Theosophical University Press Agency

De wereld herbouwd*

Ronald Lewis

*Samenvatting van een lezing gehouden op 7 maart 1992 in Liverpool, Engeland, op de William Quan Judge Branch van The Theosophical Society, Pasadena.


In een wereld gedomineerd door politiek en economie, wordt de mens aangemoedigd om te geloven dat succes, maatschappelijke positie, macht, geld en bezittingen op zichzelf van het hoogste belang zijn. Vaak zijn mensen, groeperingen en volkeren eropuit hun superioriteit, ten koste van de zwaksten en meest kwetsbaren, te laten gelden, soms op een heel agressieve manier en te bewijzen dat zij de besten en sterksten zijn. Terwijl een levensstijl van rivaliteit voor velen de weg opent naar materiële welvaart, blijven de hoop en dromen van miljoenen onvervuld, vaak door de extreme hebzucht en zelfzucht van anderen, die beter zijn toegerust om hun materiële verlangens te bevredigen en worden aangespoord door het blinde geloof dat dit huidige leven hun enige is.

In een wereld waarin het de hebzuchtigen en zelfzuchtigen goed lijkt te gaan, terwijl meer dan een kwart van de wereldbevolking – onze broeders en zusters – dagelijks niet genoeg te eten heeft, sterven 40.000 kinderen onder de 5 jaar aan ondervoeding en alledaagse ziekten. Dit strekt onze huidige beschaving niet tot eer. We missen niet alleen de wijsheid om onze zaken te regelen – ons leven is in hoge mate zinloos geworden: drugsverslaving, vandalisme en het ondermijnen van gezag en orde zijn slechts uiterlijke tekenen van de leegheid van het materialisme.

We merken dat de mensheid voortstrompelt in een wereld die schreeuwt om waar spiritueel leiderschap. Maar waar moet dat vandaan komen? Hoe kan een ‘nieuwe wereldorde’ tot stand komen zonder een radicale verandering van houding en een morele en geestelijke benadering van de problemen die aangepakt en opgelost moeten worden wil de beschaving vooruitkomen? Om dit te verwezenlijken moet het bewustzijn bij iedereen een hoger niveau bereiken, niet langer gericht op geld en bezit maar op de mens.

De geschiedenis van de evolutie is de geschiedenis van het bewustzijn. Een groeiend inzicht gaf ons de noodzakelijke stuwkracht op zoek te gaan naar ware antwoorden op enkele diepere mysteries van het leven: Wie ben ik? Waar kom ik vandaan? Wat is het doel van mijn bestaan? Wat is mijn uiteindelijke bestemming? De geschiedenis van het bewustzijn begon met Adam en Eva, die de mensheid in haar kinderschoenen in de Hof van Eden voorstelden. Op basis van dit bijbelverhaal ontstond de idee van de erfzonde, maar in plaats van een zondeval was het een val in een wereld van ruimere ervaring. Bij onze afdaling in de stof werden we bewust denkende mensen met intelligentie: het denkende, redenerende vermogen, dat bij ons nog steeds in een stadium van ontwikkeling verkeert. Het heeft een dubbele functie, en biedt de mogelijkheid tot grove bestialiteit en tot hoge geestelijke aspiraties. Alle gedachten, goede of slechte, worden overgebracht door de hersenen, ons instrument om er uitdrukking aan te geven, en we zijn in staat ons bewustzijnsniveau naar eigen wil te verhogen of te verlagen.

Het begrijpen van het bewustzijn speelt een belangrijke rol bij het leren kennen van onze goddelijke natuur. Het hogere deel van ons dualistische denken houdt verband met de intuïtie, die ons onthult dat we goddelijke wezens zijn, die zich periodiek belichamen om ervaring op te doen op het stoffelijke gebied en worstelen met een veelheid van wisselvalligheden, bedoeld om ons te helpen onze weg naar onze goddelijke bron terug te vinden. Dit doet denken aan het verhaal van de verloren zoon die het huis van zijn vader verliet om de ontberingen van het leven te ondergaan en ten slotte de aantrekkingskracht van de stof te overwinnen.

Het gevolg van ons groeiende inzicht is dat we in aanraking zijn gekomen met ons inwonende geestelijke bewustzijn, een bewustzijn dat aan alles ten grondslag ligt. We weten misschien niet wat dit bewustzijn is. We weten dat er iets is, een schijnbaar niets vanuit materieel gezichtspunt, maar toch is het ons meest essentiële deel; zonder dat zou er in het geheel geen leven bestaan.

Er zijn mensen die dit innerlijke bewustzijn soms heel duidelijk voelen, en tot handelen worden aangezet door een wens om goed te doen ter wille van het goede, zonder aan zichzelf te denken of aan enige vorm van beloning. In zulke mensen wordt de goddelijke vonk aangewakkerd tot een vlam. Ze zijn tot handelen aangespoord door hun innerlijk geestelijk bewustzijn, dat door het goddelijke wordt geïnspireerd. Wanneer wij als mens onze aardse hartstochten en verlangens opzij kunnen zetten en ons leven aan de mensheid wijden zoals de Meester en leraar Jezus deed, zullen we een evolutionair stadium hebben bereikt, waarin we in volledige harmonie zijn met onze innerlijke god. Ofschoon we nog een lange weg moeten gaan vóór we zo'n staat van volmaaktheid bereiken, is het leiden van een onzelfzuchtig leven de hoogste vorm van geestelijk bewustzijn op dit bestaansniveau en de eerste stap tot nog hogere vormen van spiritueel bewustzijn.

De oude leringen van reïncarnatie en karma kunnen zin geven aan menselijke ellende, aan lijden, ziekte en armoede en de vele tegenstellingen in het menselijk leven. Samen vormen ze leringen van hoop en rechtvaardigheid en geven ze ons steeds opnieuw de kans ons volgens het goddelijk plan te ontwikkelen. In de westerse wereld proberen we alles in te passen in één leven. Daardoor komen we tot de conclusie dat de wereld waarin we leven geen zin heeft, omdat de westerse religie, wetenschap en filosofie ons niets te bieden hebben als sleutel om onze geest te ontsluiten. Aan sommigen brengt het leven comfort en gemak, met alle vooruitzichten op een schitterende en gelukkige toekomst; anderen zijn zo arm dat ze zich nauwelijks in leven kunnen houden of ze worden doof, blind of gebrekkig geboren.

Het lijkt allemaal zo onrechtvaardig, een totale bespotting van het leven! Voor wie geen enkele zin in het leven kunnen zien, zou de studie van reïncarnatie en karma hun geest vrij kunnen maken en tot rust brengen. Hoewel reïncarnatie ooit deel uitmaakte van de christelijke leer, heeft het Concilie van Constantinopel in de zesde eeuw iedere verwijzing ernaar uit de christelijke leringen geschrapt. Sindsdien werd door het zich afsluitende denken van de kerkvaders de westerse wereld de toegang ontzegd tot de twee leringen die een verklaring bieden voor menselijk lijden en ongeluk. Het lijkt erop dat het Concilie het blinde geloof in een antropomorfe god tot iedere prijs wilde behouden, omdat daardoor de invloed van de geestelijkheid als bemiddelaar tussen zo’n god en de mens wordt versterkt. De enige middelaar tussen de mens en de godheid is zijn eigen geest-ziel, die een vonk is van diezelfde godheid en de enige schakel die hem in direct contact kan brengen met zijn goddelijke ouder.

Door zijn geestelijk welzijn in handen van de geestelijkheid te leggen, kreeg de mens de neiging tot geestelijke luiheid en omdat hij niet in staat was enige werkelijke rechtvaardigheid in het leven te zien, is hij sceptisch geworden en heeft zich afgekeerd van de kerk om zijn aandacht geheel en al te richten op het verwezenlijken van zijn persoonlijke ambities. Ofschoon de meeste mensen zowel vreugde als verdriet ten deel valt, hebben ze zich na enig tegenstribbelen hierbij neergelegd als iets waaraan weinig of niets kan worden gedaan, omdat alles wat gebeurt in feite godswil zou zijn. Misschien kunnen we in dit leven de dingen niet in belangrijke mate veranderen, maar we kunnen wel hier en nu beginnen aan onze toekomst te werken. Door kennis van reïncarnatie en karma gaan we inzien dat geluk en ongeluk het gevolg zijn van onze eigen daden in het verleden en dat we in dit leven niet voor het eerst op aarde zijn, maar hier vele, vele keren eerder zijn geweest en zaden van goed en kwaad hebben gezaaid, waarvan we in de komende levens de oogst moeten binnenhalen.

Reïncarnatie betekent dat we naar de aarde blijven terugkeren na een passende periode van rust voor de ziel in haar geestelijk tehuis. Onze ontwikkeling zet zich voort gedurende een lange reeks levens tot de laatste les is geleerd, we onszelf als mens hebben vervolmaakt en niet langer gebonden zijn aan het rad van wedergeboorte – als we dat verkiezen.

Door de werking van karma – de wet van oorzaak en gevolg – wordt de hoeveelheid en aard van de ervaringen in ieder aards leven vastgesteld overeenkomstig de daden in het verleden, goede en slechte. De mate van geluk en verdriet en de aard ervan hangen af van de manier waarop we ons vroeger op aarde hebben gedragen. Een van de meest onthullende dingen – en een bron van troost en bemoediging – is misschien dat we met onze pas ontdekte maar oude kennis kunnen begrijpen wat er gebeurt en hoe we elkaars leven ten goede of ten kwade beïnvloeden. Karma wordt onze gids en leraar. We zien de werking van goddelijke gerechtigheid, zelfs al lijkt het de grootste onrechtvaardigheid omdat we bij iedere nieuwe geboorte een nieuw brein hebben, schijnbaar zonder enige herinnering aan het verleden.

