De maskers van Odin – Oud-Noorse wijsheid
Elsa-Brita Titchenell

isbn 9789070328634, gebonden, bestel boek

Uit deze uitgave mag alleen met toestemming van de uitgever iets worden overgenomen.

© 2005  Theosophical University Press Agency, Den Haag

 

 

      Inhoudsopgave     

 

27 – Odens Korpgalder (Het lied van Odins lijk of Het lied van Odins raven)


Aantekeningen van de vertaler

Dit lied verwijst naar de gebeurtenissen na de dood van een planeet. Het wordt in veel vertalingen weggelaten omdat geleerden, aangevoerd door de eminente Sophus Bugge, de neiging hebben gehad om het als volkomen onbegrijpelijk te negeren. Het is een lied van grote schoonheid, met een sterk mystieke aantrekkingskracht, omdat de lezer de onuitgesproken, dromerige, bijna onvoorstelbare periode tussen twee levens aanvoelt wanneer de planeetziel is verzonken in de rust die volgt op de dood. Elk natuurrijk wordt in ademloze spanning gehouden, onbeweeglijk, onbewust, niet-levend, in afwachting van de levenwekkende impulsen van een nieuwe dageraad. Alleen Alvader is actief. In de hele Edda is er geen aangrijpender muziekstuk dan dit verstillen van het levensritme, waarbij iedere groep wezens gedurende de lange rustperiode onveranderd in zijn eigen karakteristieke bewustzijnstoestand verkeert, tot de goden terugkeren.

Odins twee raven, Hugin en Munin (denkvermogen en geheugen), ‘vliegen elke dag boven het slagveld Aarde’1 en brengen ’s nachts daarover verslag uit aan Alvader. Hier wordt opnieuw de bezorgdheid van de goden genoemd dat Hugin niet zou terugkeren. Hier is een gegronde reden voor. Het denken houdt de mogelijkheid om te kiezen in: wezens die dit vermogen bezitten, die de intelligentie en vrije wil actief gebruiken, zoals de mensen op aarde, moeten de keuzemogelijkheden daarvan onder ogen zien. Ze kunnen, als ze dat verkiezen, zich verbinden met de stofkant van de natuur, de reuzen, en in extreme gevallen de banden met hun innerlijke god verbreken, zodat hun karakteristieke bijdrage aan het kosmische doel verloren gaat en de ziel haar kans om onsterfelijk te worden laat schieten. Of ze kunnen geleidelijk opgaan in de goddelijke bron van hun bestaan. De beslissende keuze wordt niet in één keer gemaakt; ze is het cumulatieve gevolg van talloze kleine keuzes die in de loop van de achtereenvolgende levensstadia worden gemaakt. In de natuurlijke loop van de groei verenigt de ziel elk stukje nieuwe ervaring met haar goddelijke bron en gaat er zo beetje bij beetje in op.

Zo gebeurt het dat Hugin aan het einde van een ‘dag’ van het leven naar Odin terugkeert, verslag uitbrengt over de gemanifesteerde wereld en zich opnieuw verenigt met de godheid waaruit hij oorspronkelijk is voortgekomen. Zijn metgezel, Munin, draagt in zich het hele verslag van gebeurtenissen sinds het begin van de tijd. Alles wat men bereikt is gebaseerd op het verslag van Munin, omdat de herinnering altijd de grondslag blijft van toekomstig bewustzijn.

Men moet bedenken dat beide vogels niet alleen naar menselijk bewustzijn verwijzen maar ook naar overeenkomstige eigenschappen zoals ze zich op verschillende wijze en in verschillende graden overal in de natuur manifesteren. Een planeet, zoals Idun verpersoonlijkt, bezit de eigenschappen van al haar samenstellende delen, van het bewustzijn van elementalen via de rudimentaire toestand van mineralen, de grotere gevoeligheid van planten, het ontluikende bewustzijn van dierlijke levens, tot de zelfbewuste menselijke zielen; het omvat ook de meer verheven status van vervolmaakte mannen en vrouwen en ook van levensrijken die hoger staan dan de mens. Elk ontwakend bewustzijn, in welk stadium dan ook, gaat door het leven om een groter inzicht en een grotere kennis op te doen, waarbij het steeds zijn veranderlijke, groeiende bewustzijn en begripsvermogen aanpast, maar pas in het menselijke stadium zijn we voor het eerst in staat dit proces te onderscheiden.

Aan het einde van haar leven wordt de planeetziel, Idun, bij de bron van Urd bestormd door de bezorgde goden die proberen iets van haar te weten te komen over de groei van het vorige leven, en die trachten de mede in zich op te nemen die zij kan verstrekken. Als we de theosofische sleutels toepassen dan lijkt het waarschijnlijk dat haar vader Ivalde de vorige wereld voorstelt, de keten van maanbollen waarvan onze huidige aarde de opvolger is. Idun, zijn dochter, is de ‘oudste van Ivalde’s jongere kroost’, en behoort dus tot onze aarde, en bestaat uit de afstammelingen van de overeenkomstige bol van de vroegere maanketen. Dit is echter niet het meest fysieke deel daarvan: dat was Nanna, het [maan]lichaam dat voor ons niet langer zichtbaar is. Nanna stierf vóór onze aarde werd geboren, vóór zij werd gemaakt uit het materiaal dat haar verlaten vorm had samengesteld. Zij bestaat uit de lagere samenstellende delen van de planeet en verzinkt bij de dood tot bewusteloosheid, geprikt door de doorn van de slaap, de ‘zoon van de slaap-tovenaar’. Dit is precies de doorn die (in een andere interpretatie van hetzelfde verhaal) aan Doornroosje de vergetelheid bracht; aan haar lange slaap kwam een einde door de kus van het leven. De verlammende doorn wordt gedragen op de golven van ijsbolletjes van de ijsreus (22); het kenmerk van zijn volgelingen is dat ze telkens om middernacht beginnen te sterven, verslagen door de naderende dageraad.

Zoals het gedicht ons vertelt, had de treurende Idun maar weinig bij te dragen aan het feest van de Asen. De laatste verzen van dit gedicht brengen ons bij de geboorte van een nieuw leven: terwijl de toverkollen en reuzen van de nacht wegsluipen naar hun legersteden ‘onder de diepste wortel van de edele es’ (25), verschijnen de goden opnieuw, en een nieuwe wereld en een nieuwe hoop barsten uit in triomfantelijk leven, aangekondigd door de ‘machtige klaroenblazer op de bergen van de hemel’ (26).


 

