ik dank u allen voor uw komst. Het is een groot genoegen geweest u te ontmoeten, en ik denk dat ik er waarschijnlijk veel meer van heb genoten dan u.

De bijeenkomst werd om 22.30 uur gesloten.


James A. Long – Tourverslagen 1951

Online-editie, isbn 9789070328641

© 2023 Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag