Theosophical University Press Agency

Natuur, de machtige moeder

Katherine Tingley

Hoeveel mensen in deze tijd zijn tevreden met hun leven, er zeker van de waarheid te bezitten of te weten waar ze vandaan kwamen toen ze werden geboren, of heengaan na de dood? Toch leeft in ons hart en in de goddelijke wet de belofte dat alles wat de mensheid is geweest, ze opnieuw zal zijn en dat alles waarvan we afstand hebben gedaan, we zullen herwinnen.

Eeuwen geleden hebben we het contact met de machtige moeder, de natuur, verloren en nu voelen we de behoefte tot haar terug te keren, meestal in haar bossen, op haar heuveltoppen of aan haar stranden, om op haar rustige plaatsen onze eigen ziel te vinden en te leren dat alle materie reageert op een geestelijke aanraking. Ver boven wat we horen, zien en denken bestaan er oneindige wetten die ons leven beheersen. Goddelijke wetten behoeden ons: vlak achter de sluier van de zichtbare dingen en maar iets boven het bewustzijn van ons sterfelijk zelf zijn hogere krachten aan het werk voor ons welzijn.

Zij doen een beroep op de ziel haar pad breder en fraaier te maken; met haar zonnige hemel en het licht van de sterren doen ze voortdurend een beroep op ons. De stralende stilte van de natuur verkondigt doorlopend de grootsheid van de wereld en de verborgen grootheid van de mens, zodat in de woestijn, in de diepe spelonken van de aarde, gebukt onder de zwaarste zorgen, ‘hij die oren heeft om te horen’ nooit alleen is. Mocht hij verloren schijnen in een grote, onherbergzame woestenij, of in een stuurloze boot op zee, of zich, ver weg van de wereld van de mens, aan de grens van het geschapene bevinden, toch zou hij vanbinnen het koninkrijk van de hemelen met zich meedragen en in zijn hart alle openbaringen vinden waar de mensheid naar uitziet.

Het is de geestelijke boodschap waar de wereld om vraagt: een doop van de mens door de geest van het goddelijke, die ons ervan bewust moet doen worden dat de hemelen zich openen naar onze behoeften, dat het licht doorbreekt en er nieuwe sterren gaan schijnen; dat de dingen die we niet zien groter zijn dan de dingen die we wel zien – dat het hart naar meer verlangt dan we weten; dat de natuur in de hoogste mate rechtvaardig is en dat in dit hele grootse universele plan van het zijn geen gedachte, geen aspiratie, zelfs niet de geringste inspanning verloren gaat.

We kunnen niet slagen als we niet meewerken met de natuur, die geen halfslachtig dienen accepteert. We krijgen geen antwoord als we alleen een beroep op haar doen in ogenblikken van tweestrijd of teleurstelling, om ons daarna weer van haar af te wenden. Ze heeft de onoprechten en onverschilligen niets te zeggen; ze reageert alleen op hen wier geest openstaat voor de hoogste doelstellingen. Pas als we in gedachte reiken naar het beste en edelste komt haar antwoord tot ons. Uit het grote omringende duister van het leven daagt de verlichting van de innerlijke mens, als de ziel van de mens spreekt en wij die ons in de schaduw bevonden van onze bezigheden en moeilijkheden, ons ervan bewust worden dat dit inderdaad het heelal van de goden is, waarin goddelijke wetten heersen en dat de natuur goedgezind is en de mensheid niet anders hoeft te zijn. Want al die menselijke strijd, die twisten en twijfels zijn niet nodig: als we onszelf konden vertrouwen, zouden we onze buren vertrouwen; als we onze buren konden vertrouwen, zouden we de goddelijke wet vertrouwen. Dan zouden we weten dat het leven mooi en waarachtig is.

Vrees ligt ten grondslag aan alle ontmoediging. We behoeven er slechts naar te streven onbevreesd te zijn als we tegenover beproevingen vanbuiten en de zwakheden in ons komen te staan, en we zijn niet langer alleen. We krijgen oog voor een grootse aanwezigheid, die ons altijd gezelschap houdt en we worden ons bewust van de god ‘die in u en toch buiten u is’, de Alom-aanwezige, wiens stem we kunnen horen, als we ernaar luisteren, in onze eigen geest en ook in het gemurmel van een beek en het gezang van vogels. Want het mysterie in het hart van de natuur is ook het mysterie in het hart van de mens en beide bevatten dezelfde wonderlijke krachten.

Het geheim van het leven is onpersoonlijke liefde; onpersoonlijkheid ontleent haar geheimen aan de Mystieke Moeder. Als we de gedachte van een persoonlijk god afwijzen en onze eigen persoonlijkheid met al haar beperkingen en twijfels afwijzen; als we onze ziel verheffen boven het zelf, naar het onbegrensde, onze gedachten naar het universele en we vanuit de meest innerlijke schuilhoeken van ons bewustzijn het heelal zien in al haar pracht tot we, ontstegen aan onszelf, in onszelf grotere dingen herkennen dan waarvan we ooit droomden, en ontvankelijk beginnen te worden voor inspiraties van oneindige schoonheid en rijkdom, en als we ons dan afvragen hoe dit moet worden verklaard en wat de betekenis is van al deze onbeperkte ritmen van wet en orde waarvan de onmetelijke ruimte vol is – zullen we haar antwoord ontvangen. We zullen het heelal zien als het product, de uitdrukking, van een oneindig plan dat voortkomt uit een diep innerlijke bron, die ons begrip te boven gaat – de oorsprong, het centrum, het onkenbare absolute Licht – waaruit wij, die hier zijn om het doel van het bestaan te verwezenlijken, voortkomen, het plan van de evolutionaire wet volgen, en door de vele levens gaan die voor onze groei naar volmaking noodzakelijk zijn.

Katherine Tingley


Uit het tijdschrift Sunrise nov/dec 1991

© 1991 Theosophical University Press Agency