De maskers van Odin – Oud-Noorse wijsheid
Elsa-Brita Titchenell

isbn 9789070328634, gebonden, bestel boek

Uit deze uitgave mag alleen met toestemming van de uitgever iets worden overgenomen.

© 2005  Theosophical University Press Agency, Den Haag

 

 

      Inhoudsopgave     

 

23 – Allvismál (Het lied van de Alwetende)


Aantekeningen van de vertaler

Allvis (alwijs of alwetend) is een dwerg die met de dochter van Thor wil trouwen. Omdat Thor twijfelt of de dwerg dit huwelijk waardig is, geeft hij hem de gelegenheid zich te bewijzen en onderwerpt hem aan een intensieve ondervraging over de opvattingen en zienswijzen die de verschillende graden van wezens die de wereld samenstellen karakteriseren. Allvis geeft op alle vragen bevredigende antwoorden, maar Thor houdt hem aan de praat tot de ochtend aanbreekt wanneer de eerste stralen van de opkomende zon hem raken, en hij in steen verandert of, in sommige versies, één wordt met de berg waaruit hij tevoorschijn was gekomen.

Veel sprookjes hebben dit verrassende einde, waarbij een dwerg of trol in steen verandert wanneer hij het aanbreken van de dag onder ogen moet zien. Er zijn verschillende interpretaties mogelijk. Een is dat de krachten die behoren tot de nachtkant van de natuur, die niets te maken hebben met de aangelegenheden van de dag, hun activiteit beëindigen wanneer het licht terugkeert. Allvis brengt echter iets meer tot uitdrukking dan dit. Hij is een goed geïnformeerde dwerg, die het aandurft om de hand te vragen van de dochter van de god die het leven onderhoudt: als een menselijke natuur is hij goed op de hoogte maar niet verlicht; hij zoekt onsterfelijkheid op basis van zijn aanzienlijke kennis, maar zijn ‘dwergennatuur’ is nog onvolwassen en, tenzij deze wordt geïnspireerd en ontvankelijk is voor de zonnestraling, kan ze de verlangde vereniging met het goddelijke niet bereiken. Wanneer de neofiet tegenover de zonne-essentie komt te staan, ‘verandert’ het dwerg-element dat niet geschikt is om daarin op te gaan, ‘in steen’.

Veel mythologieën, waaronder de bijbelse, gebruiken steen of rots om dogmatische, dode-letter-religie mee aan te duiden. Een voorbeeld hiervan is het verhaal van Mozes die levend water uit de rotsen slaat – waarbij hij de leringen verklaart die in het ritueel liggen besloten; en later wendde het christendom zich tot de ‘rots’ (petra of Peter) als de grondslag van de kerk.

Dit lied kan waarschijnlijk ook op andere, even geldige manieren worden geïnterpreteerd; het laat duidelijk verschillende gezichtspunten zien die het bewustzijn in diverse stadia van ontwaking en begrip karakteriseren – van het eenvoudige stof-standpunt van de reuzen, via de verschillende inzichten van de dwergen en van de elfen tot het overzicht van de natuur dat de goden hebben.


 

Allvismál
1. Alwetende:
De banken worden versierd.
Nu zal een bruid naar haar huis gaan
Met grote haast zo schijnt het.
Er wacht thuis geen rust.
2. Thor:
Wat voor flapdrol is dit? Waarom ziet hij zo bleek?
Heeft u vannacht met de doden geslapen?
Het lijkt me dat er iets thurse-achtigs aan u is.
U bent niet in de wieg gelegd voor een bruid.
3. Alwetende:
Alwetende is mijn naam. Ik woon onder de grond
En mijn stad ligt onder steen.
De wagen-strijder1 kom ik opzoeken.
Laat niemand zijn woord breken!
4. Thor:
Ik breek het echter, want als haar vader
Heb ik het grootste recht om te beslissen.
Ik was niet thuis toen zij werd toegezegd.
Onder de goden ben alleen ik de huwelijksmaker.
5. Alwetende:
Wie is deze man die zegt dat hij heerst
Over de mooie en gezegende vrouw?
Aan uw boogschoten zijn er weinigen die u herkennen.
Wie heeft u tot gouden ringen voortgebracht?
6. Thor:
Wingthor ben ik. Ik heb overal gereisd
En ik ben de zoon van Breedbaard.2
Niet tegen mijn wil zult u het meisje krijgen
Of zal zij een trouwbelofte doen.
7. Alwetende:
Snel zal ik echter uw toezegging krijgen,
En zal zij mij die trouw beloven.
Ik zal het sneeuwwitte meisje
Liever voor mij winnen dan haar opgeven.
8. Thor:
Noch zal haar liefde u worden ontzegd,
Wijze gast, als u mij uit iedere wereld
Berichten kunt geven over alles
Wat ik wens te weten.
9. Alwetende:
Beproef me, Wingthor, met alles wat u mij zou willen vragen,
Zie waar de dwerg goed voor is!
Ik heb gereisd in alle negen werelden
En heb over alle iets geleerd.3
10. Thor:
Zeg me, Alwetende, omdat u
Het lot van alle rijken moet kennen:
Wat is deze aarde die ter beschikking staat van de zonen
Van eeuwen in iedere wereld?
11. Alwetende:
De mensen noemen haar Aarde, maar de Asen4 Humus;
De Vanen noemen haar Wegen.
Reuzen zeggen Groenblijvende, elfen noemen haar Groei;
Zij die aspireren noemen haar Oorsprong.
12. Thor:
Vertel me, Alwetende, omdat u
Het lot van alle rijken moet kennen:
Hoe wordt de hemel, het verheven gewelf,
In iedere wereld genoemd?
13. Alwetende:
Mensen noemen hem hemel, de goden zeggen bescherming,
Windmaker is hij voor de Vanen;
De reuzen zeggen bovenverblijf, elfen zeggen mooi-dak,
De druppelende zaal is hij voor de dwergen.
14. Thor:
Vertel me dan, Alwetende, omdat u
Het lot van alle rijken moet kennen:
Wat is de maan die de mensen zien
In iedere wereld?
15. Alwetende:
Ze is de maan voor de mensen maar ‘zij die vermindert’ voor de goden,
Draaiend wiel in het huis van Hel;
Reuzen zeggen ‘zij die versnelt’, dwergen noemen haar schijn;
Elfen noemen haar afmeter van tijd.
16. Thor:
Vertel me dan, Alwetende, omdat u
Het lot van alle rijken moet kennen:
Wat is de zon die de mensen zien
In iedere wereld?
17. Alwetende:
De mensen noemen hem zon maar de goden zeggen de meest zuidelijke,
Dwergen noemen hem Dvalins speelgoed;
Reuzen zeggen de altijd-gloeiende, elfen noemen hem mooi-wiel,
Geheel doorzichtig is hij voor de zonen van de Asen.
18. Thor:
Vertel me dan, Alwetende, omdat u
Het lot van alle rijken moet kennen:
Hoe worden de wolken die doordrenkt zijn van regen
In iedere wereld genoemd?
19. Alwetende:
Mensen noemen ze wolken, de goden ‘gewend om het te laten regenen’,
De Vanen zeggen windrivier;
Reuzen zeggen weersvoorspeller, elfen stormvoorspeller,
Mensen uit Hel zeggen de verbergende helm.
20. Thor:
Vertel me dan, Alwetende, omdat u
Het lot van alle rijken moet kennen:
Wat is de wind die zover reist
In iedere wereld?
21. Alwetende:
Hij is de wind voor de mensen, maar voor de goden ‘hij die waait’,
Hinniker voor de hoogste goden (Vanen),
Huiler voor reuzen, lawaaimaker voor de elfen,
Wervelaar in het huis van Hel.
22. Thor:
Vertel me dan, Alwetende, omdat u
Het lot van alle rijken moet kennen:
Wat is die kalmte die eens zal komen
En zich op iedere wereld zal vestigen?
23. Alwetende:
Voor mensen is ze kalmte, voor de goden de wet,
De Vanen zeggen einde van de wind;
Reuzen zeggen verstikking, elfen het slapen na een dag,
Dwergen noemen haar het einde-van-het-zijn.
24. Thor:
Vertel me dan, Alwetende, omdat u
Het lot van alle rijken moet kennen:
Wat is die zee waarop men roeit
In iedere wereld?
25. Alwetende:
Ze is de zee voor de mensen, het oog van de trechter voor de goden,
Golven voor de wijze Vanen,
Het verblijf van de paling voor de reuzen, voor de elfen de staf van de wet,
Voor de dwergen de diepe zee.
26. Thor:
Vertel me dan, Alwetende, omdat u
Het lot van alle rijken moet kennen:
Wat is de naam van het vuur dat brandt voor allen
In iedere wereld?
27. Alwetende:
Voor mensen is het vuur, voor de Asen de vonk die ontsteekt,
De Grote Beer voor de Vanen;
Reuzen noemen het vraatzuchtig, de dwergen brandend,
Het snelle in het huis van Hel.
28. Thor:
Vertel me dan, Alwetende, omdat u
Het lot van alle rijken moet kennen:
Wat is dat woud dat schaduw biedt en groeit
In iedere wereld?
29. Alwetende:
Het is het woud voor de mensen maar aarde-mens voor de goden,
Voor Hel is het berg-kelp,
Brandstof voor reuzen, voor de elfen bloem-twijgen,
Vanen zeggen wilgenroede.
30. Thor:
Vertel me dan, Alwetende, omdat u
Het lot van alle rijken moet kennen:
Hoe wordt de nacht, dochter van duisternis,
In elke wereld genoemd?
31. Alwetende:
Mensen noemen haar nacht, de goden zeggen donker,
De hoogste goden zeggen verhuller;
Reuzen zeggen onlicht, elfen vreugde-van-slaap,
Dwergen noemen haar ‘die wikkelt in dromen’.
32. Thor:
Zeg me dan, Alwetende, omdat u
Het lot van alle rijken moet kennen:
Wat is de oogst gezaaid door de zonen van de eeuwen
In iedere wereld?
33. Alwetende:
Mensen noemen hem graan, de goden moet-nog-dragen,
Vanen zeggen groei;
Reuzen, voedsel; elfen de staf van de wet,
In het huis van Hel een zwaar hoofd.
34. Thor:
Vertel me dan, Alwetende, omdat u
Het lot van alle rijken moet kennen:
Wat is dat bier dat de zonen van de eonen
Drinken in iedere wereld?
35. Alwetende:
Voor de mensen is het pils, maar voor de Asen bier,
Voor de Vanen een slok macht;
Zuivere wet voor de reuzen, mede in het huis van Hel,
Maar feestdrank voor de zonen van Suttung.
36. Thor:
In iemands borst zag ik nooit zoveel staven van wijsheid.
Met voorwendsels heb ik u misleid;
De dag breekt aan en u bent nog steeds op, dwerg,
Nu schijnt de zon in de zaal.

 

Noten

1. Thor.

2. Odin.

3. Dit vers ontbreekt in de Codex Regius.

4. De Codex Regius heeft hier: elfen.

 


De maskers van Odin – Oud-Noorse wijsheid, blz. 279-87

© 2005  Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag