Theosophical University Press Agency

pagina achteruit Inhoudsopgave pagina vooruit

9. Bijeenkomst 7 maart 1889

Lansdowne Road 17, Londen, W., voorzitter W. Kingsland.

Stanza 3 (vervolg)

Sloka 10. Vader-moeder spinnen een web dat vanboven aan de geest (purusha) – het licht van de ene duisternis – is bevestigd, en van onderen aan zijn (van de geest) schaduwkant, de stof (prakriti); en dit web is het heelal, gesponnen uit de twee substanties die tot één zijn gemaakt, dat svabhavat is.1

1. De geheime leer, 1:113.


Vr. Geest en stof zijn de tegengestelde uiteinden van hetzelfde web; licht en duisternis, warmte en koude, leegte of ruimte en volheid van al wat bestaat, zijn ook tegengestelden. In welke betekenis zijn die drie paren van tegengestelden verbonden met geest en stof?

Antw. In dezelfde betekenis als waarin alles in het heelal verband houdt met óf geest óf stof, waarbij een van deze twee, of beide, als permanent element wordt genomen. Zuivere stof is zuivere geest en kan niet worden begrepen, zelfs al wordt ze door ons beperkte verstand erkend. Licht noch duisternis zijn als optische gevolgen stof, en evenmin zijn ze geest, maar ze zijn de eigenschappen van eerstgenoemde (stof).

Vr. In welke verhouding staat ether tot geest en stof?

Antw. Maak onderscheid tussen aether en ether; eerstgenoemde is goddelijk, de laatste fysiek en duivels. Ether is de laagste van de zevenvoudige indeling van akasa-pradhana, de oer vuur-substantie. Aether-akasa is het vijfde en zesde beginsel van het lichaam van de kosmos – en komt dus overeen met buddhi-manas bij de mens; ether is zijn kosmische neerslag, die zich vermengt met de hoogste laag van het astrale licht. Vanaf het vijfde wortelras zal dit zich pas volledig ontwikkelen aan het begin van de vijfde ronde.

Aether is akasa in zijn hogere aspect, en ether is akasa in zijn laagste aspect. In één betekenis is hij equivalent aan de Vader-Schepper, Zeus, Pater Aether; in de andere aan de duivelse slang-verleider, het astrale licht van de kabbalisten. In het laatste geval is hij volledig gedifferentieerde stof, in het eerste geval is hij pas in de aanvangsfase van differentiatie. Met andere woorden: geest wordt objectieve stof; en objectieve stof wordt weer subjectieve geest, wanneer ze aan onze metafysische zintuigen ontsnapt. Aether staat in dezelfde verhouding tot de kosmos en onze kleine aarde als manas tot de monade en het lichaam. Daarom heeft ether niets te maken met geest, maar heel veel met subjectieve stof en met onze aarde.

Vr. ‘Brahma, als de ‘kiem van de onbekende duisternis’, is het materiaal waaruit alles evolueert en zich ontwikkelt.’1 Het is een van de axioma’s van de logica dat het voor het denkvermogen onmogelijk is iets te geloven waarvan het niets begrijpt. Welnu, wanneer dit ‘materiaal’, dat Brahma is, vormloos is, dan kan het denkvermogen zich daarvan geen enkel beeld vormen, want als er geen vorm is, kan het denkvermogen zich niets voorstellen. Het is de omhulling of de manifestatie in de vorm van ‘God’ die we kunnen waarnemen, en alleen daardoor kunnen we iets over hem weten. Wat is dan de eerste vorm van dit materiaal, die door het menselijk bewustzijn kan worden gekend?

1. De geheime leer, 1:113.

Antw. Uw axioma’s van de logica zijn alleen van toepassing op het lager manas en u redeneert alleen vanuit de waarnemingen van kama-manas. Maar dat wat het occultisme onderwijst is puur gebaseerd op de waarneming van het hoger ego of het buddhi-manas. Maar ik zal proberen u te antwoorden op een voor u vertrouwde manier. De eerste en enige vorm van de prima materia, die door ons hersenbewustzijn kan worden gekend, is de cirkel.

Stel u in uw denken een begrensde cirkel voor, en breid die dan geleidelijk uit. U zult al snel een punt bereiken waarop deze, zonder dat ze in uw gedachten ophoudt een cirkel te zijn, toch oneindig en grenzeloos wordt, zelfs voor de innerlijke waarneming. Die cirkel noemen wij Brahma, de kiem, het atoom of de anu: een latent atoom, dat gedurende pralaya de oneindigheid en de grenzeloze eeuwigheid omvat, een actief atoom tijdens de levenscycli; maar één dat noch omtrek noch oppervlakte heeft, alleen onbegrensde uitgebreidheid. Daarom is de cirkel de eerste geometrische figuur en het eerste symbool in de subjectieve wereld, en wordt ze een driehoek in de objectieve wereld. De driehoek is de volgende figuur na de cirkel.

De eerste figuur, de cirkel met het punt, is eigenlijk geen figuur; ze is eenvoudig een oerkiem, het eerste wat u zich kunt voorstellen bij het begin van differentiatie; de driehoek kan men zich voorstellen zodra de stof het nul- of laya-punt is gepasseerd. Brahma wordt een atoom genoemd, want we moeten ons dit als een mathematisch punt voorstellen, dat echter tot in het absolute uitgebreid kan worden. Let op: het is de goddelijke kiem en niet het atoom van de scheikundigen. Pas op voor de illusie van de vorm. Zodra u uw godheid tot een menselijke vorm omlaaghaalt, beperkt en begrenst u haar, en zie, u heeft een antropomorfe god geschapen.


Sloka 11. Het (het web) zet uit als de adem van het vuur (de vader) erop is gericht; het trekt samen als de adem van de moeder (de wortel van de stof) het aanraakt. Dan gaan de zonen (de elementen, elk met zijn eigen krachten, of intelligenties) uiteen en verspreiden zich, om aan het einde van de ‘grote dag’ in de schoot van hun moeder terug te keren en weer één met haar te worden. Wanneer het (het web) afkoelt, wordt het stralend, en de zonen zetten uit en trekken samen door hun eigen zelf en hart; ze omvatten de oneindigheid.1

1. De geheime leer, 1:114.

Vr. Wordt ‘zet uit’ hier gebruikt in de betekenis van differentiëren of ontwikkelen, en ‘trekt samen’ in die van involutie, of hebben die termen betrekking op manvantara en pralaya; of op een onafgebroken trillende beweging van de wereldstof? Vinden deze ‘uitzetting’ en ‘samentrekking’ gelijktijdig of na elkaar plaats?

Antw. Het web is de altijd-bestaande oersubstantie – voor ons begripsvermogen zuivere geest – het materiaal waaruit het objectieve heelal of de heelallen zijn geëvolueerd. Wanneer de adem van vuur, of van de vader, erop gericht is, zet het uit; d.w.z. als subjectief materiaal is het onbegrensd, eeuwig, en onverwoestbaar. Wanneer de adem van de moeder het aanraakt, d.w.z. als de tijd voor manifestatie aanbreekt en het de objectiviteit van vorm moet aannemen, trekt het zich samen, want er is niet zoiets als een objectieve stoffelijke vorm die onbegrensd is.

Hoewel Newtons stelling dat elk stofdeeltje de eigenschap heeft ieder ander deeltje aan te trekken, in het algemeen juist is, en hoewel Leibniz’ stelling dat elk atoom zelf een heelal is en door zijn eigen innerlijke kracht werkt, ook waar is, zijn beide stellingen toch onvolledig. De mens is namelijk ook een atoom, met aantrekkingskracht en afstoting, en is de microkosmos van de macrokosmos. Maar zou het ook juist zijn te zeggen dat hij zich, door de kracht en de intelligentie die in hem aanwezig zijn, onafhankelijk van elke andere menselijke eenheid beweegt, of kan handelen en zich bewegen, als er geen grotere kracht en intelligentie was dan de zijne die hem in staat zou stellen om in dat hogere element van kracht en intelligentie te leven en zich te bewegen?

Een van de doeleinden van De geheime leer is te bewijzen dat de beweging van de planeten niet volledig kan worden verklaard door de theorie van de zwaartekracht alleen. Naast de kracht die in de stof werkt, is er ook een kracht die op de stof inwerkt.

Wanneer we spreken over de veranderde toestanden van geest-stof (die in feite kracht is), en daaraan verschillende namen geven, zoals warmte, koude, licht en duisternis, aantrekking en afstoting, elektriciteit en magnetisme, enz., dan zijn dat voor de occultist slechts namen, uitdrukkingen voor de verschillen in manifestatie van een en dezelfde kracht (altijd tweevoudig in differentiatie), maar niet voor een wezenlijk verschil tussen die krachten.

Al die verschillen in de objectieve wereld komen slechts voort uit de specifieke kenmerken van de differentiatie van de stof waarop de ene vrije kracht inwerkt, daarin bijgestaan door dat deel van haar essentie dat we opgesloten kracht of stoffelijke moleculen noemen. De innerlijke werker, de inherente kracht, heeft steeds de neiging zich met zijn ouder-essentie daarbuiten te verenigen; en zo doet de moeder, die binnenin werkt, het web samentrekken; en de vader, vanbuiten werkend, doet het uitzetten. De wetenschap noemt dit zwaartekracht; de occultisten noemen het het werk van de universele levenskracht, die uitstraalt uit die absolute en onkenbare kracht die buiten alle ruimte en tijd staat. Dat is het werk van de eeuwige evolutie en involutie, of van uitzetting en samentrekking.

Vr. Wat is de betekenis van de woorden ‘wanneer het web afkoelt’, en wanneer vindt dit plaats?

Antw. Het is duidelijk dat het web zelf afkoelt en niet iets daarbuiten. Wanneer? Er wordt ons gezegd dat dit afkoelen begint wanneer de opgesloten kracht en intelligentie, die inherent zijn aan elk atoom zowel van gedifferentieerde als van homogene stof, op een punt komen waar beide de slaaf worden van een hogere, intelligente kracht die de opdracht heeft het web te leiden en vorm te geven. Het is de kracht die wij de goddelijke vrije wil noemen, vertegenwoordigd door de dhyani-boeddha’s. Wanneer de ene naamloze kracht, die orde brengt in de wanorde, en harmonie tot stand brengt in de chaos, de middelpuntvliedende en middelpuntzoekende krachten van leven en bestaan aan zich heeft onderworpen – dan begint het web af te koelen. Het is onmogelijk om het juiste tijdstip aan te geven in een proces waarvan de duur onbekend is.
Vr. Is vorm het resultaat van de wisselwerking van de middelpuntvliedende en middelpuntzoekende krachten in de stof en in de natuur?

Antw. Er wordt ons gezegd dat elke vorm wordt opgebouwd overeenkomstig het model dat er in de eeuwigheid voor is geschetst, en dat in de goddelijke geest wordt weerspiegeld. Er zijn hiërarchieën van ‘vormbouwers’, en reeksen vormen en graden, van de hoogste tot de laagste. Terwijl de hoogste worden gemaakt onder leiding van de ‘bouwers’, de goden ‘kosmokratores’, worden de laagste gevormd door de elementalen of natuurgeesten.

Neem bijvoorbeeld de wonderlijke insecten, sommige reptielen en ongewervelde dieren, die zo precies bladeren, bloemen, met mos bedekte takken en andere zogenaamd ‘onbezielde’ dingen imiteren, niet alleen in kleur, maar ook in hun uiterlijke vorm. Moeten we ‘natuurlijke selectie’ en de verklaringen van de darwinisten als antwoord aanvaarden? Ik hoop van niet. De theorie van natuurlijke selectie is niet alleen volkomen ontoereikend om deze mysterieuze eigenschap van nabootsing in de wereld van het zijn te verklaren, maar ze geeft ook een volkomen verkeerd beeld van het belang van zo’n vermogen tot nabootsen, als een ‘machtig wapen in de strijd om het bestaan’.

Als eenmaal is bewezen – en dat kan gemakkelijk worden gedaan – dat dit nabootsingsvermogen totaal niet past binnen de theorie van Darwin, d.w.z. als wordt aangetoond dat het beweerde gebruik ervan in verband met de zogenaamde ‘survival of the fittest’ een speculatie is, niet bestand tegen nauwkeurige analyse, waaraan kan dat vermogen dan worden toegeschreven?

Iedereen heeft wel eens insecten gezien die natuurgetrouw de kleur en zelfs de uiterlijke vorm van planten, bladeren, bloemen, dode takjes, en dergelijke, imiteerden. Dit is geen wet maar eerder een veel voorkomende uitzondering. Dan kan het toch alleen een onzichtbare intelligentie buiten het insect zijn, die deze voorbeelden zo nauwkeurig kopieert!

Vr. Maar toont Wallace niet aan dat zo’n imitatie in de natuur een doel heeft? Dat dit juist de theorie van ‘natuurlijke selectie’ bewijst, en het aangeboren instinct in de zwakkere schepselen om veiligheid te zoeken achter het geleende kleed van bepaalde objecten? De insecteneters, die niet van planten en bladeren leven, zullen zo’n op een blad of een mos lijkend insect niet aanvallen. Dit lijkt heel aannemelijk.

Antw. Inderdaad, heel aannemelijk als er naast negatief geen heel positief bewijsmateriaal was om aan te tonen dat de natuurlijke selectie theorie ongeschikt is om die imitatie-verschijnselen te verklaren. Wil een regel opgaan, dan moet worden aangetoond dat hij, zo niet algemeen, dan toch in elk geval onder dezelfde omstandigheden altijd van toepassing is, bijvoorbeeld de overeenkomst en identiteit van kleuren tussen dieren van een en dezelfde streek, en de daar aanwezige grondsoort zou hiervan een algemene uiting zijn. Maar wat dan te zeggen van de woestijn-kameel met zijn vacht in dezelfde ‘beschermende’ kleur als die van de vlakten waarop hij leeft, en de zebra die door zijn felle donkere strepen niet wordt beschermd op de open vlakten van Zuid-Afrika, zoals Darwin zelf toegaf.

De wetenschap verzekert ons dat deze imitatie van de kleur van de grond altijd optreedt bij zwakkere dieren, en toch hebben we daar de leeuw – die niet bang hoeft te zijn voor vijanden die sterker zijn dan hijzelf in de woestijn – met een vacht die men nauwelijks kan onderscheiden van de rotsen en zandvlakten die hij bewoont! Men verlangt dat we geloven dat deze ‘imitatie van beschermende kleuren wordt veroorzaakt door het gebruik en het voordeel dat ze de nabootser biedt’ als een ‘machtig wapen in de strijd om het bestaan’; toch toont de dagelijkse praktijk ons juist het tegendeel. We zien namelijk een aantal dieren waarvoor de meest geprononceerde vormen van het imitatievermogen volkomen nutteloos zijn, of erger nog, gevaarlijk en vaak zelfvernietigend.

Welk voordeel hebben bijvoorbeeld de ekster en de papegaai bij het nabootsen van de menselijke spraak – terwijl ze daarvoor worden opgesloten in een kooi? Welk nut heeft het voor een aap dat hij kan na-apen, een vermogen dat zoveel apen duur is komen te staan en soms ernstig lichamelijk letsel of zelfvernietiging tot gevolg had; of voor een kudde onnozele schapen die hun leider blindelings volgen, zelfs wanneer hij in een afgrond tuimelt? Dit onbedwingbare verlangen (tot imitatie van hun leiders) heeft meer dan één ongelukkige darwinist tot de meest dwaze en tegenstrijdige beweringen gebracht, wanneer hij probeert voor zijn geliefde theorie bewijzen te vinden. Zo spreekt Grant Allen, een aanhanger van Haeckel, in zijn boek over dit onderwerp, over een bepaalde hagedis in India die gezegend is met drie soorten grote parasieten.

Elk van die drie imiteert op volmaakte manier de kleur van de schubben van dat deel van het lichaam waarop hij zich bevindt; de parasiet op de buik van het schepsel is geel evenals die buik; de tweede parasiet, die heeft gekozen voor de rug, is net zo veelkleurig als de rugschubben; terwijl de derde parasiet, die zijn schuilplaats heeft gezocht op de bruine kop van de hagedis, een kleur heeft die daarvan bijna niet is te onderscheiden. G. Allen vertelt ons dat deze zorgvuldige imitatie van de verschillende kleuren dient om de parasieten tegen de hagedis zelf te beschermen. Maar deze dappere voorvechter van de natuurlijke selectie wil zijn lezers toch niet wijsmaken dat de hagedis de parasiet op zijn eigen kop kan zien! Tot slot vragen we ons af wat het nut is van de schitterende rode kleur voor de vis die tussen de koraalriffen leeft, of van de veren in de kleuren van de regenboog voor het paradijsvogeltje, de kolibri, die alle stralende kleuren van de tropische fauna en flora imiteert, behalve dat ze er juist meer door opvallen?

Vr. Aan welke oorzaken zou het occultisme het vermogen tot imiteren toeschrijven?

Antw. Aan verschillende dingen. In het geval van die zeldzame tropische vogels en de op bladeren lijkende insecten aan vroegere overgangsschakels, in het eerste geval tussen de hagedis en de kolibri, in het tweede geval tussen een bepaalde vegetatie en de insectensoort. Er is een tijd geweest, miljoenen jaren geleden, dat zulke ‘ontbrekende schakels’ overal op aarde talrijk waren. Maar nu worden ze met elke cyclus en generatie zeldzamer; men vindt ze tegenwoordig alleen nog op een beperkt aantal plaatsen, want al die schakels zijn overblijfselen uit het verleden.

Vr. Wilt u ons vanuit het occulte standpunt enige uitleg geven over wat de ‘wet van de zwaartekracht’ wordt genoemd?

Antw. Volgens de wetenschap is de aantrekkingskracht tussen twee lichamen recht evenredig aan de massa en omgekeerd evenredig aan het kwadraat van de afstand. Occultisten betwijfelen echter of deze wet overal geldt waar planeten ronddraaien. Neem bijvoorbeeld de eerste en de tweede wet van Kepler, opgenomen in de wet van Newton, zoals die door Herschel wordt gegeven:

‘Onder invloed van zo’n aantrekkingskracht, die twee bolvormige lichamen naar elkaar toe drijft, zal elk, wanneer ze zich in elkaars nabijheid bewegen, worden afgebogen in een boogvormige baan naar de ander, en zal de één om de ander die als vast punt wordt beschouwd, of zullen beide rond hun gemeenschappelijke zwaartepunt, een baan beschrijven waarvan de vorm beperkt is tot die figuren die in de meetkunde bekendstaan als kegelsneden. Het zal van de specifieke omstandigheden van snelheid, afstand, en richting afhangen, welke van deze banen zal worden beschreven: een ellips, een cirkel, een parabool, of een hyperbool; maar het moet een van deze zijn . . . enz.’1

1. John W.F. Herschel, Outlines of Astronomy, 1849, blz. 269-70.

De wetenschap zegt dat het verschijnsel van de beweging van de planeten het gevolg is van de werking van twee krachten, de ene middelpuntzoekend, de ander middelpuntvliedend, en dat een lichaam dat omlaag valt langs een lijn die loodrecht staat op het oppervlak van stilstaand water, dat doet door de wet van de zwaartekracht of middelpuntzoekende kracht. Hiertegen kunnen onder meer de volgende bezwaren van een geleerde occultist worden ingebracht.

1. Dat een cirkelvormige baan voor een planeet onmogelijk is.

2. Dat het argument in de derde wet van Kepler, namelijk dat ‘de kwadraten van de omlooptijden van twee planeten zich tot elkaar verhouden als de derde machten van hun gemiddelde afstand tot de zon’, aanleiding geeft tot het merkwaardige resultaat van een toegestane schommeling in de excentriciteiten van planeten. Omdat de genoemde krachten niet van aard veranderen, kan dit volgens hem alleen optreden ‘door tussenkomst van een oorzaak van buitenaf’.

3. Dat het verschijnsel zwaartekracht of ‘vallen’ niet bestaat, behalve als resultaat van tegengestelde krachten. Alleen door mentale analyse of scheiding kan ze als een opzichzelfstaande kracht worden beschouwd. Bovendien stelt hij dat de planeten, atomen, of stofdeeltjes niet tot elkaar worden aangetrokken langs rechte lijnen die hun middelpunten met elkaar verbinden, maar dat ze naar elkaar worden toegedreven in spiraalkrommen waarin ze zich rond elkaars middelpunten bewegen. Ook dat de getijgolven niet het gevolg zijn van aantrekking. Dit alles komt voort, zoals hij aantoont, uit de botsing van opgesloten en vrije krachten; schijnbaar een antagonisme maar in werkelijkheid affiniteit en harmonie.

Totdat fohat – die enkele vlokken kosmische stof (nevelvlekken) verzamelt – het [lichaam] een impuls geeft en zo opnieuw in beweging brengt, de vereiste warmte ontwikkelt, en het dan de vrijheid laat om zelf opnieuw te groeien.1

1. De geheime leer, 1:114.

Vr. Moeten we fohat opvatten als synoniem met kracht, of met dat wat de veranderende manifestatie van de stof veroorzaakt? Als dat zo is, hoe kan er dan worden gezegd dat fohat ‘het de vrijheid laat om zelf opnieuw te groeien’, als alle groei afhangt van de inwonende kracht?

Antw. Alle groei hangt af van de inwonende kracht, omdat op ons gebied alleen die kracht bewust handelt. De universele kracht kan niet als een bewuste kracht worden beschouwd, zoals wij het woord ‘bewust’ opvatten, omdat ze dan onmiddellijk een persoonlijke god zou worden. Alleen dat wat door een vorm wordt omsloten, een begrenzing van stof, is zich op dit gebied van zichzelf bewust. Van deze vrije kracht of wil, die grenzeloos is en absoluut, kan niet worden gezegd dat ze met begrip werkt; ze is echter de enige onveranderlijke wet van leven en zijn.

Daarom zegt men dat fohat de gezamenlijke aandrijvende kracht van alle opgesloten levenskrachten is en het medium tussen de absolute en voorwaardelijke kracht. Hij is een schakel, evenals manas de verbindingsschakel is tussen de grove stof van het fysieke lichaam en de goddelijke monade die haar bezielt, maar niet rechtstreeks op die stof kan inwerken.

Vr. Als kracht een eenheid of één is, die zich op een ontelbaar aantal manieren manifesteert, dan is de volgende bewering in de toelichting moeilijk te begrijpen: ‘in elk atoom is inwendige en uitwendige warmte’;1 d.w.z. latente en actieve warmte of dynamische en kinetische warmte. Warmte is het verschijnsel dat men waarneemt wanneer stof op een specifieke manier door een kracht wordt aangedreven. Daarom is warmte op het fysieke gebied slechts stof in beweging.

1. De geheime leer, 1:114-5.

Als er warmte bestaat in een meer innerlijke en occulte betekenis dan fysieke warmte, dan moet ze worden waargenomen door hogere, meer innerlijke zintuigen, op grond van haar activiteit op het gebied, welk dan ook, waarop ze zich manifesteert. Deze waarneming is aan drie voorwaarden gebonden: een aandrijvende kracht, een vorm die in beweging wordt gebracht, en iets wat die vorm in beweging waarneemt. De uitdrukkingen ‘latente’, ‘potentiële’, of ‘dynamische’ warmte zijn onjuiste benamingen, omdat warmte, hetzij op het eerste of op het zevende gebied van bewustzijn, het verschijnsel is dat men waarneemt wanneer stof of substantie in beweging is.

Is het verschil tussen bovenstaande bewering en de lering van De geheime leer schijnbaar of werkelijk?

Antw. Waarom moet warmte op een ander gebied dan het onze de waarneming zijn van stof of substantie in beweging? Waarom zou een occultist de voorwaarden aanvaarden van (1) de aandrijvende kracht; (2) de vorm die in beweging wordt gebracht; (3) iets wat die vorm in beweging waarneemt als warmte?

Heterogeniteit gaat met elk hoger gelegen gebied meer en meer over in homogeniteit, en zo zal op het zevende gebied de vorm verdwijnen, omdat er daar niets is dat geactiveerd kan worden. De actieve kracht zal daar op eenzame hoogte bestaan en alleen zichzelf waarnemen, of, om met Spencer te spreken, ze zal zowel ‘subject als object zijn geworden, de waarnemer en het waargenomene’. De gebruikte termen zijn niet met elkaar in tegenspraak maar symbolen ontleend aan de natuurkunde, om occulte werkingen en processen duidelijker te maken voor hen die in die wetenschap thuis zijn. In feite komt elk van de genoemde specificaties als warmte en kracht overeen met een van de beginselen van de mens.

Vanuit fysiek standpunt gezien zouden de ‘warmtecentra’ het nulpunt zijn, omdat ze spiritueel zijn.

Het woord ‘waarnemen’ is niet helemaal juist; ‘zich bewust worden van’ is beter. Fohat is het instrument van de wet, zijn vertegenwoordiger, de vertegenwoordiger van de manasaputra’s, die gezamenlijk het eeuwige denkvermogen zijn.

Vr. Wanneer een bol in pralaya gaat, blijft hij dan op dezelfde plaats, d.w.z. maakt hij nog steeds deel uit van een planeetketen en houdt hij zijn eigen plaats ten opzichte van de andere bollen? Speelt het uiteengaan door middel van warmte enige rol als een bol in pralaya gaat?

Antw. Dit wordt verklaard in Esoteric Buddhism. Wanneer een bol van een planeetketen in ‘obscuratie’ gaat, dan trekt elke eigenschap, waaronder warmte, zich daaruit terug, en blijft de bol in statu quo, zoals de ‘schone slaapster’, totdat fohat, ‘de toverprins’, haar wakker kust.

Vr. Over de zonen wordt gezegd dat ze uiteengaan en zich verspreiden. Dit lijkt in tegenspraak met de terugkeer in de ‘schoot van hun moeder’ aan het einde van de ‘grote dag’. Hebben het uiteengaan en zich verspreiden betrekking op het vormen van de bol uit de overal verstrooide wereldstof, met andere woorden die na pralaya tevoorschijn komt?

Antw. Het uiteengaan en zich verspreiden heeft betrekking op nityapralaya. Deze is een eeuwige en voortdurende pralaya, die al plaatsvindt sinds er bollen en gedifferentieerde stof zijn. Het is gewoon atomaire verandering.

Vr. Wat wordt bedoeld met de bewering ‘ze zetten uit en trekken samen door hun eigen zelf en hart’, en in welk verband staat dat tot de laatste regel van de sloka, ‘ze omvatten de oneindigheid’?

Antw. Dit is al uitgelegd. Door hun eigen inherente en opgesloten kracht streven ze er gezamenlijk naar zich te verenigen met de ene universele of vrije kracht, d.w.z. de oneindigheid te omvatten, omdat die vrije kracht oneindig is.

Vr. Wat is het verband tussen elektriciteit en fysiek of dierlijk magnetisme en hypnotisme?

Antw. Als u met elektriciteit de wetenschap bedoelt die op ons gebied en onder verschillende kwalificaties de verschijnselen en wetten van het elektrisch fluïdum bekendmaakt, dan antwoord ik u: geen enkel verband. Bedoelt u echter die elektriciteit die wij fohatisch noemen, of intra-kosmisch, dan zeg ik dat al die vormen van verschijnselen daarop gebaseerd zijn.


Een toelichting op De Geheime Leer, blz. 87-97

© 2022 Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag