Theosophical University Press Agency

Omslag boekBewustzijn en de moderne wetenschap

David Pratt

Boekbespreking: New Metaphysical Foundations of Modern Science (Nieuwe metafysische grondslagen van de moderne wetenschap), red. Willis Harman & Jane Clark, Institute of Noetic Sciences, 1994; 448 bladzijden, isbn 0943951119, gebonden.


Het boek New Metaphysical Foundations of Modern Science, uitgegeven door het Institute of Noetic Sciences (instituut voor beschouwende wetenschappen), levert een aanzienlijke bijdrage aan de discussie over de toekomst van de wetenschap. Het bevat verhandelingen geschreven door wetenschappers en filosofen afkomstig uit een breed scala van vakgebieden, die allemaal de overtuiging delen dat de wetenschap dringend haar impliciete veronderstellingen over de aard van de werkelijkheid aan een nieuwe beschouwing dient te onderwerpen, omdat deze hebben geleid tot verwaarlozing of ontkenning van belangrijke gebieden van menselijke ervaring – vooral de verschijnselen die met het bewustzijn te maken hebben.

De benaderingswijzen van de veertien auteurs lopen uiteen, maar Willis Harman, president van het Institute of Noetic Sciences (IONS), haalt in zijn openende en afsluitende hoofdstukken enkele van de algemene thema’s naar voren. Hij beweert dat de moderne wetenschap op twee hoofd-veronderstellingen is gebaseerd: a) gescheidenheid – van mens en natuur, het denkvermogen en de materie, het organisme en zijn omgeving, en de scheidbaarheid van onderdelen van een systeem of een organisme om tot begrip te komen van hoe het ‘echt’ in elkaar zit; en b) dat het beeld van de wetenschap over de werkelijkheid alleen gebaseerd behoort te zijn op fysiek waarneembare gegevens. Hij roept op tot een ‘uitgebreide wetenschap’ of ‘heelheid-wetenschap’, gebaseerd op twee tegenovergestelde veronderstellingen: a) dat alles met elkaar is verbonden, zodat het stoffelijke heelal en het bewustzijn, denkvermogen en materie, samen een fundamentele eenheid of heelheid vormen; en b) dat er twee ingangen zijn tot het verwerven van kennis over de werkelijkheid: het objectieve, via de fysieke zintuigen, en het subjectieve, via de intuïtieve en esthetische vermogens. Hij schrijft:

Bepaalde aspecten van de eenheid die het Geheel is, zullen nog steeds met goed resultaat kunnen worden bestudeerd door middel van de op afgescheidenheid gebaseerde wetenschap. Dit soort wetenschap zal, als slechts een onderdeel van een meer uitgebreide wetenschap, echter niet langer het gezag hebben om vol te houden dat we alleen hier zijn vanwege toevallige oorzaken, en in een zinloos heelal; en ook niet dat ons bewustzijn ‘louter’ uit de chemische en fysische processen van de hersenen bestaat. blz. 383

Terwijl al onze waarnemingen afhankelijk zijn van ons bewuste zelf, lijkt de wetenschap die op deze waarnemingen is gebouwd geen plaats te hebben voor een zelf. Het wetenschappelijk materialisme heeft vanouds het denken tot een bijproduct van de hersenen gereduceerd en het elke oorzakelijke rol ontnomen. Een van de auteurs, wijlen de neuroloog en Nobelprijswinnaar Roger Sperry, is van mening dat de wetenschap deze fout al in belangrijke mate heeft rechtgezet. Als gevolg van de ‘bewustzijnsrevolutie’ in de jaren ‘70, waar hij een belangrijke rol in speelde, is in deze tijd de gangbare opvatting dat bewuste mentale toestanden ‘tevoorschijn tredende eigenschappen’ van hersenprocessen zijn, en in staat zijn, zoals in op de vrije wil gebaseerde handelingen, oorzakelijke gevolgen voort te brengen; er is daarom sprake van een ‘benedenwaarts gerichte’ oorzakelijkheid van het bewustzijn, naast de ‘opwaarts gerichte’ oorzakelijkheid zoals die door de reductionistische wetenschap wordt beschreven. Sperry verklaart deze ‘tevoorschijn tredende eigenschappen’ in zuiver materiële termen; hij zegt dat ze samenhangen met ‘hogere regionen van hersenprocessen’ en ‘als functionele gehelen werken in de dynamica van neurale netwerken’, hoewel hij toegeeft dat de wetenschap vooralsnog niet begrijpt hoe deze processen op hogere niveaus zouden werken. Hij noemt deze benadering het ‘nieuwe mentalisme’, maar het lijkt meer op een iets verfijnde versie van het ‘oude materialisme’. Hij stelt dat verschijnselen als telepathie, helderziendheid, channeling, reïncarnatie en psychokinese voor een mentalist ‘logische onmogelijkheden’ zijn en waarschuwt ertegen de deuren van de wetenschap open te zetten voor ‘het bovennatuurlijke, het mystieke, het paranormale, het occulte, het anderwereldse’. Harman daarentegen zegt dat de meeste mensen die de moeite hebben genomen het onderwerp te onderzoeken, onder de indruk raakten van de bewijzen die pleiten voor paranormale verschijnselen, een voortbestaan na de dood en reïncarnatie.

Een van de andere auteurs, Richard Dixey, accepteert het concept van de ‘tevoorschijn tredende eigenschappen’, maar is van mening dat zij meer dan alleen het product van de interacties tussen de delen van het betreffende systeem zijn. Volgens hem is het extra ingrediënt ‘informatie’, die naar hij zegt ‘in potentie oneindig’ is en ‘zichzelf bindt’ aan materie, waardoor het wetmatige gedrag van materie wordt veroorzaakt, en ook de nieuwe eigenschappen, die tevoorschijn treden als materie in steeds complexere vormen wordt gerangschikt. Hij zegt niets over de aard van deze informatie, waar ze vandaan komt, of hoe ze op de materie inwerkt.

Terwijl Sperry volhoudt dat bewustzijn begrepen kan worden zonder de kwantumfysica, voeren Robert Jahn en Brenda Dunne aan dat begrippen uit de kwantummechanica zoals de complementariteit van het golf- en deeltjeskarakter, barrièrepenetratie en het onzekerheidsprincipe voorzien in ‘bruikbare analogiën’ voor het begrijpen van aan bewustzijn gerelateerde verschijnselen, normale zowel als paranormale. Mae-Wan Ho neemt een soortgelijk standpunt in, en zegt dat bewustzijn kan worden voorgesteld als een kwantumgolffunctie. De kwantummechanica brengt ons echter slechts één stap voorbij de fysieke materie en haar processen naar het onderliggende kwantumveld, en laat ons nog steeds zitten met een beeld van het denken als zijnde onverbrekelijk verbonden met de hersenen. Deze benadering lijkt daarom geen ruimte te bieden voor een leven na de dood en voor reïncarnatie, omdat deze alleen mogelijk zijn als ons bewuste zelf onafhankelijk van de hersenen kan bestaan. Een andere auteur, de natuurkundige Arthur Zajonc, verwijst naar de opvatting van Rudolf Steiner dat mensen niet alleen een fysiek lichaam hebben maar tevens drie meer fijnstoffelijke lichamen: een etherlichaam, dat verantwoordelijk is voor vorm en leven; een astraal lichaam, dat aanleiding geeft tot een gevoelsbewustzijn; en een zelf-bewust ego. Zajonc schijnt deze ‘fijnstoffelijke lichamen’ echter te beschouwen als weinig meer dan metaforen, en niet zozeer als substantiële maar niet-fysieke entiteiten.

De bioloog en Nobelprijswinnaar George Wald bepleit dat het denken altijd heeft bestaan in plaats van dat het een zeer recente ontwikkeling in de evolutie van levende wezens is, beperkt tot organismen met de meest complexe zenuwstelsels, en dat het heelal leven-voortbrengend is, omdat de allesdoordringende aanwezigheid van denkvermogen daartoe aanzet heeft gegeven. Daarentegen wijst de bioloog Brian Goodwin het idee van de hand dat vitale of spirituele krachten een rol in de evolutie spelen. Hij bekritiseert ook de orthodoxe biologie omdat ze organismen slechts probeert te verklaren in termen van hun ‘genetische programma’s’. Hij stelt:

Een genetisch programma kan de moleculaire samenstelling van het zich ontwikkelende organisme op elk moment in zijn ontwikkeling bepalen, maar dit is onvoldoende om de processen te verklaren die leiden tot een hart, een zenuwstelsel of andere organen.
blz. 223

De nieuwe biologie, zegt hij, moet erkennen dat organismen ‘zelf-organiserende heelheden’ zijn, voortgebracht door ‘dynamische principes’, en nauw verbonden met hun omgeving. De onderdelen van een organisme zijn gerangschikt door een ‘ontwikkelingsveld’ of morfogenetisch veld, dat hij beschrijft als de ‘dynamische spatio-temporale [= ruimte-tijd] organisatie’ van een organisme en dat hij interpreteert binnen de standaardbegrippen van de natuur- en scheikunde. Net als het ‘mentalisme’ van Sperry, is ook de ‘holistische wetenschap van eigenschappen’ van Goodwin nog steeds in essentie materialistisch.

Harman beweert dat de kwantumtheorie heeft aangetoond dat het bewustzijn van de waarnemer essentieel is voor het bestaan van datgene wat wordt waargenomen, omdat alleen wanneer een waarneming is verricht de waarschijnlijkheidsfuncties van de kwantummechanica ‘ineenstorten’ tot werkelijkheden. Harman volgt hier een variant op de conventionele interpretatie van de kwantumfysica, maar vermeldt niet, laat staan rechtvaardigt, de veronderstellingen waarop deze zijn gebaseerd, noch geeft hij aan dat er andere interpretaties mogelijk zijn.

Een kwantumsysteem, zoals bijvoorbeeld een subatomair deeltje, wordt wiskundig voorgesteld door een vergelijking bekend als de golffunctie, die kan worden gebruikt om de kans te berekenen een deeltje te vinden op elk willekeurig punt in de ruimte. Wanneer een meting is verricht, wordt het deeltje natuurlijk alleen op één plaats gevonden, maar als wordt aangenomen dat de golffunctie een volledige beschrijving van een kwantumsysteem geeft – zoals in de conventionele interpretatie – zou dit betekenen dat tussen de metingen door het deeltje oplost in een ‘superpositie [opstapeling] van waarschijnlijkheidsgolven’ en zich in potentie tegelijk op meerdere plaatsen bevindt. Vervolgens, wanneer de volgende meting is verricht, wordt dit golfpakket verondersteld onmiddellijk op een of ander willekeurige en onverklaarbare manier ‘ineen te storten’ tot weer een gelokaliseerd deeltje.

Sommige natuurkundigen zijn zelfs nog verdergegaan en beweren dat een meting alleen niet genoeg is; een golffunctie stort alleen ineen wanneer de meting wordt vastgelegd in het denkvermogen van een menselijke waarnemer. Dit lijkt de zienswijze te zijn waar Harman de voorkeur aan geeft. Deze stelling is recentelijk naar voren gebracht door de natuurkundige Amit Goswami, die stelt dat fysieke objecten, zoals bijvoorbeeld de maan, niet in ruimte-tijd bestaan tenzij een bewuste waarnemer naar ze kijkt, en dat de mens het middelpunt van het heelal is omdat hij het tot aanzijn brengt en er betekenis aan geeft. Hij merkt op: ‘Als dit klinkt alsof we een antropocentrische kijk op het heelal weer in ere herstellen, laat dat dan zo zijn’.1

Men kan sympathie opbrengen voor Roger Sperry wanneer hij schrijft:

Ik neem een realistisch standpunt in dat ervan uitgaat dat er een wereld bestaat ongeacht of ik of iemand anders haar toevallig waarneemt. Het met veel moeite uitgraven van een gigantische ammoniet2 of een groot dijbeen van een dinosaurus daterend uit het Krijt laat weinig ruimte over om geduld te hebben met een filosofie die zegt dat deze en hun wereld niet bestonden tot het moment van onze waarneming. blz. 113

Een andere, meer zinnige interpretatie van de kwantumtheorie is ontwikkeld door David Bohm en zijn collega’s, zoals Basil Hiley, John Bell, en J.-P. Vigier.3 (Hieraan wordt door Arthur Zajonc en Mae-Wan Ho kort, maar met instemming gerefereerd, alhoewel ze ook elementen uit de conventionele interpretatie onderschrijven die hiermee onverenigbaar zijn.) Bohm neemt het standpunt in dat de kwantumtheorie in zijn huidige vorm niet volledig is; de golffunctie geeft geen volledige beschrijving van kwantumsystemen, en er is daarom geen behoefte om het slecht gedefinieerde idee van ‘ineenstorting van de golffunctie’ (en alle paradoxen die daarmee gepaard gaan) te introduceren. In plaats daarvan stelt hij voor dat deeltjes, hoewel we hun exacte beweging niet kunnen meten, niettemin banen volgen die door oorzaak en gevolg bepaald zijn, en die niet alleen door conventionele fysieke krachten worden bepaald maar ook door een meer subtiele kracht, de kwantumpotentiaal, die vanuit een dieper, ‘impliciet’ (’ingevouwen’) en meer met de geest verwant niveau van realiteit werkt. Hoewel hij van mening is dat het bewustzijn van de mens geen kwantumsystemen doet ontstaan en de uitkomst van een meting niet wezenlijk beïnvloedt (behalve in het geval van echte psychokinese), bepleit hij dat bewustzijn niet eenvoudigweg een bijproduct is van materie, maar diep is geworteld in de ‘impliciete orde’, en daarom tot op zekere hoogte aanwezig is in alle materiële vormen. Hij oppert dat er een ontelbare reeks van impliciete ordes zou kunnen zijn, elk met een materiële kant en een bewustzijnskant. In de woorden van Bohm, ‘alle materiële dingen zijn ook mentaal en alle mentale dingen zijn ook materieel, maar er zijn veel meer oneindig subtiele niveaus van materie dan we ons bewust zijn’.4

Harman legt sterk de nadruk op Bells nonlocaliteitstheorema dat in de door Alain Aspect in 1982 uitgevoerde experimenten werd bevestigd. Deze experimenten lieten zien dat indien er een interactie is tussen twee deeltjes en ze zich vervolgens van elkaar af bewegen, hun gedrag samenhangt op een manier die niet kan worden verklaard in termen van signalen die zich met de lichtsnelheid of langzamer tussen beide voortplanten. Zulke verbindingen worden beschreven als ‘non-local’, maar er is geen overeenstemming hoe we ze moeten interpreteren. Harman is van mening dat ze een voorbeeld zijn van onmiddellijke ‘actie op afstand’ en niet met het uitzenden van wat voor signalen dan ook hebben te maken. Hij schrijft: ‘Met de “één-zijn”- veronderstelling is actie op afstand geen bijzonder probleem; het is niet nodig hypotheses over velden of uitwisselingen van deeltjes op te stellen om dit te verklaren.’ (blz. 382)

Een andere zienswijze is dat hoewel alle dingen in essentie één zijn, ze niettemin op elkaar inwerken door een samenspel van vele verschillende soorten krachten, zowel niet-fysische als fysische. Bohm en Hiley hebben aangegeven dat het met toekomstige technologie wellicht mogelijk zou kunnen zijn experimenteel aan te tonen dat kwantumfysische non-locale verbindingen niet onmiddellijk (oneindig snel) totstandkomen maar alleen sneller dan het licht, door een ‘kwantumether’.5 (Het is duidelijk dat theorieën die opperen dat signalen die zich sneller voortplanten dan het licht terug in de tijd zouden reizen, dan hoognodig moeten worden aangepast!) Men zou daar tegenin kunnen brengen dat als de ether óók uit deeltjes bestaat, de wederzijdse overbrenging van krachten nog steeds actie op afstand noodzakelijk maakt. En zelfs als we oneindige reeksen steeds fijnere ethers zouden poneren, komen, omdat het oneindige nooit werkelijk wordt bereikt, de deeltjes nooit met elkaar in contact, en zitten we nog steeds met het probleem van actie op afstand. In dit opzicht zegt Harman terecht: ‘In de breedste zin is er geen oorzaak en gevolg, alleen een heel systeem dat evolueert’ (blz. 377). Maar hoewel oorzakelijkheid uiteindelijk onpeilbaar is, is er geen reden om overhaast de conclusie te trekken dat er achter de fysische structuren en oorzakelijke factoren zoals die tegenwoordig door de wetenschap kunnen worden gemeten, geen andere niveaus van structuur en oorzakelijke werkingen zijn, maar alleen absolute eenheid en ogenblikkelijke verbondenheid.

Een meer concreet kader voor het begrijpen van de wisselwerking van bewustzijn en materie, en van reïncarnatie, paranormale verschijnselen en het doelgerichte karakter van de evolutie, wordt verstrekt door de oude wijsheid, die leert dat de stoffelijke wereld slechts een octaaf is van een oneindig spectrum van bewustzijn-substantie, en waar ontelbare andere werelden zich dwars doorheen bevinden die met onze fysieke zintuigen niet kunnen worden waargenomen, sommige dichter en sommige meer etherisch dan onze wereld. En net zoals de fysieke wereld wordt georganiseerd en gecoördineerd door innerlijke werelden – astrale, mentale en spirituele – zo wordt ook het fysieke lichaam bezield en georganiseerd door innerlijke energievelden of zielen. Zo bezien, werkt ‘zelforganisatie’ voornamelijk van binnen naar buiten, en ‘holistische’ of ‘tevoorschijn tredende’ vermogens doen zich voor vanwege het feit dat hoe complexer de uiterlijke structuur van een organisme is, des te groter het vermogen is invloeden (’informatie’) uit de innerlijke niveaus van zijn constitutie op te vangen en daar uitdrukking aan te geven.

Het doel van New Metaphysical Foundations of Modern Science is het op gang brengen van een dialoog over de veranderende kijk van de wetenschap op de wereld, zowel in wetenschappelijke kringen als bij het bredere publiek. Vanwege de academische stijl en nogal technische aard van veel van de verhandelingen zal de gemiddelde lezer sommige stukken in het boek moeilijk vinden om doorheen te komen, maar het geeft een interessante indruk van de richting waarin sommige wetenschappers gaan. We zijn duidelijk getuige van een verschuiving van een gefragmenteerde en mechanische voorstelling over een wereld zonder doelgerichtheid, naar een meer holistische en organische voorstelling waarbinnen doelgerichtheid een plaats heeft. De veronderstellingen van de ‘nieuwe opkomende wetenschap’ moeten echter net zo nauwgezet onder de loep worden genomen als die van de oude wetenschap. De toekomstige richting van de wetenschap is voor ons allemaal van groot belang want, zoals Willis Harman zegt, ‘het moderne wetenschappelijke wereldbeeld is door en door ontsierd en misleidend in opzichten die van vitaal belang zijn voor het welzijn van het individu en de maatschappij, en bedreigend voor de toekomstige levensvatbaarheid van de menselijke beschaving’ (blz. 392).

Noten

  1. The Self-Aware Universe, blz. 59-60, 141.
  2. Fossiele schelp van een reeds lang uitgestorven inktvis. – Red.
  3. Zie ‘David Bohm en de impliciete orde’, Sunrise, jul/aug 1993; David Bohm & F. David Peat, Science, Order & Creativity, blz. 88-101, 172-90.
  4. R. Weber, Dialogues with Scientists and Sages: The Search for Unity, Arkana, 1990, blz. 151.
  5. D. Bohm & B. Hiley, The Undivided Universe: An Ontological Interpretation of Quantum Theory, 1993, blz. 293-4, 347.

Wetenschap en spirituele perspectieven daarop

Artikelen van David Pratt


Uit het tijdschrift Sunrise jul/aug 1996

© 1996 Theosophical University Press Agency