De maskers van Odin – Oud-Noorse wijsheid
Elsa-Brita Titchenell

isbn 9789070328634, gebonden, bestel boek

Uit deze uitgave mag alleen met toestemming van de uitgever iets worden overgenomen.

© 2005  Theosophical University Press Agency, Den Haag

 

 

      Inhoudsopgave     

 

Inleiding

 

Begin jaren vijftig pakte de schrijfster op goed geluk een boek in de Theosophical University Library in Altadena – een prachtig gebonden deel over de Edda in het Zweeds. Hoewel ik van jongs af aan bekend was met tenminste enkele gedeelten van de Oud-Noorse ‘godenverhalen’, was dit de eerste keer dat ik de poëtische liederen van de Oudere Edda las. Terwijl ik de verzen vluchtig doornam en me verheugde over de schilderachtige ‘kennings’, genoot ik van de vreemde wendingen van de taal toen ik plotseling, als door de bliksem, werd getroffen door een schitterende flits van inzicht in de betekenis ervan, een verwijzing naar een grondwaarheid. Aanvankelijk was ik sceptisch en begon met grotere aandacht te lezen en raakte al snel ervan overtuigd dat de Edda een authentiek geschrift is dat behoort tot de heilige tradities van de wereld, een goudmijn van spirituele schatten en van de geschiedenis van de natuur. Dit wordt ook weergegeven door de Zweedse naam ervan: gudasaga – een goddelijk verhaal of god-spel – de Oud-Engelse vorm van het woord ‘gospel’ [evangelie].

Jaren later, na veel nauwkeurig onderzoek en vergelijking met andere mythen, was er zoveel bewijsmateriaal over de inhoud van de Edda bijeengebracht, dat het gerechtvaardigd leek om tenminste enkele fragmenten te verzamelen die een duidelijk herkenbare esoterische betekenis schenen te bevatten. Het was nodig om uit de grote rijkdom aan materiaal in de Oud-Noorse mythen een selectie te maken, deels omdat er van veel verhalen verschillende versies zijn, en deels omdat dit boek als doel heeft om interpretaties van die mythen naar voren te brengen die in onze tijd van bijzonder belang zijn.

De meeste liederen en verhalen die hier zijn vertaald komen uit de Codex Regius – de ‘koninklijke codex’ – die duizend jaar geleden werd opgeschreven door Saemund de Wijze, hoewel hun inhoud ongetwijfeld veel langer bekend is geweest. Tegenwoordig is hun betekenis duidelijk als gevolg van twee schijnbaar onafhankelijke omstandigheden: ten eerste, het onthullen van een flink gedeelte van de universele theosofische filosofie aan het einde van de negentiende eeuw en de verruimende invloed die dit heeft gehad; en ten tweede de kort daarna volgende ontwikkeling van een meer verlichte wetenschap in het westen.

Het verhaal van de Codex Regius is op zichzelf fascinerend. Koning Frederik III van Denemarken stuurde Thormod Torfaeus naar IJsland met een open brief gedateerd 27 mei 1662 die hem machtigde om manuscripten te kopen en ander materiaal dat informatie bevatte over de geschiedenis van IJsland. Hij overhandigde deze aan de bisschop Brynjolv Sveinsson, die sinds zijn aanvaarding van het ambt van bisschop van Skalholt in 1639 een ijverig verzamelaar was van memorabilia. Kort daarna stuurde de bisschop een geschenk bestaande uit verschillende manuscripten aan de koning; Torfaeus maakte een catalogus hiervan die Gudbrand Vigfusson noemt in zijn Prolegomena tot de Sturlunga Saga. In deze collectie is het manuscript no. 6 en heeft als titel ‘Edda Saemundi; quarto’. Het was een schat van de koninklijke bibliotheek in Kopenhagen tot het een paar jaar geleden aan IJsland werd teruggegeven, waar het nu is ondergebracht in de Arna Magnussonar Verzameling. Niemand weet hoe bisschop Brynjolv in het bezit ervan kwam, maar hij moet het ongeveer twintig jaar vóór de komst van Torfaeus hebben verworven want hij had op de eerste pagina ervan zijn eigen naam in het Latijn laten schrijven, Lupus Loricatus (samengetrokken tot ),* met de datum 1643; hij liet ook een kopie maken op wit perkament.

*Vgl. plaat 1 van de fotografische reproductie van de Völuspá uit het manuscript van de Codex Regius op blz. 105.

Er bestaan verschillende versies van gedeelten van de Edda. Eén collectie van handgeschreven teksten is die van Arne Magnusson, waarvan men aanneemt dat deze uit dezelfde bron afkomstig is als die van Saemund; een andere is de Codex Wormianus (waaraan de Liederen van Rig en van de Pelgrim zijn ontleend) en Flatöboken. De Toverformules van Groa, de Gedachtewisseling met de Ergwijze, en het Lied van Odins Lijk zijn uit Zweedse vertalingen van papieren kopieën; deze komen niet voor in de Codex Regius. Het Lied van de Molen komt uit Snorri’s Edda.

De liederen die hier zijn weergegeven werden eerst vertaald uit de twee Zweedse versies van Gödecke en Sander, waarbij vaak rekening werd gehouden met de commentaren van de Zweedse kenner Viktor Rydberg; daarna werd het resultaat vergeleken met de Saemundar Eddu van Wimmer en Jónsson, een fotografische facsimile van het oudere IJslandse Codex-Regius-manuscript met een gedrukte vertaling tegenover elke pagina. Het is een doorlopende tekst zonder onderverdelingen waaraan alleen titels zijn toegevoegd om het begin van elk lied aan te geven. De meeste vertalingen verdelen de tekst in verzen van zes of acht regels zoals dat door het ritme wordt aangegeven, maar wij hebben in veel gevallen ervoor gekozen om de verzen als kwatrijnen te schrijven. Er is geen rijm, maar een allitererend patroon dat samen met de duidelijke tetrameter die in vroeg epos veel wordt gebruikt de liederen een eigenaardige charme geeft.

De Edda bestaat uit twee hoofdafdelingen, zoals de meeste geschriften die een beschrijving geven van de schepping van de kosmos en de evolutie van de mensheid. De eerste heeft betrekking op de omringende wereld, de tweede op de ‘helden’: rassen van de mensheid en hun ontwikkeling door stadia van onvolwassenheid tot de denkende, zelfbewuste mannen en vrouwen die we zijn geworden. De laatstgenoemde verhalen maken soms gebruik van geografische elementen en van feitelijke historische gebeurtenissen om het veel grotere beeld te illustreren dat ze verbergen. Dit boek concentreert zich vooral op het vroege gedeelte, dat over grootse beginselen en universele gebeurtenissen gaat, en onderzoekt de basisfilosofie van de goddelijke natuur die overal in de wisselvalligheden van het menselijke lot geldt.

Bij het vertalen moesten helaas zowel de alliteratie als het metrum vaak worden opgeofferd, omdat ons doel veel meer is om het filosofische en wetenschappelijke belang over te brengen dan om alleen de poëtische stijl weer te geven. Er bestaan al verschillende Engelse weergaven in vers- en prozavorm, waarbij vele vergezeld gaan van gedetailleerde analysen van de versvormen die in het origineel werden gebruikt. Kortom, ons doel is niet om slechts nóg een vertaling te maken maar om te proberen door te dringen tot de kern van de geïnspireerde betekenis die in de mythen vaak verborgen ligt. Het interpreteren en verduidelijken van die innerlijke betekenis in de Edda wordt mogelijk gemaakt door onze toevlucht te nemen tot het belangrijkste verlichtende werk van onze tijd, De Geheime Leer, waarin de schrijfster, H.P. Blavatsky, een verbazingwekkende reeks mythen beschouwde en zowel de kosmogonie als de geschiedenis van de mens en de bestemming van levende wezens uiteenzette. In dat boek liggen sleutels die aantonen dat hetzelfde majestueuze patroon aan de uiteenlopende uitdrukkingsvormen van verschillende mythische geschriften ten grondslag ligt; ons wordt een overzicht gegeven van het heelal, de periodiciteit van de activiteit en de rust ervan, en we zien hoe goddelijk bewustzijn zich periodiek weerspiegelt als een kosmos in ruimte en tijd.

Om de informatie te vinden die de Edda bevat, moeten we de etymologie van namen en hun bijbetekenissen onderzoeken, die in sommige gevallen talloos zijn. Hiervoor bleek Cleasby’s Icelandic Dictionary, in 1869 voltooid door Gudbrand Vigfusson, van onschatbare waarde want deze bevat uitgebreide citaten van de oorspronkelijke manuscripten en biedt soms een opmerkelijk intuïtief inzicht. Undersökningar i Germansk Mitologi (Teutonische mythologie) door Viktor Rydberg bevat ook een nauwgezet onderzoek van termen en veel informatie.

Eén groot probleem bij een boek zoals dit is om het materiaal op een praktische manier te rangschikken zonder dat er al te veel herhalingen nodig zijn. De liederen worden vertaald weergegeven waarbij het karakteristieke ervan zo dicht mogelijk wordt benaderd en ieder lied wordt voorafgegaan door verklarende aantekeningen. Daarnaast wordt aan bepaalde thema’s speciale aandacht geschonken; onvermijdelijk zullen enkele daarvan meer dan eens voorkomen hoewel elke benadering weer anders is. In de noten worden versnummers gegeven om aan te geven waaraan een interpretatie is ontleend. Het hoeft geen betoog dat in één passage vaak vele betekenissen liggen besloten, en vaak zijn het slechts hints die van de lezer enig persoonlijk inzicht vergen, want het is niet altijd mogelijk om elk symbool adequaat toe te lichten, en dat is ook niet nodig. De spelling van de namen is opzettelijk inconsequent, sommige worden gegeven in het IJslands (bijv. Aesir*), andere in het Zweeds (bijv. Äger), om ze voor de lezer gemakkelijker herkenbaar te maken en ook omdat in veel gevallen de wortel van een naam in de ene taal een veelzeggende betekenis heeft maar in de andere taal niet voorkomt of een enigszins andere betekenis heeft. Er zijn ook veel gevallen waar IJslandse grammaticale varianten, of een Zweeds meervoud, of een bepaalde vorm, een anders bekend woord zowat onherkenbaar zou maken, waardoor in een vertaling onvermijdelijk compromissen nodig zijn. Ook waar het Zweeds å gebruikt hebben we de voorkeur gegeven aan het gebruik van de IJslandse á. Wanneer dat mogelijk is zijn namen vertaald om de lezer in staat te stellen zijn eigen interpretatie te vormen. Een verklarende woordenlijst en een index zijn toegevoegd.

*In de Nederlandse vertaling is hiervoor echter steeds de term Asen gebruikt.

 


De maskers van Odin – Oud-Noorse wijsheid, blz. xi-xvi

© 2005  Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag