Theosophical University Press Agency

Wetenschap, misbruik van dieren en heilige zaken

Catherine Roberts

[Catherine Roberts promoveerde in 1943 aan de Universiteit van Californië tot doctor in de microbiologie; van 1946-1961 heeft ze onderzoek gedaan in microbiologie en genetica aan het Carlsberg Laboratorium in Kopenhagen. Daarna gaf ze haar werk op om haar krachten te wijden aan het schrijven van boeken en artikelen tegen de gangbare wetenschappelijke praktijken; in 1967 verscheen The Scientific Conscience, in 1980 gevolgd door Science, Animals and Evolution: Reflections on Some Unrealized Potentials of Biology and Medicine.

We kregen toestemming het volgende artikel te herdrukken dat is verschenen in Wake Up India, Journal of the New Life for India Movement (13:3), september 1990, The Theosophical Publishing House, Adyar, Madras, India. Red.]


De hele wereld wordt meer en meer afhankelijk van de wetenschap voor verlichting van pijn en verlenging van het leven. De wetenschappelijke en technologische kennis, die in dat opzicht al zoveel heeft bijgedragen aan de verbetering van de toestand van de mensheid, wordt gewoonlijk beschouwd als de meest deugdelijke door hen die in de ongebreidelde vooruitgang van de wetenschap een zedelijke verplichting zien. De nieuwe methoden die de wetenschap uitdenkt om honger en ziekte te bestrijden zijn een hulp om het leven geriefelijk en veilig te maken en worden in India en elders geestdriftig ontvangen.

Toch lijken de grote religieuze tradities van India bijzonder geschikt om de problemen van het stoffelijk bestaan te plaatsen binnen een evolutionaire visie die ver uitgaat boven de wereldlijke ethiek van wetenschap en technologie. Het is een visie op het leven ervan uitgaande dat het leven geestelijk evolueert door boven zichzelf uit te stijgen in overeenstemming met een eeuwige morele wet die de kosmos doordringt. En ik ben ervan overtuigd dat alleen als we ons denken afstemmen op het doel en de richting van wat daarachter ligt, we onze zedelijke dilemma’s hier op aarde kunnen zien en oplossen – vooral die, welke betrekking hebben op de wisselwerking tussen mensen en dieren.

Misbruik van dieren door de mens neemt vele vormen aan en daartoe behoort ook de afschuwelijke behandeling van bewuste schepselen door wetenschappelijke onderzoekers. De biomedische wetenschap rechtvaardigt zulke methoden met de voordelen die ze brengen voor de gezondheid van mensen en andere wezens, een houding die algemeen door het grote publiek wordt ondersteund. Er zijn ook veel pleitbezorgers van dieren die zich op morele gronden tegen dierproeven verzetten en hopen daar een eind aan te maken. Meestal verbinden ze geen religieuze betekenis aan hun pogingen de dieren te helpen; vaak stellen ze het immorele van het onderzoek op dieren aan de kaak met behulp van niet-religieuze argumenten, hetgeen succes heeft gehad omdat daardoor de hele kwestie van de vivisectie onlangs ter discussie is gekomen. Welk antwoord hebben zulke verdedigers van dieren op de beweringen van biomedische onderzoekers dat het gebruik van proefdieren moreel noodzakelijk is om lijden te verlichten en levens te redden?

Enkele radicalen beweren ten onrechte dat er uit vivisectie nooit heilzame resultaten voor de gezondheid zijn voortgekomen. De meerderheid, die alternatieven voor vivisectie verdedigt en stilzwijgend toegeeft dat er wel voordelen voor de gezondheid zijn verkregen, stelt zich op het standpunt dat het beste wat men kan doen is dit punt te bagatelliseren of uit de weg te gaan om hun zaak geen schade te doen. Beide strategieën zijn gebaseerd op een gedeeltelijk omzeilen van de waarheid. Morele bewegingen raken in verwarring door zulke wankele grondslagen. Aanhangers van de antivivisectiebeweging moeten openlijk erkennen dat de medische en veterinaire wetenschap wel degelijk vorderingen hebben gemaakt door niet-menselijk leven te misbruiken en daardoor inderdaad bij talloze mensen en dieren ziekten hebben voorkomen of genezen. Als het bestaan van die voordelen voor de gezondheid en de ethische motivatie die erachter staat niet onder ogen worden gezien of ontkend, dan doen de verdedigers van dieren, of hun overtuiging religieus is of niet, onrecht aan dieronderzoekers hetgeen moreel hun eigen zaak verzwakt.

Als het dieronderzoek geen enkel mens of dier had geholpen, zou het verkeerde van de methode veel gemakkelijker zijn te bewijzen. Het is bijzonder moeilijk de wereld ervan te overtuigen dat van biowetenschappelijke methoden die tot een betere gezondheid en langer leven kunnen leiden, moet worden afgezien. Omdat die methoden echter heel veel leed en dood met zich brengen voor leden van andere soorten, moeten dierverdedigers proberen een oplossing te vinden voor het morele aspect van de wetenschappelijke bewering dat een edel doel alle middelen heiligt.

De vele religieuze filosofieën van India zouden overal de verdedigers van dieren kunnen helpen aan een schat van ideeën over de manier hoe te handelen. Westerse aanhangers van geweldloosheid tegenover dieren wijzen reeds op de oude leringen van ahimsa en mededogen en op de lange traditie van het vegetarisme in India. De opvattingen van boeddhisten en jaina’s over het verbeteren van de ethische betrekkingen van de mens met de dieren zijn inderdaad van belang voor iedereen die zich bezighoudt met het misbruik waaraan levende wezens in wetenschappelijke laboratoria worden blootgesteld.

Nog belangrijker is dat de religieuze tradities van India een groots beeld zouden kunnen verschaffen van de onverbrekelijke band tussen moraliteit en religie, en dat bij de antivivisectiebeweging, met haar overwegend wereldlijke perspectief, in het algemeen ontbreekt. Naar mijn mening zal het uiteindelijk welslagen van de dierverdedigers afhangen van de fundamentele erkenning dat, hoe wereldlijk de beweging zichzelf ook zag, ze een menselijk antwoord is en altijd was op een goddelijke ethiek. Niemand kan zeggen wat die goddelijke ethiek precies is; de mens kan de aard ervan niet helemaal vatten, alleen slechts een glimp. Toch vertellen het menselijk geweten en de intuïtie ons dat, om er meer en meer mee op een lijn te komen, onze ethische keuzen de universele orde, harmonie, rechtvaardigheid en mededogen moeten bevorderen. Op die manier wordt de mens zich bewust van het objectieve bestaan van de heilige morele wet van de kosmos.

De wereldgodsdiensten en religieus-filosofische stelsels steunen op verschillende manieren de opvatting dat zedelijk gedrag ten slotte afhankelijk is van de relatie van de mens met het goddelijke. Sommige religieuze ideeën in India leggen de nadruk op evolutie door het zich evoluerende leven niet in de eerste plaats te zien als een biologisch proces, maar als een geestelijke pelgrimstocht, waarin de deugdzaamheid een grote rol speelt. Volgens die zienswijze overleeft het onsterfelijke deel van het individu de dood, om achtereenvolgende incarnaties door te maken en zijn alle aardse levens onderworpen aan de eeuwige wetten van karma en dharma, die een nooit eindigende ethische vorming verschaffen over wat goed en rechtvaardig is. De Rig Veda gaat zelfs nog verder dan karma en dharma in zijn opvatting van rita, de wet van kosmische orde en harmonie, die de oorspronkelijke openbaring of emanatie van de goddelijkheid is.

Als de pleitbezorgers van dieren deze fundamentele ideeën, die de evoluerende mens in verband brengen met de eeuwige goddelijke werkelijkheid, in overweging zouden nemen, dan konden ze de mens/dier relatie aanmerkelijk verbeteren. Zo zouden ze er bijvoorbeeld op kunnen wijzen hoe moreel degenererend de biowetenschappelijke bewering is dat niet-menselijke schepselen in onbeperkte aantallen moeten worden gefolterd en gedood voor de gezondheid van anderen. Geen doel kan dergelijke middelen rechtvaardigen. Ernstige bestudeerders van de Rig Veda zullen niet licht steun verlenen aan praktijken die disharmonie, chaos, wreedheid en onrecht op aarde in hoge mate doen toenemen.

Natuurlijk kunnen we niet ontkennen dat het biowetenschappelijk misbruik van dieren kennis en voordelen voor de gezondheid heeft opgeleverd en die kunnen we ook niet meer ongedaan maken. Maar geestelijk evoluerende mensen behoeven niet langer in die richting door te gaan. Onze inherente vrees voor de dood kan niet worden weggecijferd, maar ze kan wel geestelijk worden veranderd. Wanneer de mens zich meer bewust is van de plicht de orde, harmonie en rechtvaardigheid van het kosmisch Goede te bevorderen, dan zal het zoeken naar meer wetenschappelijke kennis en grotere voordelen voor de gezondheid flink worden beperkt door ethische drijfveren. De biologie en de medische wetenschap zullen niet alleen geleidelijk beginnen methoden uit te bannen die berusten op uitbuiting van dieren, maar gaan inzien dat sommige van hun doeleinden ook verhinderen dat het leven in overeenstemming komt met de kosmische orde. Biomedische deskundigen kunnen tegenwoordig de dood verijdelen door het lichaam kunstmatig in leven te houden, zonder acht te slaan op de kwaliteit van het zo verlengde leven. Dat geeft wetenschappelijk voedsel aan het wereldlijke idee dat de stoffelijke dood het volstrekte einde betekent en daarom ten koste van alles moet worden voorkomen. Het religieuze denkbeeld dat de dood slechts een van nature terugkerend stadium in de evolutionaire reis van het leven is en de poort vormt voor een hogere bestaansvorm, wordt maar zelden in overweging genomen. En de genetische techniek, niet tevreden met de langzame voortgang van de biologische evolutie, schept nu kunstmatige wezens door middel van een uiterst vernuftige manipulatie van genetisch materiaal, wat de natuur nooit zou kunnen herhalen. Kan het bijvoorbeeld ooit moreel juist zijn ter wille van geldelijk gewin abnormale varkens met gewrichtsontstekingen voort te brengen door gebruik te maken van genen, ontleend aan het menselijk groeihormoon, waardoor ze sneller groeien? De wetenschap van het leven, die de banden met het heilige ontkent, is bezig dol te draaien en het misbruik van dieren is een van de vele opvallende symptomen van de verwarring waarin ze is terechtgekomen.

De grote denkers in het oude India, die zich concentreerden op de geestelijke evolutie van het leven in overeenstemming met de morele wet van de kosmos, zagen in dat wetenschap, religie en filosofie tezamen een onlosmakelijk geheel vormen dat banden heeft met het heilige. Het ontbreekt de westerse cultuur aan die wijsheid. Eigentijdse Indiase denkers, die putten uit hun aloude erfdeel, zouden een belangrijke rol kunnen spelen bij het aanvechten van het wereldlijke idee van de wetenschap en technologie dat ze afhankelijk zijn van immorele methoden en doeleinden. Dergelijke pogingen zouden de mens/dier relatie verbeteren – en de evolutie van de mens zou een geweldige stap vooruit doen.

Sociaal/ maatschappelijk: dieren

Wetenschap: geneeskunde

Artikelen van Catherine Roberts


Uit het tijdschrift Sunrise jul/aug 1991

© 1991 Theosophical University Press Agency