Theosophical University Press Agency

De macht van ideeën: hoe het menselijk bewustzijn verandert*

Rudi Jansma

*Lezing gehouden voor de C.P. Ramaswamy Aiyar Foundation, Madras, India op 15 april 1990.


Er is misschien geen tijd in de geschiedenis waarin zoveel over de levende natuur aan de wetenschap bekend is als tegenwoordig. Dankzij de technologie, de uitvinding van de microscoop en andere instrumenten en de ontwikkeling van geavanceerde methoden van chemische analyse, zijn de wetenschappers in staat de grote verscheidenheid aan vormen in het dieren- en plantenrijk in groot detail te beschrijven en een geavanceerde taxonomie te ontwikkelen. We weten veel over schimmels die in de bodem leven van eens ontoegankelijke tropische oerwouden en van minuscule insecten die uitsluitend de bloesem bezoeken die uitsteekt boven het kronendak van de dichte bossen en zelden bloeit. We hebben studies gemaakt van blinde dieren die tien kilometer onder de oppervlakte van de oceanen leven en we kennen de scheikundige en natuurkundige processen die plaatshebben binnenin de cellen van planten en dieren.

In de dagen van ’s werelds grote wijsgeren, zoals Boeddha, Laozi, Socrates of Sankara, was er nog weinig bekend van al deze wetenschappelijke details. Paradoxaal hebben de wijzen altijd een hoge ethiek en juist handelen ten opzichte van onze medeschepselen geleerd, maar de mensheid heeft zich in deze wereld, gedomineerd door westerse kennis en denkwijzen, destructiever en wreder gedragen en minder mededogen en liefdevolle vriendelijkheid getoond jegens de natuur dan misschien in enige periode van de ons bekende geschiedenis.

Wat is de oorzaak van de huidige problemen? Welke fout maken we in onze benadering? Waarom sterven de bossen in plaats van te bloeien in onze aanwezigheid en waarom vluchten de dieren, die in feite onze broeders zijn, van ons weg? We weten dat achter iedere handeling van ons een gedachte ligt en we dus beter naar gebreken in ons denken kunnen zoeken dan de uiterlijke gedragingen van de mens te bestrijden. In het denken, gekoppeld aan onze begeerten, wordt karma of handeling geboren en het is in het denken waarin onze keuzen van goed en kwaad worden gemaakt, voor zelfzuchtige bevrediging of onzelfzuchtig dienen. Deze keuzemogelijkheid zal altijd blijven bestaan en tot ver in de toekomst zullen er egoïstische mannen en vrouwen zijn. Het is de taak van de religie het denken afgestemd te houden op het hogere, maar de ware religie is in grote delen van de wereld helaas in hoge mate verkwijnd.

Omdat ons denken zich voedt met ideeën, hebben wij de verantwoordelijkheid het denkvermogen, dat hongert naar het goede en het schone, met juiste ideeën te voeden; geef aan de wereld verkeerde ideeën en ze zal lijden; geef haar juiste ideeën en ze zal bloeien en zich gelukkig voelen. We leven in een zeer bijzondere tijd, waarin iedereen die dat wenst op bijna elke plaats op aarde toegang heeft tot bijna de complete geschreven filosofische en religieuze erfenis van de hele mensheid. Daarom hebben we de mogelijkheid de universele en eeuwige waarden die er de kern van vormen, op te sporen. Ik heb zeven fundamentele begrippen onderscheiden die van belang zijn om de natuur te begrijpen en die in de hele wereld min of meer schijnen te worden herkend. Deze kunnen een grote positieve invloed hebben op de menselijke benadering van de natuur. De begrippen zijn: 1) leven en dood of cyclische processen; 2) oorzakelijkheid; 3) ecologie; 4) de verscheidenheid in de natuur; 5) evolutie; 6) geest en stof; en 7) kennis van de essentie van de natuur. Ik zal drie van die begrippen nader uitwerken: cyclussen, oorzakelijkheid en evolutie.

Cirkels en cyclussen worden als fundamenteel onderkend: bewegingen binnen zonnestelsels, seizoenen, enz. Het verschil tussen het westerse en het niet-westerse denken schijnt te zijn dat men in het Westen een aantal processen gewoonlijk als lineair ziet, terwijl in andere culturen cirkelvormigheid als universeel wordt beschouwd. In het hindoeïsme bijvoorbeeld, kent men de opeenvolging van de vier yuga’s of tijdperken. Wanneer de mensheid het einde van het laatste tijdperk of kaliyuga heeft bereikt, zal een nieuwe cyclus beginnen met de eerste of satyayuga. In een andere Indiase religie, het jainisme, vinden we dat alle wezens die nog aan een cyclisch bestaan onderhevig zijn langzaam omhoog- en omlaaggaan in een eeuwenlange cyclus van vreugde en droefenis. Zij spreken van een opwaartse en een neerwaartse helft van de grote cyclus, respectievelijk utsarpini en avasarpini genoemd. Een voorbeeld uit het boeddhisme is het wiel van geboorte en dood, vaak uitgebeeld als de welbekende mandala waarin Yama, de god van de dood, een vijf- of zesspakig wiel in zijn klauwen houdt. In dit wiel worden de bestaanstoestanden weergegeven: de aardse, hemelse, helse enz. Het wiel wordt draaiende gehouden door haat en begeerte, beide het resultaat van onwetendheid.

De cirkel is in het bijzonder heilig bij de Noord-Amerikaanse indianen. Deze duidt voor hen niet alleen de tijdcyclussen aan, maar is tevens een symbool van het heelal. Omdat alle punten van de omtrek van een cirkel met elkaar zijn verbonden, symboliseert de cirkel de onderlinge verbondenheid van alle dingen en omdat alle punten zich op gelijke afstand van het middelpunt bevinden, is ze tevens een symbool van broederschap. Dit middelpunt is Wakan Tanka, de Grote Geest, die in zijn diepste aspect hetzelfde is als Brahman van de Advaitins in India.

Nu eerst iets over oorzakelijkheid. Het begrip karma of verwante concepten zijn vrijwel universeel, hoewel het niet door iedere cultuur op dezelfde wijze wordt benaderd. Het staat echter in contrast met de westerse begrippen van toeval en synchroniciteit. In India heeft erg veel discussie plaatsgevonden over causaliteit en de relatie tussen oorzaak en gevolg, en alle grote denkers van het hindoeïsme, boeddhisme en jainisme hebben daaraan deelgenomen. Het belangrijkste aspect is op dit moment echter de relatie tussen morele oorzaak en gevolg. Het idee van karma verspreidt zich nu vanuit India, de wieg van zoveel wijsheid, over de hele wereld, maar karma wordt nog lang niet door wetenschappers geaccepteerd.

Het is voor wetenschapsmensen niet gemakkelijk karma te aanvaarden. Eerst moet men de eenheid van bewustzijn en materie accepteren, het feit dat het spirituele, het mentale en het materiële betrokken zijn bij elke stoffelijke gebeurtenis. Maar wanneer eenmaal deze ideeën geaccepteerd zijn, zal elke wetenschappelijke theorie die vanaf dat moment wordt ontwikkeld, in harmonie zijn met ons hoogste geestelijke begrip. Van nature zullen we dan proberen ons denken en leven in harmonie met de natuur te laten zijn, in plaats van haar te misbruiken voor onze eigen zelfzuchtige doeleinden.

Ten aanzien van schepping en evolutie vinden we een grote variëteit aan meningen in de hele wereld. Een van de belangrijkste onderwerpen van studie van de westerse biologie in de laatste twee eeuwen is de evolutie, een leer die handelt over vormveranderingen (en misschien veranderingen in psychologie), waarbij de strijd om het bestaan of zelfzuchtige wedijver, de drijfkracht is, met geen ander doel dan om meer succes te hebben dan de concurrent. Het dogmatisch christendom verwerpt het idee van evolutie helemaal en stelt dat God de wereld schiep zoals die nu is. Ook het jainisme schijnt het idee van evolutie te verwerpen, hoewel vormveranderingen worden verklaard door hun leer omtrent karma. Maar het woord evolutie betekent letterlijk het tot uitdrukking brengen van wat binnenin al aanwezig is; niet door strijd en wedijver maar door een proces van natuurlijke groei.

Een voorbeeld van evolutie is afkomstig uit pre-Columbiaans Guatemala. De Quiché-Maya’s die leefden in de tropische bergen in het zuiden van Guatemala hebben hun verhaal in de zestiende eeuw neergeschreven in een boek dat bekendstaat als de Popul Vuh. Het is een van de weinige documenten van de indianen die de Europese veroveraars hebben overleefd. De Popul Vuh zegt, kort samengevat, dat in het begin alleen de hemel bestond – geen mensen, dieren, planten, goden, of aarde. Onder de hemel strekte zich de eindeloze zee uit, en onder de oppervlakte van de zee sliepen zes goden, omgeven door een blauwgroen licht, samen God-7 genaamd. Hun naam was Gucumatz, dat betekent de hemelse slang versierd met de blauwgroene veren van de vogel afkomstig van de zon.

Toen vond de eerste gebeurtenis plaats: twee van de zes goden, die respectievelijk het reflectieve en het actieve aspect van het kosmisch denkvermogen vertegenwoordigen, begonnen samen te overleggen hoe ze de wereld zouden scheppen. Ze vormden zich een beeld van de mens, die in kracht gelijk zou worden aan de goden zelf, en vervolgens aan de aarde, bergen, rivieren, planten en dieren. Alleen door hun denken kwam alles tot aanzijn, maar het gebeurde niet allemaal tegelijk. Eerst probeerden ze samen de dieren te leren spreken en zich hun goddelijke oorsprong te doen herinneren, maar daarin faalden ze. Toen schiepen ze een eerste mensheid, maar hun lichamen waren zacht en week en ze konden zich niet voortplanten of praten. Daarom werd deze eerste mensheid vernietigd. Toen werd er een tweede mensheid geschapen, die krachtiger was maar haar vermogens niet gebruikte om tot de goden te bidden; daarom werd ook zij vernietigd. Dan vervolgt het boek met een beschrijving van de ontwikkeling van het denkvermogen en de hogere spirituele aspecten van de mens en ten slotte bereikt de mensheid een stadium waarin ze compleet is. Vanaf dat moment moet ze haar lange weg in de toekomst gaan.

Een aspect dat opmerkelijk is in dit boek is het feit dat het denkvermogen eerst ontstond in het geboorteproces van het heelal. Dat betekent dat bij het evolutieproces al vanaf het begin een plan bestond en dat de feitelijke evolutie, die het gevolg is van het denken van de goden, al bestond. Het gevolg verschilt dus niet van de oorzaak, het denken; de evolutie wordt altijd geleid door hogere wezens en het goddelijke is altijd aanwezig bij – of liever binnenin – alles wat bestaat. De zogenaamde strijd om het bestaan is alleen aan de oppervlakte van het leven gaande, omdat het bestaan van vrije wil noodzakelijkerwijs een keuze tussen zelfzucht en altruïsme met zich brengt. Het betekent ook dat de evolutieprocessen een doel hebben, namelijk om ons bewust de goddelijke kwaliteiten in onszelf te herinneren. Als de mensheid dat in het algemeen begrijpt, verdwijnt daarmee de angst voor fatale mislukking. Een ander interessant aspect van de Popul Vuh is dat de goden zelf aan het proces deelnemen. Zij denken, zij scheppen, maar hun scheppingen zijn onvolmaakt en ze moeten ze weer tenietdoen en proberen het dan opnieuw. Dit geeft ons het gevoel dat de goden onze oudere broeders zijn, hoger dan wijzelf maar niettemin onvolmaakt op hun eigen niveau.

Waarom zijn deze ideeën zo belangrijk voor de wereld? We kunnen iets begrijpen van de geweldige invloed die ze zouden kunnen hebben op ons begrip en houding ten opzichte van de natuur, als we ze vergelijken met sommige ideeën die nog in grote mate het denken beheersen van wetenschappers over de hele wereld. Bewust of onbewust nemen velen van ons aan dat de evolutie een lineair proces is, dat ieder individu omhoogstreeft voor zijn eigen voordeel zonder aan anderen te denken als dat hem uitkomt, en zich in een richting beweegt waarvan hij geen idee heeft. Hij weet niet of er een eind zal komen aan het bestaan, of dat het eeuwig in een onvoorspelbare richting zal voortgaan. Omdat degenen die uitsluitend denken aan lineaire vooruitgang niet verwachten ooit terug te keren waar ze tevoren waren, zullen ze er nooit bij stilstaan dat ze op een dag zullen worden geconfronteerd met het puin dat ze achterlieten.

Als bijvoorbeeld de waarde van de cirkel als een universeel symbool zou worden erkend, zou de wereld er zich bewust van worden dat het leven eeuwig is, dat zogenaamd leven en dood slechts bogen zijn van dezelfde cirkel; dat iedere gemiste kans van vandaag misschien morgen, of in een volgend leven nog goedgemaakt kan worden; dat men eeuwig verantwoordelijk is voor elke daad, omdat die alle levende wezens in het heelal, onszelf inbegrepen, beïnvloedt; dat alle wezens, sommige jonger en andere ouder dan wijzelf, onze gerespecteerde broeders en zusters zijn en als zodanig moeten worden behandeld. De darwinistische evolutietheorie is gebaseerd op zelfzuchtige wedijver en materialistisch streven. Maar als het symbool van de cirkel wordt begrepen, zullen de wetenschappers langzamerhand beginnen met het formuleren van evolutietheorieën die gebaseerd zijn op harmonie, samenwerking en de erkenning van een innerlijke spirituele en meedogende drijvende kracht in ieder aspect van de natuur. Als deze en andere dergelijke ideeën doordringen in het denken van de mensheid in het algemeen, zal de wereld op grootse wijze veranderen. We zullen beseffen dat het leven een dieper doel heeft en automatisch zullen we in broederlijke harmonie leven met de natuur.

Artikelen van Rudi Jansma


Uit het tijdschrift Sunrise jul/aug 1991

© 1991 Theosophical University Press Agency