Theosophical University Press Agency

pagina achteruit Inhoud pagina vooruit

De hartenkreet van de wereld

De draaikolk van het menselijk leven

De wereld roept luid om hulp, om wat haar hoop kan geven. Maar die kan nooit komen, behalve van hen die hun eigen natuur kennen, die niet kunnen worden misleid door de subtiele stem van het kwaad, wier leven duidelijk getuigt van de leidende aanwezigheid van de ziel in elke daad en elke gedachte, en die ieder moment het bloed van hun mededogen doen vloeien. De hartenkreet van de wereld is een gebed tot de hogere wet, een verlangen naar betere dingen.

Door de aanblik van de ellende in de wereld, en het nauwe contact dat ik heb door mijn briefwisseling met honderden wanhopige zielen, voel ik de drang van het grote hart van de mensheid en wil ik bij u erop aandringen een nieuwe poging te doen, en elk moment van de dag te proberen die poging te steunen door edele daden en door zuivere gedachten en handelingen. Als iedereen op dit punt zijn deel zou doen, zou al het andere vanzelf in orde komen.

De grote wervelende draaikolk van het menselijk leven houdt het denken gevangen in een nachtmerrie van begoocheling. De mensheid wordt verstikt en de wereld staat onder de druk van de psychologie van het pessimisme. Velen hebben geen vertrouwen in zichzelf, geen vertrouwen in elkaar. Weliswaar smeken sommigen om hulp en licht, om iets dat het sterke verlangen van het hart kan stillen, maar velen zijn met oppervlakkige dingen tevreden. En deze opkomende zwarte psychologie beïnvloedt in zekere mate de geest van iedereen. Door deze subtiele ontbindende kracht kost het zelfs de sterksten en besten een voortdurende strijd om naar hun hoogste mogelijkheden te leven. Maar desondanks opent zich elke dag voor iedereen die zich ernstig een weg voorwaarts baant, een nieuwe deur, begint er een nieuwe cyclus – ja, een nieuwe wereld.

De mensheid vormt in haar geheel een psychisch veld op innerlijke gebieden, een grote verzameling van tegengestelde krachten, waarvan sommige vooruit streven naar licht en harmonie, maar waarvan de grote meerderheid zich verzet tegen vooruitgang en de waarheid.

De stormloop van de mensheid in haar streven naar betere dingen is zeer, zeer krachtig, en toch dwalen zovelen af van het pad van het licht. Omdat ze hun goddelijke aard, de goddelijke leidende kracht in hen uit het oog hebben verloren, dwalen ze her en der, zoeken ze het nu hier dan daar, in dit en dan weer in een ander boek, enzovoort, hun leven lang. Hun gelaat, hun woorden, hun geschriften spreken duidelijk van ontgoocheling en mislukking. En wat is de remedie? Ligt die niet in de ontdekking van het zelf?

We leven in een kritieke tijd, en willen we het punt bereiken waarop gemoedsrust mogelijk is, dan moeten we de nadruk leggen op de goddelijke aard van de mens – en wel op zo’n mooie en oprechte manier dat het vraagstuk van het onrecht, dat nu niet kan worden opgelost, zal worden verklaard.

Onder de druk van alles wat er in de wereld gebeurt – veel van wat we nu zien en veel van wat we later zullen zien gebeuren aan onbroederlijkheid die leidt tot waanzin en despotisme – wordt onze gelofte een lichtbaken in ons hart, een lichtbaken in de wereld. Laten we ons baden in de geest ervan en ons denken verhelderen met het licht hiervan. Laten we onze kracht verzamelen, en niet alleen tegen het kwaad in ons eigen wezen protesteren, maar ook tegen het kwaad dat van anderen wordt gesproken, en tegen het kwaad, aangericht door hen die de naam van de waarheid gebruiken als dekmantel voor hun ongerechtigheid.

Hoeveel geld we ook vergaren, hoeveel schoolse kennis we ook bezitten, hoeveel schitterende bouwwerken we ook laten verrijzen in naam van de beschaving, het zal ons niet baten. Als we niet beter gaan begrijpen wat broederlijke verdraagzaamheid inhoudt, zullen onze inspanningen voor de toekomst vergeefs zijn.

In onze egoïstische onverschilligheid als volk, zijn we onbewust medeplichtig aan de misdaden in de wereld; we zijn absoluut factoren in deze misdaden. Alleen omdat we ons spirituele onderscheidingsvermogen hebben verloren, kunnen we de huidige toestanden met gelijkmoedigheid aanzien. Er is ons geleerd naar de schijn te oordelen, alleen te letten op de stoffelijke, uiterlijke mens en het verstandelijk denken; we hebben het bestaan genegeerd van het innerlijk leven, van het werkelijke zelf van de mens, het zelf dat achter de sluiers van de begoocheling kijkt en de dingen ziet zoals ze zijn. We zijn aartslafaards, als we, nu de hele wereld luid om hulp roept, niet in een nieuwe richting gaan denken, werken en hopen.