Karma begrijpen betekent dat we beseffen de makers en meesters van ons eigen lot te zijn, materieel en spiritueel, en dat al het lijden dat we in een incarnatie misschien moeten doorstaan geheel en al het gevolg is van onze eigen beslissingen. Als we verkeerd leven moeten we erop voorbereid zijn de consequenties daarvan onder ogen te zien. De natuur, die geen bevoorrechting kent, reageert onpartijdig in ieder stadium van het leven. Er is geen wezen buiten onszelf waartoe we ons kunnen wenden voor verlossing: het is een jammerlijke misleiding als we iemand vertellen dat hij, voor wat hij fout heeft gedaan, vergiffenis kan krijgen door te geloven in een externe verlosser. Tenzij we voor onszelf de waarheid hiervan ontdekken, moeten we lijden tot deze les goed en grondig is geleerd. Het is voor ons allen een cyclus van noodzakelijkheid als voorbereiding voor onze overgang naar een hoger levens- en bewustzijnsniveau.

Als we greep krijgen op reïncarnatie en karma, zien we niet langer overal onrechtvaardigheid, maar goddelijke rechtvaardigheid die in en door alles werkt. We krijgen ook een volkomen nieuwe kijk op het leven en een stevige grondslag waarop we ons eigen leven opnieuw kunnen opbouwen en daardoor ook de wereld.

In deze kritieke tijden liggen onze problemen veel dieper dan die van politiek en economie; wat nu het hardst nodig is, is een universeel geestelijk reveil. Als we de tekenen negeren, moet de beschaving de mogelijkheid van vernietiging onder ogen zien. Wat kunnen we hieraan doen? Wat kunnen wij, individueel en collectief, bijdragen aan een nieuwe wereldorde die niet is gebaseerd op materiële doelstellingen maar op het inzicht dat ieder mens een potentiële god is?

Omdat we een integrerend deel van het geheel zijn, herscheppen we onze omgeving als we onszelf herscheppen. Zien we de Bergrede als een mooi ideaal dat we opbergen en van een afstand vereren – waarvan we dromen als een mogelijkheid voor ons in een verre toekomst? Als we in overeenstemming daarmee willen leven, moeten we beginnen eerlijk te zijn tegenover onszelf en anderen. Het betekent onzelfzuchtigheid en zuiverheid – in het dagelijks leven; het betekent goddelijke liefde onder alle omstandigheden voor iedereen, geliefd of niet. Deze vier ethische sleutelwoorden – eerlijkheid, liefde, onzelfzuchtigheid en zuiverheid vormen een fundament dat stevig genoeg is om een nieuwe wereldorde op te vestigen, maar toch is er nog iets meer nodig om mensen samen te brengen in een duurzame en onvergankelijke broederschap, iets dat de vloedgolf van materialistische gedachten die onze beschaving bedreigt, tot staan zal brengen. Een morele benadering van onze huidige problemen is niet genoeg; het moet een morele en spirituele benadering zijn. Geloofsovertuigingen en dogma’s hebben het voor velen moeilijk, zo niet onmogelijk, gemaakt om hun eigen goddelijke aard, een vonk van het goddelijke dat ons allen verbindt, te herkennen. We kunnen over god praten zoveel we willen en vroom naar de kerk gaan, maar dat maakt ons nog niet spiritueel. Spiritualiteit duidt op die innerlijke drang die ons er voortdurend toe aanzet contact en eenwording te zoeken met het goddelijke. Het verlangen naar zo’n contact en eenwording is er omdat een deel van die universele goddelijkheid in het wezen van ieder mens bestaat.

Het herkennen van het goddelijke in ons wezen zal er uiteindelijk toe leiden dat we uit onze huidige mentale en geestelijke duisternis treden en dat de chaos plaats gaat maken voor orde. Willen we ooit onze individuele en nationale zaken aanpakken, dan moet ons leven een geestelijke basis hebben. Als beschaving hebben we ten koste van zeer veel het geestelijke deel van onze natuur genegeerd. Door ons onvermogen om nationale problemen met succes op te lossen, hoofdzakelijk door een gebrek aan echte innerlijke spiritualiteit en visie, wordt de wereld voortdurend in economische chaos en ellende gedompeld. Terwijl er nog steeds alle noodzaak bestaat tot maatschappelijke en economische hervormingen, moeten geestelijke noden toch de voorrang hebben boven materiële, als we de zich opstapelende problemen in de wereld willen oplossen. Zoeken naar menselijke verlossing via materiële doelstellingen en successen, zoals de meesten dat nu doen, kan alleen leiden tot mislukking.

Alleen een terugkeer naar geestelijke waarden als uitgangspunt voor het leven kan de huidige mensheid redden. Hoewel we niet van de ene op de andere dag meester over onszelf kunnen worden, kunnen we wel, hoe ongeschikt we ons misschien voelen, onszelf tot een instrument maken voor het doorgeven van de goddelijke wijsheid die zo oud is als de wereld, en zo de mensen inspireren hun leven te veranderen en hen te helpen hun goddelijke aard te herkennen. Als we begrijpen en aanvaarden dat ‘de mens niet kan leven bij brood alleen’, is het onze taak een rol te spelen in de herbouw van de wereld en die om te vormen zodat geestelijke waarden een belangrijker rol gaan spelen.


Uit het tijdschrift Sunrise jan/feb 1995

© 1995 Theosophical University Press Agency