Als de Navajo er niet was geweest, had ik het misschien helemaal niet
opgemerkt. Ik had mijn kleine truck al naar boven gereden op de mesa
en daar geparkeerd. [Mesa: klein hooggelegen plateau met steile wanden.]
De mesa zag uit over de Animas Vallei van noord-westelijk New Mexico.
Ik stapte uit en liep over de rotsige bodem om het prachtige herfsttafereel
onder me te fotograferen.
Terwijl ik langs de rand van de mesa liep, was het alsof de geelgekleurde
bladeren van de populieren beneden in het dal de turkoois-kleurige hemel
vervolmaakten. Snelle witte cumuluswolken schoven nu en dan voor de
zon, waardoor lichtstralen regenboog-kleurige bijzonnen deden ontstaan
langs de wazige rand van de wolken. Twee raven cirkelden boven mijn
hoofd.
Hij stond ongeveer vijftig meter van me vandaan toen ik hem zag. Het
was niet ongewoon om een Navajo-Indiaan te zien in San Juan County.
De afstand tussen de mesa en het reservaat is niet meer dan een kilometer
of vijftig. Vaak wonen de Navajo in de steden aan de rand van het reservaat.
Maar hij was alleen en zat op de grond met het gezicht naar het westen.
De raven vlogen hoger en zweefden nu voor me. Er kwam een plotselinge
windstoot en toen ze een bocht maakten, wierpen hun glanzende vleugels
zilveren lichtstralen in mijn ogen. De Navajo stond langzaam op en keek
in mijn richting. De lange grashalmen bogen in de wind terwijl we elkaar
aankeken. Omdat ik een beetje in verlegenheid was gebracht door hem
te storen, legde ik mijn rugzak neer, wendde me af en keek omlaag naar
het glinsterende water van de Animas Rivier die door het dal stroomde.
Ik haalde mijn camera uit mijn rugzak en maakte zomaar een paar foto’s.
Toen ik me weer omdraaide, was hij weg. Ik wachtte nog even en liep
toen langzaam naar de plaats waar hij had gestaan.
Grijze stenen. Grijze stenen in de vorm van een cirkel, enkele ervan
ongeveer 30 tot 40 cm lang en 12 à 15 cm breed. Elke steen was
gepolijst en afgerond door de eeuwige kracht van water en wind. Ik ging
zitten waar de Navajo had gestaan en bekeek het patroon.
Eens in het verleden moet deze kring van stenen gemakkelijk te herkennen
zijn geweest. Nu was het moeilijk deze grijze stenen te onderscheiden
van de overige rotsen en stenen van de mesa. Vanaf deze plaats kon ik
de rivier beneden in het dal zien en de bergen in het westen. De kring
van stenen was bijna gelijk met de grond en tussen de stenen groeide
kort gras. De cirkel leek ongeveer twee meter in doorsnee.
Ik dacht; ‘Is dit van de Navajo, of. . . iets anders?’
Ik wist het niet. Maar de Navajo wist het wel. Ik boog voorover en raapte
een van de stenen op. Hij voelde in mijn hand koel en glad aan. Het
gewicht en de hardheid van de steen verraste me. Ik streek met mijn
hand over de rivierkei en bekeek hem aandachtig. Een ogenblik scheen
het alsof de fijne lijntjes in de kei een gezicht vormden. Toen werd
mijn aandacht afgeleid door de verre roep van de raven. Ik legde de
steen weer neer.
De last van eeuwen scheen van me af te vallen. De druk van de twintigste
eeuw vervaagde. Toen ik weer in het dal keek, zag ik dat bepaalde, bijna
tijdloze zaken niet veranderd waren. Er groeide nog steeds maïs
op de velden en er steeg rook op van brandend onkruid en vuurtjes. Mannen
spleten geurige jeneverbes en pijnbomen voor brandhout in de winter.
Irrigatiegreppels bevloeiden tuinen met bonen en pompoenen. De rivier
stroomde als altijd.
Toen wist ik wat de Navajo wist. Want het waren de ‘Ouden’,
de Anasazi, die de rivierkeien verzamelden en dit heiligdom hadden gebouwd.1
Duizend jaar geleden noemden de Anasazi de Animas Vallei hun thuis.
Duizend jaar geleden zat een andere man in dit heiligdom naar de regenboogwolken
en de stromende rivier te kijken.
De archeologen weten niet precies wanneer de Navajo voor het eerst
het zuidwesten binnenkwamen, of zelfs waar ze oorspronkelijk vandaan
kwamen. Het leven van deze jagers en oogsters was zodanig dat zij geen
spoor van hun herkomst achterlieten. Toen ze in het zuidwesten opdoken,
kwamen ze oog in oog te staan met de aan hun plaats gebonden Pueblo-Indianen,
waarvan de prehistorische Anasazi de voorouders zijn.
De meeste etnografen zijn het erover eens dat de Navajo min of meer
de Pueblo-godsdienst overnamen. De gewijde plaatsen van de Anasazi zijn
even heilig voor de traditionele Navajo als voor de Pueblo-Indianen.
Er zijn honderden Navajo heilige plaatsen, zowel binnen als buiten het
reservaat. Ze worden vereerd naar gelang van hun betekenis, zoals de
scheppingsmythe die aangeeft. Sommige zijn te vinden in diepe ravijnspleten,
andere bij heilige bronnen en aan de oevers van arroyo’s [riviertjes]
en andere waterlopen. Tot de heilige plaatsen behoren ook bergtoppen
en de bergen zelf. Ook hele streken waar misschien mythologische of
historische gebeurtenissen plaatsvonden, worden vereerd.
Er zijn Navajo-gedenkplaatsen van velerlei aard. Anasazi- en Pueblo-gedenkplaatsen
die ook door de Navajo worden gebruikt, zijn daar maar één
voorbeeld van. Sommige heilige plaatsen van de Navajo zijn niet meer
dan enkele brokken zandsteen, opgestapeld bij een hogan [Indiaanse hut
uit aarde en stokken vervaardigd] of een arroyo. Er wordt ook gebruikgemaakt
van stenen kisten en rotsholen, grotten en bijzondere rots- en zandsteen
formaties. Grote cairns [steenhopen] worden vaak aangetroffen bij paden
die naar de top van heilige bergen voeren.
De Navajo brengen veel verschillende soorten offers naar deze heilige
plaatsen. Er zijn veren gevonden van de roodgevederde Amerikaanse specht
en de gele zanger. Er worden ook turkoois, git, obsidiaan, fossielen
en versteend hout gebruikt. Turkooiskleurige kralen van plastic en ook
oude potscherven van de Anasazi en gebedsstokken in Pueblo-stijl worden
op de gedenkplaatsen geplaatst. Als deze voorwerpen niet beschikbaar
zijn, doen takken en twijgen van de grove den dienst als offerande.
Het Navajo woord voor heiligdom, tsenadjihih, betekent ‘oprapen
en opstapelen van stenen’. Een Navajo legende2
verklaart dat Hasch’ethi, de Sprekende God, de eerste
tsenadjihih maakte aan de westkant van Governador Knob. De
eerste dingen die hij op de offerplaats legde, waren schelpen, turkoois,
abalone-schelpen, git en comalijn. Hasch’ehogan, de Huisgod,
raapte enkele keien en takjes op. Toen hij een stapel had gemaakt, zei
hij: ‘We noemen dit tsenadjihih’. De Navajo kregen
de tsenadjihih van de Sprekende God en de Huisgod om geluk
te hebben op hun reizen. Deze heiligdommen werden altijd naast paden
opgezet. Wanneer traditionele Navajo handeldrijven en een tsenadjihih
zien, nemen ze een groen twijgje van een levende boom of struik en leggen
het op de heilige plaats. Dan bidden ze om geluk. Ze spreken hun gebed
uit en offeren alleen op weg naar hun bestemming, en nooit op de terugreis.
Als de Navajo n’tlizh of turkoois of andere gewijde
stenen op de offerplaats leggen, spreken ze een krachtig gebed uit.
Keien leggen, Mannelijke.
Keien leggen, Vrouwelijke.
Overal waar ik zelf ga
Moge ik geluk hebben.
Overal waar mijn verwanten gaan
Mogen zij hun geluk hebben.
Dit gebed dat de Navajo werd gegeven door de Sprekende God en de Huisgod,
wordt alleen uitgesproken als er iets heel belangrijks is waarop men
hoopt. Behalve dat ze de gewone beginregels gebruiken, bidden ze ook
tot Kxin’ninagaih, White House in Canyon de Chelly, Sisnadjinih,
Sierra Blanca Peak in de Sangre de Cristo-bergen, Tsotdzil,
Mount Taylor in centraal New Mexico, Dookòòslid,
de San Francisco Peaks bij Flagstaff, Arizona, en Dibetash,
de La Plata-bergen bij Durango, Colorado.
Het juiste gebruik van het heiligdom vereist kennis van het gebed van
de Sprekende God en de Huisgod van de ‘Blessing Way’ –
ceremonie. Turkoois en andere heilige stenen maken het gebed doeltreffender,
maar een geïmproviseerd gebed en het offeren van stenen of groene
pijnboom- of jeneverbestwijgjes hebben ook effect. Zwartgeblakerde keien
worden nooit op een tsenadjihih gelegd. Als de wind waait,
wordt een kei op het twijgje gelegd om het op de stapel te houden. Niets
dat door de bliksem of door wervelstormen is getroffen, of door slangen
of beren is aangeraakt, mag ooit op een tsenadjihih worden
gelegd.
Toen ik het oude heiligdom verliet en terugliep naar mijn truck, draaide
ik me om en zag hoe donkere wolken zich in het westen samenpakten. Beneden
in het dal wiegden de maïsstengels zachtjes in de wind. Ik wist
nog steeds niet waarop de Navajo of de Anasazi konden hebben gehoopt
toen ze naar het heiligdom gingen. Plotseling herinnerde ik me het gezicht
in de steen. Ik dacht aan de Anasazi en glimlachte in mezelf. Toen ik
terug was in mijn truck, kon ik nog steeds de twee raven zien rondcirkelen
boven de offerplaats. Terwijl ik wegreed, begonnen de eerste dikke regendruppels
te vallen.
Noot
- Omdat dit heiligdom nog in gebruik is, heb ik de juiste
plaats niet bekendgemaakt.
- Zoals opgetekend door Richard F. van Valkenburgh,
een van de eerste etnologen.