Willen we de waarheid vinden, dan moet ons streven worden gekenmerkt door een zekere mate van vastbeslotenheid, van vastberadenheid; en toch is de waarheid overal om ons heen, en beweegt zich als in een onzichtbare stroom in de atmosfeer waarin we leven. Het is alsof de wereld met al haar leed onder de hoede staat van een grote macht, een grote zielskracht die zich bevindt tussen de godheid en het menselijk streven zich te verheffen en zijn erfdeel te verwerven. Zij is de ware middelaar, en men voelt haar tegenwoordigheid wanneer men in de hoogste gemoedstoestand verkeert. Men kan niet aan de slagvelden overzee denken, aan de geteisterde volken, de verlaten woningen, de verwaarloosde en gekwelde kinderen, zonder iets van de kracht ervan te voelen. En de vraag rijst: zal de mensheid terugvallen, verhard, cynisch, sceptisch en ontmoedigd, of zal ze vooruit en omhoog gaan met deze nieuwe levensstromen?

Als we onszelf niet begrijpen, als we tekortschieten in onze plicht tegenover het hoger zelf, zijn onze pogingen om anderen te helpen volstrekt misplaatst. Want hoe kunnen we verstandig onze broeders helpen als we onszelf niet begrijpen? We zullen te veel of te weinig of misschien helemaal niets doen.

Slechts weinigen, zeer weinigen, zijn bereid zich voor de mensheid moeite te getroosten, en zolang dit het geval is, kunnen we dreigende toestanden verwachten voor onze beschaving. Er zijn veel mensen met schitterende mogelijkheden die de grote waarheid dicht schijnen te zijn genaderd – zodat ze in feite binnen hun bereik ligt. Maar ze sluiten de ogen voor de nood, ze wenden zich af en lopen door, tevreden met hun eigen paadje, omdat iets anders ‘te veel moeite’ kost. Niettemin staat het vast dat door het denken en streven van die weinigen die de mensheid liefhebben, zegenrijke gevolgen zullen ontstaan. Ons gedachteleven zal zuiverder worden; het denken van de mens zal de invloed ondergaan van een nieuwe kracht, geboren uit het optimisme en de hoop van de weinigen die de waarheid verdedigen. We zullen uitzien over de heuvels en dalen en daar mannen en vrouwen zien als goden; we zullen spoedig de invloed, de machtige inwerking van een naderende nieuwe beschaving gevoelen.

In de hartentoon ligt de reddende kracht die de mensheid zal verlossen en universele broederschap tot stand zal brengen. Het woord liefdadigheid dient te verdwijnen. In naam van de liefdadigheid hebben wij mannen en vrouwen als een persoonlijke last behandeld en als zodanig bestempeld. Uit het grote hart van de natuur komen alle dingen voort, en alle dingen keren ten slotte daarheen terug; alle werelden en stelsels van werelden, van de grote centrale zon tot het kleinste deeltje in de ruimte, moeten meetrillen met het kloppen van dat oneindige hart van mededogen. De Grote Moeder strekt de armen uit om haar kinderen te ontvangen. Alle belemmerende krachten zijn van minder dan geen betekenis. In iedere daad die het goddelijk stempel draagt van oneindig mededogen, ligt de potentiële kracht van alle sferen verborgen. De hele natuur gehoorzaamt het bevel van hem, van wie het hart aanhoudend voor anderen klopt.

De zwakheden van de mensheid vergen oneindig veel geduld en oneindig veel liefde. O, dat de liefde ongehinderd de harten van alle mensen kon doorstromen, niet gekleurd door hun persoonlijkheid. Dan zou er werkelijk een nieuwe tijd aanbreken.

De dag van de overwinning is dichtbij

De held van nu moet een held der helden zijn. Het ideaal moet niet langer ver buiten het leven staan, maar moet evenals in vroeger tijden, verheven menselijk, nabij en vertrouwd worden gemaakt. Nu is het de dag van de opstanding. Opziende, zal de mens bemerken dat de oude idealen in ere zijn hersteld, en ziende zal hij leven.

Mijn hoopvolle verwachtingen dringen door tot zelfs in de atomen van de lucht. Ze spreken in de stilte van de nacht, als de wereld slaapt en de sluier tussen de zwakheden van hen die lijden en hun aspiraties even is opgetrokken.

Laat ons uit liefde voor de arme mensheid de Wet begroeten in de geest van een krijger; laat ons in het hart een nieuwe inspiratie oproepen, die zich overal uit in een nieuwe toon van stil en rustig streven naar vrede en licht. Laat het een uitstraling zijn van het goddelijker leven in ons, dat ons verbindt met de ‘nieuwe orde der eeuwen’ die we hebben verkozen te bouwen.

Hoe groot de ontdekkingen van de vorige eeuw ook zijn geweest, nog grotere zullen volgen. Er zullen grotere kunstenaars onder ons worden geboren; zij zullen hogere maatstaven aanleggen en hogere idealen scheppen. De literatuur zal een nieuwe stimulans ontvangen van de nieuwe scheppers, die de massa zullen gaan dienen met een ‘feest voor de rede en een opwekking van de ziel’ op een manier waarvan men in moderne tijden nog nooit heeft gedroomd. De wetenschap zal ons in verbazing brengen door de ontdekking van enkele fijnere krachten van de natuur.

Maar de grootste vooruitgang moet men niet verwachten op stoffelijk gebied en op het terrein van wetenschappelijke ontdekkingen en uitvindingen; de ontplooiing van de menselijke natuur in spiritueel en mentaal opzicht zal nog meer verbazing wekken. De mogelijkheden die ons in deze richting wachten, zouden, als ze zich nu voordeden, alleen met ongeloof en afkeuring worden ontvangen, want in dit materialistische tijdperk is de mens niet in staat de hoogten te begrijpen, die door zelfbeheersing kunnen worden bereikt.

We zouden ons door het weinige wat tot nu toe werd bereikt niet zo in beslag moeten laten nemen, dat het ons onmogelijk wordt de sleutel tot de grotere kennis van de toekomst in ontvangst te nemen. Als we de stem van de ziel, die achter het alledaagse verstandelijke werkzaam is, tot haar recht konden laten komen, zouden we bewust ontvankelijk worden voor hogere invloeden en voor werkelijkheden van meer spirituele aard; we zouden die toestand in ons doen ontstaan, waarin we de goddelijke melodieën zouden horen die overal in de natuur de harmonie herstellen. Op die manier zouden we pioniers worden, die de ogen van de mensen openen voor de onmetelijke en onontgonnen gebieden van het leven, en zouden we, in het bewustzijn van die mogelijkheid, alle krachten zo stimuleren dat zelfs de atomen in de ruimte, de atomen waaruit alle organismen zijn samengesteld, zouden veranderen en gaan reageren op de goddelijke impuls.

De mens werd in deze wereld geboren om het hogere te bereiken, en om dat te doen moet hij strijden, zoals het kind worstelt om door de poorten van de geboorte te gaan. Om iets hogers te bereiken, moet hij de omstandigheden meester worden, door alle beperkingen heen breken en in zijn streven volharden tot hij spirituele volmaking bereikt. Hadden we maar de moed ons naar het gebied van het werkelijke denken te begeven – want dat gebied bevat de grote geheimen van de menselijke natuur, die de werkelijke mysteriën van het leven zijn.

Hoe vooruitstrevend we in menig opzicht ook zijn, we hebben nog niet de hand gelegd op de sleutel tot die ene heilzame kracht, die de lasten van de mensen kan verlichten. Er is iets meer nodig dan materiële welvaart, iets meer dan een ophoping van intellectuele kennis. Want het intellectualisme heeft geen duurzame invloed zonder toepassing van de hoogste moraliteit.

De eerste stap die in het occultisme moet worden gezet, is het beoefenen van onzelfzuchtigheid, want al het werk voor de mensheid moet worden verricht zonder de gedachte aan beloning. Zulk werk is belangrijker dan een eenzijdige ontwikkeling van het verstand of het aanleggen van grote bibliotheken.

Voorboden

[Uittreksels uit hoofdartikelen die in 1897 en 1898 zijn verschenen.]

Zijn er in deze tijd in onze beschaving geen tekenen die wijzen op een ongeëvenaarde barbaarsheid en duiden op het enorme gevaar van achteruitgang? Kunnen we niet zien dat, ondanks al het goede in de wereld, het hart van enkele van onze broeders is vervuld van een meedogenloze wreedheid, een subtiele verdorvenheid, en een monsterachtige zelfzucht en huichelarij? Is de wereld niet vol onrust, verdriet, onrecht en wanhoop; en staan we niet aan de vooravond van een toestand die, als ze niet verbetert, de schitterende vooruitzichten van onze huidige beschaving zal wegvagen?

Als volk beïnvloeden we nu met ons denken en handelen in niet geringe mate de geschiedenis van de volgende eeuw. We voegen een nieuwe schakel toe aan de keten van gebeurtenissen, zowel op de lagere als op de hogere gebieden van evolutie. Het is hoog tijd dat we trouweloosheid en eigenwaan, cynisme en egoïsme uit ons hart bannen, en ons erop voorbereiden deel te nemen aan de grote beweging van spiritueel leven die nu op handen is.

De wereld schijnt haar bezinning te hebben verloren en is op weg naar een punt aan het einde van deze cyclus, waarop alleen moedige, standvastige en beproefde harten een kentering ten goede kunnen doen intreden in de menselijke aangelegenheden.

Kunnen we, gezien de huidige treffende omstandigheden, ook maar een ogenblik genoegen nemen met een zelfgenoegzaam en zelfzuchtig bestaan in de schaduw van duisternis en onrust? Is het mogelijk dat iemand die ook maar een greintje menselijk medelijden in zijn hart heeft, of liefde voor waarheid en gerechtigheid, iets anders kan doen dan werken, voortdurend, onversaagd en onzelfzuchtig werken voor zijn broeders en voor alle schepselen – niet afgezonderd van hen, maar in hun midden, met een moed die iedere gedachte aan het eigen ik uitbant?

We zouden de huidige gebeurtenissen moeten zien als van voorbijgaande aard, als gebeurtenissen die naar een duurzamere en hogere ontwikkeling leiden. Door deze afwisselende en pijnlijke ervaringen kunnen we praktische wijsheid verwerven. We moeten de feiten in het leven van deze wereld onder de ogen zien.

We kunnen het licht in duistere plaatsen zien schijnen, als we ons op uiterlijk gebied niet vastklampen aan vormen en aan de schijn. Konden we ons ertoe brengen ons denken te verheffen boven de sfeer van twijfel en wanhoop, dan zouden we zelfs vrede vinden te midden van de verwarring en rusteloosheid van het leven.

Het is nu de tijd, want aan het einde van deze eeuw (de 19de) wordt de mensheid een kans geboden die ze in geen duizenden jaren heeft gehad. De cyclus heeft het punt bereikt waarop zijn snelheid het grootst is; een poging die nu wordt ondernomen, heeft grotere uitwerking dan op enig ander punt van de cyclus. Het is als met de negende golf aan de kust, waarop de visser wacht om zijn boot veilig aan land te brengen. Een kleine inspanning brengt nu grote resultaten voort; er kunnen nu snelle vorderingen worden gemaakt, die eerder in geen maanden of zelfs jaren konden worden verwezenlijkt. Nu is de gelegenheid het gunstigst om het pad te betreden.

Maar dit kan niet gebeuren als men de essentiële goddelijkheid van zijn eigen natuur niet beseft. Alleen deze stap brengt ware vooruitgang. Te lang heeft de arme mensheid aan de zelfkant van waarheid en licht geleefd; te lang heeft ze hulp van buiten gezocht; te lang is de innerlijke goddelijke natuur verduisterd en zijn de schaduwen van het uiterlijk leven ten onrechte voor de werkelijkheid gehouden.

Onbewust kunnen we de Broeders van de Schaduw in de kaart spelen door een achteloze gedachte, een lichtvaardig gesproken woord. Daardoor kunnen we hun destructieve werk steunen totdat wat in ons een gedachte was, een schrikbarende kracht wordt, die allengs sterker wordt, totdat ze ten slotte tot een nationale ramp leidt.

We kunnen niet voorzichtig genoeg zijn, herhaal ik. Het lot van een land ligt in de handen van het volk; we staan nu aan de vooravond van grote veranderingen. Laat ons daarom onze individuele verantwoordelijkheid beseffen en laat ons met onwrikbare integriteit de ware beginselen van broederschap hoog houden.

Bij het scheiden van het jaar 1897, te midden van het tumult en de onrust, ontketend door de titanische krachten van goed en kwaad die strijden om de heerschappij in de komende eeuwen, hoort men de zilveren tonen van de Kerstklokken en de liefdevolle stem van de christos – die de mensen uitnodigen hun egoïstische wedijver en hun dwaze jacht naar macht en gewin te staken, hen oproepen het gelaat naar het licht te wenden, en hun hart en stem tot één grote lofzang van broederlijke liefde, van vrede en welbehagen in alle mensen te verenigen; en ons aansporen onze innerlijke natuur moedig en geduldig te wapenen tegen al wat ons probeert af te brengen van het ware pad, opdat we grotere kracht verwerven om onze plicht tegenover onze medemensen ten volle te vervullen.

Het verlangen naar vrede onder de volkeren

Dat men oorlog verkiest in plaats van vrede, bruut geweld in plaats van de krachten van geest en ziel, werpt een grote smet op de gesteldheid van een volk. Want de menselijke gedachte bezit een onmetelijke kracht, en de spirituele wil zou universele vrede kunnen schenken en die absoluut handhaven, als de mens er maar een beroep op wilde doen.

De volkeren bidden om vrede; maar duurzame vrede kan nooit worden bereikt voordat de geest van ware broederschap zich in het hart van de mens openbaart.

We kunnen de universele vrede niet onmiddellijk verwachten; daarvoor ken ik de menselijke natuur te goed. We moeten eerst leren elkaar te vertrouwen, zowel individuen als landen, en we moeten onze opvattingen over de betekenis van broederschap verruimen. Bij alle volkeren zien we nu grote denkers die zich met dit vraagstuk bezighouden, oprechte mannen en vrouwen, wie het welzijn van de wereld zeer ter harte gaat. Maar O, hoeveel tijd wordt er verspild, hoeveel denkwerk verricht en energie gebruikt om in naam van de vrede een nieuwe orde der dingen te scheppen – terwijl men het ware, het eenvoudige, het enige middel om dit te doen, uit het oog heeft verloren.

Broederschap is het middel; ze is de grondtoon van de nieuwe eeuw. Universele broederschap betekent universele vrede.

De mensen kunnen praten over vrede en ervoor werken, maar het is een aanfluiting zolang ze geen vrede in hun eigen natuur proberen te vinden. Men kan niet het vermogen verwerven om de zaken van de staat te regelen, laat staan internationale zaken, tenzij men begint orde op eigen zaken te stellen.

‘Maar,’ kan iemand met een kritische geest misschien zeggen, ‘hoe kunnen we onder de volken van de wereld de vrede handhaven als er geschillen bestaan, schijnbaar onverzoenlijke geschillen?’ Mijn antwoord moet luiden: wat houdt een gezin bijeen wanneer er onenigheden ontstaan? De familieband, de fundamentele liefde van de ene broeder voor de andere, waarvan het leven van een gezin vervuld is. Die is voldoende om het steeds bijeen te houden, als ze zich heeft gevormd en ontwikkeld in een geest van rechtvaardigheid. Waarom zou dit dan niet voor de grotere menselijke familie gelden?

Waarom komt de mensheid niet tot het besef van de grote gevaren waarin ze verkeert voordat rampen haar treffen? Waarom kunnen we elkaar niet helpen voor lijden of oorlog ons daartoe aanzetten? Waarom kunnen we ons niet verheffen boven onze beperkingen, uit waarachtig mededogen en met oprechte liefde voor het recht, en het menselijk leven geheel doordringen met de geest van broederschap? Spirituele groei – dat is het ideaal. Het is de enige waarborg voor een duurzame vrede.

Maar ondanks de enorme beperkingen, wordt er voor de mensheid een groot werk verricht, het echte werk gaat door. Maar het wordt grotendeels in de stilte van het leven volbracht. Ik geloof dat de grote goddelijke stem van de mensheid in haar edeler aspecten ons zelfs nu tracht te bereiken, ons tracht te bewegen de blik te wenden naar een grootser leven, naar een ruimere horizon, naar oneindige verten, opdat we, als is het maar een uur, kunnen dromen van betere dingen.

Laat ons ruim baan maken voor de eeuwige stroom van vredestichters, de krachten van het goddelijke, die altijd klaarstaan ieder mens te doordringen die bereid is de slagbomen op te ruimen en hun komst op te roepen. Wij zijn als verstard; zij veranderen steeds. Wij zijn mechanisch; zij zijn spontaan. Wij kennen vermoeidheid; zij kennen dood, geboorte noch verval.

Laten we door onze taak goed te vervullen de god van de vrede oproepen, opdat hij over onze wereld kan waken en in het hart van ons allemaal een ruimere verdraagzaamheid kan doen varen, een grotere liefde voor elkaar, voor alle volkeren en alle mensen.

Een levende wig klieft de duisternis van de donkerste eeuw. We zijn getuige van dat mededogen dat het licht zelf is. Het uur om juist te handelen heeft geslagen.

Het hoogtepunt van spirituele inspanning! Een edel en onzelfzuchtig doel zal ons tot die hoogte brengen – en dan komt de kracht om lief te hebben en te dienen op een nieuwe, een goddelijker manier.

Aan mijn broeder in de gevangenis

Brandmerk niemand als misdadiger. Leer hem dat hij een ziel is en geef hem een kans. Laat hem merken dat iemand in hem gelooft. Geef hem de bemoediging die hij misschien zijn hele leven heeft gemist, welk gemis misschien heeft meegeholpen hem te maken tot wat hij nu is.

Ik geloof in de goddelijkheid van de mens. Ik geloof dat in de moordenaar, de dief, de verschoppeling potentieel het goddelijk leven aanwezig is, en dat er niemand leeft die het niet bezit. Hoe komt het dan dat zulke mensen bestaan?

Omdat de menselijke natuur tweevoudig is. In het leven van de mens die fouten heeft gemaakt, kunnen we zien hoe de krachten van het kwaad, de krachten van de lagere psychologie langzamerhand dat leven gaan beheersen, tot een zeker punt is bereikt – een climax; en dan verzwakt de mens die in hun macht is, en wordt ten val gebracht, ondanks zijn opvoeding, zijn intelligentie of zijn rijkdom. Waarom? Omdat de subtiele psychologie van onwetendheid, egoïstische ambitie of ondeugd het prachtige menselijke gestel, dat de tempel van God is, heeft afgebroken en te gronde gericht.

Als men de vertwijfelde, ontmoedigde mensen in onze gevangenissen tot het besef kon brengen van de potentiële kracht van hun hogere natuur, van de latente spirituele kracht die in hen wacht om te worden opgewekt, zouden ze de sleutel tot de levensproblemen bezitten.

De misdadiger vrezen? Ik niet; hij staat als zodanig te boek. Het is de misdadiger die niet te boek staat, voor wie we op onze hoede moeten zijn. We hebben tegenwoordig meer te lijden van de klasse van boosdoeners die zich hullen in schijnheiligheid en zich onverdacht onder de mensen bewegen, dan van de klasse van de erkende misdadigers.

Inderdaad, ik zou me liever toevertrouwen aan een moordenaar dan aan een huichelaar! En welk verstandig mens zou dat niet?

Wat zou het geweldig zijn als de volken zo door de noden van hen die we misdadigers noemen, werden bewogen, dat egoïstische en persoonlijke belangen konden worden vergeten. Grote bijeenkomsten konden dan in elke stad worden belegd; moeders, vaders en kinderen konden samenkomen om te werken in overeenstemming met de goddelijke wet, die altijd klaar staat om ons te dienen. Welk een aansporing tot edeler zaken zou de mensheid aan zo’n poging ontlenen. Kunt u zich niet voorstellen dat uit zulke grote bijeenkomsten iets nieuws zou ontstaan? We zouden dan begrijpen, althans in zekere mate, wat Christus bedoelde, toen hij tot de vrouw die zijn kleed aanraakte, zei: ‘Wat is het dat er van mij is uitgegaan?’

Dat moeten we opwekken – spiritueel mededogen. We moeten de mentale en spirituele kracht van oprecht mededogen oproepen, om een andere richting te geven aan de stromen van achteruitgang, die nu het beste in ons leven wegvagen.

Het geheim van dit werk is sympathie voor de zielen van mensen.

We moeten ergens, op de een of andere manier, te eniger tijd, onze plicht hebben verzaakt, anders zouden we geen misdadigers in ons midden hebben. Dat we echter met deze gevolgen worden geconfronteerd, totdat we ons bewust worden van onze hogere plicht tegenover onze medemensen, vloeit voort uit de goddelijke wet.

Het mag een wonder heten dat de mensen met hun zo geringe kennis van hun innerlijke natuur en van de tweevoudige krachten, waardoor ze nu eens naar deze en dan weer naar die kant worden geslingerd, nog niet verder afdwalen. De alom heersende duisternis in het mentale leven van de mens in aanmerking genomen, is het inderdaad een wonder dat de misdaad in de wereld nog geen grotere omvang heeft aangenomen.

Misdadigers verliezen eerst het geloof in de mensheid voor ze het geloof in zichzelf verliezen. Hoe komt dat? Doordat zo velen hen voor ‘zondaren’ uitmaken. Ze hebben de kloof tussen zichzelf en de zogenaamde misdadigersklassen dermate verwijd, dat deze laatsten hun eigen kleine wereld van misdaad scheppen en daardoor gebiologeerd worden.

Laten degenen die nu als spirituele leraren en helpers van de mensheid naar voren treden, naar hun geweten luisteren en hun eigen natuur bestuderen. Laten ze dan voor de rechterstoel van hun geweten antwoord geven op de vraag waarom er zoveel ongelukkigen in de gevangenis terechtkomen. En wij, mensen van de twintigste eeuw, die prat gaan op onze beschaving, geven steun aan wetten die hen op het schavot brengen!

Laten we hierbij een ogenblik stilstaan. Laten we ons eens indenken dat onze kinderen nu in de gevangenis zitten, dat onze kinderen moeten worden terechtgesteld! Dat is de manier om ons de waarheid duidelijk voor ogen te stellen.

Het denkende deel van de wereld ziet de invloed van de psychologie terdege in; men erkent dat gedachten in zekere zin dingen zijn, en dat soms van het onzichtbare, het ontastbare, dat wat schijnbaar nog niet tot uitdrukking is gebracht, de krachtigste invloed uitgaat, waardoor een karakter wordt versterkt of verzwakt. Dit houdt ten nauwste verband met de problemen rond de hervorming van het gevangeniswezen, want mensen die zijn opgesloten, leven maanden en jaren achtereen in een psychische atmosfeer van veroordeling en somberheid. En omdat ze er steeds aan worden herinnerd dat zij verschoppelingen zijn, geheel afgesloten van de wereld, vergeten en veroordeeld, en alleen weten dat de wereld daarbuiten haar gang gaat en blijft draaien, onverschillig, gaan ze de mensheid haten, omdat ze hebben geleerd zichzelf te haten. Ze kunnen en willen niet inzien, dat discipline noodzakelijk en het beste is. Ze ondervinden misschien weinig dat duidt op sympathie of mededogen – inderdaad weinig bewijzen van het feit dat elk van ons zijn broeders hoeder is. Dit geldt niet voor alle gevangenissen, maar wel voor de grote meerderheid.

Wat me verbaast is dat deze mensen zich er nog zo goed doorheen slaan, want ontmoedigd gaan ze erin, en ontmoedigd komen ze eruit. Het feit dat zovelen tot inkeer komen, is voor mij een bewijs van de goddelijkheid van de mens. En toch zijn deze mensen onze broeders, en eens hebben we ergens op onze levensweg eraan meegedaan hen aan te moedigen in hun fouten. Zelfs nu nog drijven we hen tot wanhoop en misdaad door onze onverschilligheid, onze apathie, ons egoïsme, onze onwil om te erkennen dat we verplichtingen tegenover hen hebben.

Laat ons tien of vijftien jaar vooruitzien, en ons een beeld vormen van sommige van onze landstreken, die dan iets nieuws te zien geven in de beschaving van de twintigste eeuw – iets waarvan een geweldig heilzame werking uitgaat; nl. herstellingsoorden voor de zwakken, de ongelukkigen, van wie de onbeteugelde hartstochten hen zover buiten de samenleving hebben gevoerd, dat de gevangenisdeuren zich achter hen sloten.

Daar zouden tuinen en akkers zijn, en er zouden huizen en woningen voor gezinnen zijn. Ik stel mij voor dat deze gevangenen niet van hun gezinnen gescheiden behoeven te zijn. Er moet zo voor hen worden gezorgd, dat ze heel goed begrijpen dat ze onder een zeker toezicht staan, maar als we heel zorgvuldig te werk gaan, mogelijk niet meer toezicht dan we op bepaalde invaliden houden. Ze zouden het gevoel hebben in een herstellingsoord te zijn, op een school, waar alles zulk een geest van hulpvaardigheid ademt, dat er geen reden tot verzet zou zijn.

Ik heb jarenlang onder gevangenen gewerkt en ik weet dat, als ze op de juiste wijze worden aangemoedigd en geholpen, veel van deze ongelukkige mensen, misschien wel de meeste, de kracht van hun hogere natuur wakker zouden roepen, en na verloop van tijd waardevolle burgers zouden worden, en sommigen van hen uiteindelijk wetgevers, leraren of hervormers. Wie zou durven zeggen dat dit niet mogelijk is? Wie durft aan de mogelijkheden van de menselijke ziel beperkingen op te leggen? Kunnen we onze verbeelding niet tot die hoogte doen opstijgen in de grote arena van het spirituele leven?

Als we al, zoals nu, de mensen voorwaardelijk kunnen vrijlaten, waardoor ze met alles een strijd moeten aanbinden, waarbij er geen eind is aan hun moeilijkheden en alles hen de moed doet verliezen, zouden we stellig ook onze steun kunnen geven aan een plan voor verbeteringstehuizen, gebaseerd op de broederschapsgedachte, als een algemene uiting van de liefde van een volk, verbeteringstehuizen die niet zijn gebonden aan een speciaal stelsel, behalve aan de wetten van de staat. Ik kan uw hart enthousiast voelen kloppen bij dit beeld.

Een van onze doeleinden is de hoop te doen herleven in het hart van hen die door erfelijkheid of een nadelig werkend milieu onrecht is aangedaan. Ware broederschap moet de aard van het zonlicht bezitten; ze moet overal schijnen, ongeacht de omstandigheden. Haar licht moet achter de gevangenismuren opflitsen en een nieuw gevoel van leven schenken aan hen die door hun fouten opgesloten zitten. We moeten niet vergeten dat de kracht, die in de verkeerde richting werd gebruikt door hen die in zulke ongelukkige omstandigheden verkeren, bij een juiste toepassing helden van hen zou maken, en dat velen zich onder soortgelijke omstandigheden misschien in dezelfde positie zouden bevinden. Kritiek en veroordeling moeten plaatsmaken voor ware liefde en mededogen.

Overeenkomstig de Wet moeten wij de machtige waarheden, die de mysteriën van leven en dood onthullen, laten doordringen tot het hart van hen die treuren en geen hoop meer hebben. Stel u voor wat dit voor de wereld betekent. Denk u de gepijnigde harten in van hen die in de gevangenis zijn, hoe ze deze boodschap niet alleen in woorden ontvangen, maar tevens op een diepere manier, die niet in woorden kan worden uitgedrukt.

Zij, die door de louterende processen, het zuiverende vuur van lijden zijn heengegaan, zullen spirituele kennis verwerven, als ze er slechts naar willen zoeken. Ze zullen de ware overwinning behalen – de overwinning over het zelf. Ze zullen de voorlopers zijn van de nieuwe orde; de lichtbrengers voor de komende generaties.

Wanneer we meer humane wetten hebben, wanneer onze gevangenissen worden gebruikt als instellingen voor opvoeding en spirituele verheffing, en wanneer de doodstraf wordt afgeschaft, pas dan en niet eerder kunnen we onze blik op de toekomst richten met dat vertrouwen, dat geboren is uit een heldere visie en het gevoel onze plicht te hebben gedaan.

En dit is inderdaad de grondtoon – de erkenning van de ziel in de mens, of hij nu zwart of blank is, wanhopig of vol verwachting. Ze woont in alle mensen.

Ze is in al haar majesteit aanwezig, ze is de kern en het hart van het leven van ieder mens en heerst over zijn lot.

Grondtonen en epigrammen

Het is het innerlijk leven dat de mens tevoorschijn moet brengen. Hij moet een bewust deel worden van de universele wet.

Op menselijke schouders rust de verantwoordelijkheid voor de vooruitgang van de mens.

Het pad van de mysticus is een pad van zelfoverwinning en dienstbaarheid.

Overal waar het hart regeert is het spirituele aanwezig, want het hart is de zetel van de ziel.

Uitsluitend rekening houden met de eisen van het verstand, betekent het smeden van een nieuwe schakel in het proces van achteruitgang.

Egoïsme is de weg van de grootste weerstand. Waarom niet de tegenovergestelde, de gemakkelijke weg gekozen?

Laten we onszelf deze vraag stellen: twijfelen we aan de goddelijke wet, of geloven we erin?

We moeten ons zo instellen dat we als een mozaïek passen in het grote plan van het menselijk leven.

Niemand heeft het recht te zeggen dat hij niets voor anderen kan doen.

Niemand wordt gelukkig door stoffelijk bezit alleen.

Laat ons in al onze daden tot uitdrukking brengen wat het meest goddelijke is in ons hart.

Er moet in ons hart een heroïsche vastberadenheid leven om in het goede te volharden.

Evolutie is de wet van het menselijk leven. Iedereen heeft zich anders ontwikkeld en iedereen moet zijn eigen licht laten schijnen.

Als iemand probeert een theosofisch leven te leiden, is er geen plaats voor schijnheiligheid.

Ik stel me ten doel de theosofie uiterst praktisch, uiterst bruikbaar te maken.

De overgang van puur intellectualisme naar praktische en filantropische arbeid kwam niet tot stand zonder dat enkelen achterbleven, van wie de theorieën slechts de oppervlakte raakten.

De eerste stap die in het occultisme moet worden gedaan, is het beoefenen van onbaatzuchtigheid.

Egoïsme ligt ten grondslag aan alle ellende in de wereld.

Wil de wereld ooit een beter oord worden, dan moeten we gaan denken en handelen als goddelijke zielen.

Laat ieder uur getuige zijn van een grote overwinning op het karakter en het leven.

De psychologische dwalingen van het verleden vervolgen ons nog steeds. Willen we drinken uit de bron van het geluk, dan moeten we het valse van het ware leren onderscheiden.

Ondanks al onze ervaringen zijn we nog niet verder dan de buitenkant van het werkelijke leven; we betreden pas de buitenhoven van de werkelijke mysteriën.

Als we ons in de mysteriën verdiepen, zitten we aan de voeten van de hogere wet; we slaan dan de bladzijden op van het grote boek van het menselijk leven.

Mededogen en verdraagzaamheid zijn overal vereist, want beide zijn ze voor de vooruitgang noodzakelijk.

In het wezen van de ziel zijn we werkelijk één. We kunnen die heilige band niet verbreken.

Als volk gaan we gebukt onder de last van eeuwenlange dwalingen.

Het geheim van het menselijk leven in zijn volheid ligt in een zelfgericht pogen.

Willen we de mensheid op een nieuwe manier helpen, dan moeten we op een nieuwe manier gaan denken.

Evenals men bij de zangstudie de stem moet plaatsen, zo moet men bij de studie van de theosofie zijn denken ‘plaatsen’, dat wil zeggen, men moet de juiste mentale houding zien te vinden om te kunnen begrijpen.

Er daagt een nieuwe hoop voor de mensheid. Wij proberen die hoop tot uitdrukking te brengen.

Mentale verduistering hoeft niet uw lot te zijn. Wijsheid en licht behoren u toe, want ze zijn een deel van het erfgoed van de mens.

Het mes van de chirurg kan pijn doen, maar alleen om genezing te brengen. Zo kan ook de leraar soms wonden maken, maar alleen met het doel de spirituele gezondheid te herstellen.

Verspil uw tijd niet langer met redetwisten. Ontdek het zelf, dat u zijn boodschap wil overbrengen, als u krachtig ernaar streeft die te ontvangen.

Wanneer het hart is afgestemd op het leed en de noden van de wereld, wordt het denken verlicht en doet wijsheid haar intrede. Zij die de wijsheid bezitten die uit mededogen is geboren, kunnen inderdaad geïnspireerd worden genoemd.

Het neerhalen van het leven van een ander betekent slechts het vernietigen van zijn eigen leven.

Bent u zonder fouten? Nee, maar u kunt wel ernaar streven. Niet uw daden maar uw motieven worden in de weegschaal van de goddelijke gerechtigheid gewogen.

Gebed is aspiratie, en ware aspiratie is gebed. Het leven dat hierdoor wordt verlicht, betekent een standvastig dienen in toewijding, het is als een brandend altaarvuur.


Theosofie: Het pad van de mysticus, blz. 89-121

© 2023 Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag