Theosophical University Press Agency

Perspectief van een pendelaar

Lal Baboolal

Ik woonde het Parlement van de Religies van de Wereld van 1993 bij als iemand die geen bepaalde groep vertegenwoordigt. Zonder verantwoordelijkheid te hoeven afleggen aan een organisatie stond het me vrij de zittingen die ik wilde bijwonen met zorg uit te kiezen.

Mijn eigen religieuze traditie en geestelijke achtergrond vloeien voort uit mijn geboorte als hindoe, mijn eerste opleiding in Canadese Presbyteriaanse scholen in Trinidad op de West-Indische eilanden, mijn driejarige band met de unitarische kerk in de VS en, het meest recent, uit mijn relatie met de Theosophical Society en ook uit mijn beroep als wetenschapper.

Ik ging niet naar het Parlement om er lezingen en studiegroepen bij te wonen, waarvan er honderden waren, niet om er feiten en kennis op te doen, waarvoor talrijke gelegenheden bestonden, en zeker niet om andere religies te leren kennen, waarvoor ik slechts een voorbijgaande maar eerbiedige belangstelling heb. Ik ging er heen op zoek naar iets spiritueels. Ik vertrok dus, vervuld van dezelfde ijver en geestdrift die een pelgrim heeft op weg naar Mekka, Jeruzalem of Varanasi. Chicago, de plaats waar zich ooit de grootste verzameling abattoirs in de VS bevond, toen Amerika’s beroemdste gangster, Al Capone, de ‘windy city’ van haar eer beroofde, kan nauwelijks aanspraak maken op het verheven geestelijke niveau van de andere genoemde steden. Maar er zijn vreemdere dingen gebeurd.

Omdat ik niet logeerde in het Palmer House Hilton Hotel, waar het Parlement werd gehouden, was mijn dagelijks ritueel anders dan dat van de hotelgasten. Ik logeerde met een vriend in een stadje 40 km ten westen van Chicago. ’s Morgens nam ik de trein van 8.05 u. die dan om 8.45 u. Chicago binnenreed. Vandaar liep ik de twee kilometer langs de Monroe Avenue naar het hotel. Gewoonlijk was ik daar op tijd om wat koffie en een krentenbroodje te gebruiken vóór de zittingen om 10 uur begonnen. ’s Avonds ging ik met de trein terug. Iedere avond, onderweg naar huis, ging ik aan de hand van het programma-overzicht van het Parlement na welke bijeenkomsten de volgende dag werden gehouden. Ik probeerde mijn dag zo in te delen dat ik de plenaire zittingen kon bijwonen en ook enkele van de grotere bijeenkomsten, enkele lezingen, seminars en workshops, evenals enkele unieke colleges van plaatselijke academische instellingen en enkele culturele evenementen. Maar bovenal nam ik de tijd om de foyer en andere verzamelplaatsen te bezoeken, zoals corridors, kruispunten van gangen en wachtruimten bij de liften. Wanneer ik ’s ochtends de foyer van het Palmer House binnenliep, naar een menigte mannen en vrouwen uit alle maatschappelijke standen en in uiteenlopende kledij gestoken, gaf me dat iedere dag weer een morele prikkel. Er hing steeds een positieve en geestelijk verheffende atmosfeer. Bijna iedere dag wandelde ik tijdens de lunchpauze (van twaalf tot twee) door de boeken- en kunsthal.

Enkele hoogtepunten waren:

Wat ik van veel geestelijke leiders en vertegenwoordigers van verschillende tradities te horen kreeg, bevestigde op krachtige wijze mijn eigen gevoel van eenheid, universele broederschap, onderlinge verbondenheid van alle dingen en het besef dat ‘we allen uit dezelfde bron putten’ – misschien uit verschillende delen van de bron en soms op verschillende diepten, maar altijd uit ‘dezelfde bron’.

De geestelijke leiders die de grootste indruk op me maakten waren zij die tevens uit het hart spraken. In dat opzicht werd ik getroffen door Swami Chidananda Saraswati, ‘een van de oudste en meest gerespecteerde monniken van het hindoeïsme’. Ik zag hem eerst als een heel kleine gebrilde figuur, gehuld in zijn saffraankleurig gewaad, tijdens de plenaire zitting op dinsdagavond over ‘Het innerlijke leven’. Toen het zijn beurt was om te spreken, raakte hij bezield en kon hij even gemakkelijk spreken over het onverkwikkelijke verleden van Chicago als over Swami Vivekananda’s aanwezigheid en invloed op het Parlement van 1893.

Op woensdagochtend zag ik hem voor de tweede keer toen Sadguru Sant Keshavadas zong en zijn lezing hield over de ‘Leerstellingen van het hindoeïsme en zijn universaliteit’. Het gerucht ging dat de swami halverwege de zitting gastspreker zou zijn, wat voor de persoon naast mij aanleiding was kalmpjes op te merken: ‘Nou, nou! dat is alsof Luciano Pavarotti meedoet aan een concert van Placido Domingo’. Sant Keshavadas gaf tussen zijn bhajans (liederen) door ook nog commentaar op de aard van het goddelijke: ‘God is overal – en hij is nu hier’, merkte de kennelijk opgewonden Keshavadas op, terwijl alle ogen naar achteren in de zaal keken. Sant Keshavadas vervolgde, ‘In India zou men dagen in Rishikesh moeten wachten en alleen zijn darshan (aanblik) ontvangen als men tot de gelukkigen behoorde. Hier krijgt men het meteen’. Op dat moment sprong Sant Keshavadas overeind, drukte de handen tegen elkaar bij wijze van ‘namaste’ en boog eerbiedig voor de swami die met stralend gezicht van achteruit de zaal naar voren kwam.

De derde keer zag ik de swami op woensdag, toen hulde werd gebracht aan Swami Vivekananda. Hij zat stil onder de toehoorders op de voorste rij van de galabalzaal. Een ander treffend ogenblik voor mij was toen ik Mata Amritanandamayi aan honderden mensen darshan zag geven – alhoewel velen waarschijnlijk nooit eerder van haar hadden gehoord, zoals ik bijvoorbeeld. Wat indruk maakte was de zuivere vreugde en energie waarmee de uitwisseling gepaard ging. De gedachte kwam bij me op dat men nooit bang moet zijn of er tegenop moet zien om te geven – of te ontvangen – zolang het uit het hart komt.

Ook aanwezig was Ma Jaya Bhagavati. Zij was een ‘Joodse huisvrouw’ (haar eigen beschrijving) met acht kinderen, die in 1972 in Brooklyn haar geestelijk ontwaken meemaakte. Na een lange en vermoeiende heilige trektocht in India, richtte zij de Kashi Ashram in Florida op, waar ze haar tijd wijdt aan hulp aan mensen die door AIDS en andere ongeneeslijke ziekten zijn getroffen. Ma Jaya’s toewijding en betrokkenheid bij haar zaak waren niet te loochenen.

Een ander voor mij roerend moment deed zich voor op dinsdagavond toen Dadi Prakashmani, hoofd van de Brahma Kumaris World Spiritual University, de plenaire zitting van ‘The Inner Life’ toesprak over het ‘Pad van contemplatie’ (rajayoga). Ze sprak op eerbiedige en innemende wijze in haar moedertaal, het Hindi. Haar vertaler, zuster Jayanti, een docente aan de universiteit, vertaalde niet alleen met een vlekkeloze voordracht, maar deed dat met zoveel serene devotie dat ze met haar voorbeeld een ander belangrijk pad benadrukte, het ‘Pad van Toewijding’ (bhaktiyoga).

Er waren ook enkele treffende momenten van minder belang. Dr. Gerald Barney’s openingstoespraak maakte wel enige indruk, niet zozeer vanwege zijn boodschap als wel vanwege zijn ontwijfelbare oprechtheid. De ecotheologie (waarvan een bepaalde vorm door hem en zijn Millennium Institute wordt aangehangen) en haar onderdeel, de biosfeer, zijn ten eigen bate verdedigd en op kwalijke wijze misbruikt door politici met hun apocalyptische voorspellingen en de daaropvolgende vermaning: ‘Nu ik u heb gezegd wat het probleem is, ben ik de enige die u kan redden’. Hiervan kom ik niet meer onder de indruk, misschien omdat ik als wetenschapper de problemen bestudeerde en begreep lang voordat ze werden verpolitiekt. Bovendien ben ik van mening dat het doel van alle religies, alle geloofsvormen, alle tradities en trouwens alle geestelijke groeperingen moet zijn zich in de eerste plaats te richten op de meest innerlijke verlangens van de mensheid. De zorg en bescherming van de biosfeer vloeien daaruit voort. Het feit dat de meeste religies tot dusver niet zo best hebben gewerkt, als het om de vervulling van de meest innerlijke behoefte van de mens gaat, is geen reden om een andere weg in te slaan of een of andere kunstmatig bedachte ‘religieuze agenda’ op te stellen. Waarom zou men, in plaats van te proberen de conventionele religies te redden, niet doorgaan met pogingen een zodanig milieu te scheppen dat aan religieuze en geestelijke instellingen de kans biedt zich op onze innerlijkste verlangens te richten? Dat bleek het Parlement van de Religies van de Wereld van 1993 te zijn, tenminste voor mij.

Een ander treffend moment was de Afrikaans-Amerikaanse zanger, die een keur van gospelsongs ten gehore bracht op de plenaire zitting van woensdagavond. Zijn opmerkelijke en diepe toewijding aan zijn muziek was onmiskenbaar en werkte aanstekelijk op het publiek.

Zelfs de treinrit voegde iets toe aan de bezieldheid van de pelgrim op zijn tocht. Twee voorvallen in het bijzonder zijn me bijgebleven. Heel in het begin van de week ontmoette ik een zestal studenten van 17 tot 22 jaar uit Zuid-Afrika, die ook pendelend aan het Parlement deelnamen. Zij hadden een hindoese achtergrond en dit was hun eerste trip buiten Zuid-Afrika, dankzij het nieuwe ‘open beleid’ van hun regering. Zij lieten zich in positieve bewoordingen uit over hun land en alleen al de lach op hun gelaat en de hoopvolle verwachting die daaruit sprak, herinnerden mij eraan hoeveel beter de wereld aan het worden is en dat we geloof en vertrouwen moeten hebben in onze jongere generatie.

Het andere voorval in de trein betrof een paar plaatselijke jonge passagiers op de trein van 12.40 u. De trein had als eindbestemming Geneva, even voorbij Wheaton, de zetel van de Theosophical Society in America. Een van de jongelui vroeg de ander, ‘Ga je zaterdag naar het concert van Kenny Loggins? De dalai lama is er ook.’ De ander antwoordde: ‘Wie is dat, de dalai lama en waar heb je dat gehoord?’ waarop de eerste jongeman antwoordde: ‘De dalai lama is een heilige uit Tibet. Ik heb erover gelezen bij de Theosophical Society in Wheaton. . . .’ Ik stond versteld dat een op zo povere wijze aangekondigde gebeurtenis als ‘Het Wereld Parlement’ was doorgedrongen tot de kring van deze jongelui en het deed me nog meer verstomd staan te horen dat de theosofie, die zo weinig doet om zichzelf bekend te maken, door de jongelui uit Chicago werd genoemd. Dit herinnerde mij aan het beeld van de ‘gestadig vallende druppel’ die de steen uitholt, dat in het theosofisch denken vaak een rol speelt.

Er waren natuurlijk ook enkele negatieve ervaringen. Tijdens het Uitgeversforum op vrijdagmorgen sprak een verontrust uitziende vrouw uit het gehoor, die zich voorstelde als uitgever van kinderboeken uit het zuidelijk deel van de VS, over de verantwoordelijkheid van uitgevers om alleen ‘goede christelijke boeken voor onze kinderen’ uit te geven. Ze merkte op dat zij zich als uitgever nooit bezighield met ‘godsdienstvormen of tradities, maar alleen met de leringen van de bijbel’. De uitgevers luisterden geduldig en kalm en zeiden toen eensgezind: ‘Dank u wel’, waarop de zuidelijke uitgever de zaal uit stormde met haar taperecorder in de hand.

Andere negatieve momenten waren de ontmoetingen op straat met mensen, die beweerden dat het Parlement ‘het werk van duivelaanbidders en andere neo-heidenen’ was. Deze ontmoetingen namen in het algemeen de vorm aan van het overhandigen van pamfletten die we, zonder verder lastig te worden gevallen, konden weigeren. Maar de gedachte alleen al dat zulke ideeën nog steeds in onze samenleving veel voorkomen, was niet bepaald bemoedigend.

Waarmee verliet ik het Parlement?

  • De bevestiging dat het zoeken in mijn leven naar zin en betekenis het juiste spoor volgt; en, wat het allerbelangrijkste is, dat ik niet alleen ben. Alle swami’s, monniken, priesters, geestelijke leiders, predikanten, rabbi’s en leken hadden hun eigen waarheid gevonden door precies zo’n zelfde pelgrimstocht, hetzij langs een uiterlijk pad dat naar het innerlijke leidt, of door een krachtig en rechtstreeks innerlijk zoeken.
  • Bij mijn reis gaat het om spiritualiteit, niet om religie en het kan niet alleen om het intellect gaan, het moet ook het hart omvatten.
  • Een spiritueel ontwikkeld mens is doorgaans bescheiden, menselijk en heeft gevoel voor humor.
  • Wees een leider als dat nodig is, maar wees nooit zo wantrouwig of onzeker dat u niet met hetzelfde zelfvertrouwen en dezelfde welwillendheid kunt volgen.
  • Bij waarachtig meesterschap, bij alle yoga’s en paden schijnt ‘onzelfzuchtig dienen’ het meest diepgaand, het onmiddellijk betreedbare, het eenvoudigste te zijn en voor mij is het de sterkst helpende kracht die de eenheid verzekert, de onderlinge verbondenheid hooghoudt en universele broederschap bevestigt.
  • Tot slot, na dag in dag uit getuige te zijn geweest van het bidden voor vrede door zovelen en na te vernemen dat de eerste belangrijke stap naar vrede in het Midden-Oosten werd gedaan met de historische handtekeningen tussen de Palestijnen en de Israëli’s in Washington DC, kon ik niet anders dan een vreedzaam verband leggen met het Parlement van de Religies van de Wereld van 1993. Moge dit altijd doorgaan.

Uit het tijdschrift Sunrise mrt/apr 1994

© 1994 Theosophical University Press Agency