Odens Korpgalder
1.
Alvader handelt, elfen maken onderscheid,
Vanen weten, nornen wijzen de weg.
Trollen voeden zich, eonen schenken geboorte,
Thursen wachten, walkuren verlangen.
2.
De Asen moesten ongunstige voortekens onder ogen zien,
Zieners vatten de runen van de vruchtenmeid2 verkeerd op.
Urd beschermde haar mede, maar ze kon deze niet verdedigen
Tegen de vasthoudendheid van de grote menigte.
3.
Hugin zweeft hoog om haar op te sporen.
De Asen zijn bezorgd als hij laat terugkeert;
Voor Verlangen-naar-leven3 worden dromen lijden;
Vage dromen overweldigen de doden.
4.
Dwergen raken verlamd; hun vermogens begeven het;
Werelden verzinken in de afgrond van Ginnung;4
De Alwijze doodt vaak wezens,
En brengt de gevallenen weer samen.
5.
De aarde of de zon hebben niet langer een vaste plaats;
De stroom van vernietiging blijft niet langer daarboven;
Diep verborgen in de bron van Mimer
Ligt alle wijsheid. Kent u die al of wat?
6.
In de dalen woont het meisje dat weet,5
Gevallen uit Yggdrasil, uit de es;
De elfen noemden haar Idun; zij is de oudste
Van Ivalde’s jongere kroost.
7.
Ongelukkig scheen ze over deze tegenspoed,
En lag gevangen onder de verheven boom.
Ze was niet blij bij de dochter van de nacht,
Gewend als ze was om werelden te hebben om in te wonen.
8.
De zegevierende goden zagen het verdriet van Nanna6;
Ze zonden haar in het huis van Hel een wolf-gedaante;
Ze deed deze aan en haar gemoedsgesteldheid veranderde;
Verward door illusie, met een ander uiterlijk.
9.
Odin verzocht de wachter van Bäfrast7
Om de bedroefde weduwe van de zon te vragen
Naar alles wat zij wist over het lot van de wereld.
Brage en Lopt8 legden hiervan getuigenis af.
10.
De heerser en vermogens zongen bezweringen,
Ze reden op wolven naar de einden van de wereld.
Odin, die vanaf Lidskjälf9 zijn oor te luisteren legt,
Laat ze verre en grote reizen maken.
11.
De wijze Heimdal vroeg of de verschafster van mede
De oorsprong, de ouderdom en de bestemming kende
Van de rassen van goden en haar reisgezellen,
Van de hemel, de leegte, en de aarde.
12.
Niets wilde ze zeggen, geen woord wilde ze uiten
Als antwoord aan de vragers, en met hen geen discussie aangaan;
Haar tranen rolden snel langs haar slapen;
Haar macht stokte, raakte uitgeput, liep ten einde.
13.
Zeer verdrietig verscheen Jorun10
Aan de goden, niet in staat te spreken;
Hoe meer ze vroegen, hoe minder ze zei;
Al hun woorden vloeiden vergeefs.
14.
De belangrijkste figuur bij dit onderzoek was Heimdal, de wachter
Van de hoorn van de vader van menigten;
Hij bracht Loki mee, die was geboren uit Nál,
Terwijl Brage, de bard, op wacht stond.
15.
De strijders van Odin bereikten de Wijnzaal,
Daarheen gebracht door de zonen van het verleden;
Daar gingen de helden van Ygg binnen om de Asen te begroeten,
En deel te nemen aan het feestmaal van mede.
16.
Zij wensten Hangatyr11 gezondheid en tevredenheid,
Dat hij zijn bier altijd met voldoening zou brouwen;
De drinkers vonden het heerlijk om te genieten bij het vat,
Gretig om met de Altijd-jonge deel te nemen aan het feest.
17.
De heersers, die Odin ieder een zitplaats heeft gegeven,
Zitten samen te eten en verzadigen zich met Särimner12;
Met de kroes van Nikar13 schenkt Skögul aan de tafels
De mede in de hoorns van het geheugen.
18.
Bij het feest werden door de goden van Heimdal,
En door de godinnen van Loki, veel vragen gesteld.
De hele dag tot de duisternis viel
Probeerden ze aan de zieneres wijsheid en profetieën te ontlokken.
19.
Het resultaat hiervan was slecht,
Vonden ze, en weinig lof waardig.
List was nodig om aan de sluwe heks
Een antwoord te ontlokken.
20.
Toen het donker werd sprak Odin. Luister allen:
‘De nacht zal worden gebruikt om opnieuw te beraadslagen;
Ieder die dat kan zal tegen de ochtend
Een of andere oplossing vinden voor het welvaren van de Asen.’
21.
Bij de rand van de bergen rond de winterse aarde
Viel het kroost van Fenris uitgeput neer.
De goden verlieten het feest en groetten Ropt14
En Frigg bij het vertrek van het ros van de nacht.
22.
Al snel bereikt vanuit het oosten de doorn van de slaap,
Gedragen op golven van ijsbolletjes, de bevroren reus,
Waarvan de volgelingen in het mooie Midgárd
Iedere nacht om twaalf uur worden verslagen.
23.
Dan neemt de macht af. Handen worden gevoelloos.
De Áse met het witte zwaard15 wordt overvallen door een flauwte;
Bewusteloosheid regeert over de middernachtelijke adem;
In vermoeide wezens hapert het denken.
24.
Maar de zoon van de dageraad geeft zijn paard de sporen,
Dat prachtig is opgetuigd met kostbare edelstenen.
Schitterend glanzen de manen van het ros boven Mensheim;
In de wagen draagt hij Dvalins speelgoed.16
25.
Bij de voedzame noordelijke paardendeur van de aarde,
Onder de diepste wortel van de edele es,
Gingen toverkollen en reuzen, spoken en dwergen,
En de zwarte elfen naar hun legersteden.
26.
De goden rezen omhoog. De zon begon te schijnen.
De nacht trok weg naar het noorden, naar Niflheim;
Over Bäfrast kwam Heimdal opnieuw tevoorschijn,
De machtige klaroenblazer op de bergen van de hemel.

 

Noten

1. Grimnismál, 20.

2. Het planetaire equivalent van Bärgälmer, de ‘vruchtenreus’.

3. Wat de boeddhisten tanha noemen, dorst naar het leven. Deze karakteriseert de lagere elementen die tot de stof worden aangetrokken.

4. Ginnungagap: de onpeilbare leegte.

5. Idun: de ziel van de dode planeet wordt ondervraagd door de goden en wordt ertoe gebracht haar bijdrage aan bewustzijn te leveren.

6. Nanna: de laagste elementen van de dode planeet die, wanneer de ziel is vertrokken, worden omgezet in het illusoire materiaal dat in toekomstige vormen opnieuw zal worden gebruikt.

7. Heimdal: de ‘Áse met het witte zwaard’.

8. Intuïtie en het aspirerende denkvermogen.

9. Het gebied van mededogen.

10. De toekomstige aarde, de wedergeboren Idun.

11. De opgehangen god: Odin, het grote offer. Vgl. Hávamál, 137-42.

12. Een van de everzwijnen die de Eén-strijders tot voedsel dienen: Andrimner, lucht; Eldrimner, vuur; Särimner, water; de elementen van de ervaringen op aarde.

13. De schudder: Odin als tegenspoed. Skögul is een walkure die de goden dient en de Eén-strijders die zich hebben verenigd met hun innerlijke god.

14. Over wie wordt kwaadgesproken: Odin als hiërofant.

15. Heimdal, wachter van de goden op de regenboogbrug, die in Ragnarök op de hoorn blaast.

16. Dvalins speelgoed is de zonneschijf.

 

 


De maskers van Odin – Oud-Noorse wijsheid, blz. 326-35

© 2005  Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag