Het zijn altijd de overwinnaars die over de geschiedenis van een conflict
schrijven, en gedurende 2000 jaar zijn de orthodoxe opvattingen over
de zogenaamde ketters beslissend geweest voor de overgeleverde verhalen
over de oorsprong van het christendom. Tot voor kort beschouwden de
meeste christenen de kerk uit de begintijd als een charismatische, verenigde
groep mensen, die door het leven van Jezus werden geïnspireerd
en die allen geloofden in dezelfde grondleringen. De ketters kwamen
later, zo dacht men, toen de apostelen en de generatie die hen hadden
gekend waren gestorven.
Deze illusie werd verstoord door twee van de belangrijkste archeologische
vondsten van deze eeuw: de Dode Zee rollen die in 1947 werden gevonden
in de Qumran grotten bij de Dode Zee, en de Nag Hammadi teksten, ontdekt
in 1945 in Egypte. Terwijl de Dode Zee rollen twijfel deden rijzen over
Jezus als historische figuur en zelfs over zijn identiteit, openden
de Nag Hammadi teksten een heel nieuw perspectief op de vroegchristelijke
leefgemeenschappen.
Het duurde ongeveer dertig jaar voordat de Nag Hammadi teksten werden
vertaald en gepubliceerd. Deze vertraging werd veroorzaakt door eindeloze
intriges en manipulaties die weinig verheffend waren voor de daarbij
betrokken wetenschappers. Het is ook bekend dat toegang tot de teksten
opzettelijk werd verhinderd omdat – zoals men algemeen vermoedde
– de orthodoxe christenen openbaring van feiten vreesden die het
geloof van hun aanhangers zouden ondermijnen. Zoals is gebleken was
hun vrees gegrond. Intussen zijn de literaire sluisdeuren over dit onderwerp
geopend door duizenden publicaties over de Nag Hammadi bibliotheek.
En de strijd tussen historici en theologen lijkt nog niet af te nemen.
Waar gaan deze teksten over en waarom zijn ze zo enorm belangrijk?
In ieder geval vinden we daarin eindelijk wat de gnostici zelf over
hun leringen zeiden en ook wat zij dachten over hun orthodoxe tegenstanders.
Tot voor kort was de beschikbare informatie hoofdzakelijk afkomstig
uit geschriften van hedendaagse geestelijken die de gnostici met alle
voorhanden middelen bestreden: gedurende bijna 2000 jaar bewaarden en
vereerden de orthodoxen geschriften, waarin gnostische geschriften werden
veroordeeld, en ze vernietigden die laatste ook. Het zal ons niet verbazen
dat de gnostici op hun beurt de orthodoxen als ketters beschouwden en
zichzelf als de ware gelovigen uitriepen.
Ook zien we dat de gedachte dat de vroegchristelijke gemeenschap een
eenheid vormde duidelijk een mythe is. De vermoedens van sommige historici
werden bevestigd: vanaf het begin was de kerk over belangrijke onderwerpen
sterk verdeeld. Wat velen verraste was het grote aantal evangeliën
dat in de eerste en tweede eeuw circuleerde. Die in de Nag Hammadi bibliotheek
waren opgenomen, bevatten denkbeelden over Jezus en zijn missie die
opvallend verschillen van die in de evangeliën die ongeveer een
eeuw later als orthodox werden aanvaard. Daarom is twijfel gerechtvaardigd
over de authenticiteit van de vier canonieke evangeliën. Paul Johnson,
redacteur van de New Statesman (1965-1970), zegt in A History
of Christianity hierover: ‘Wanneer we ons richten op de vroegste
bronnen van het christendom betreden we een vreselijk oerwoud van tegenstrijdige
leringen’. Natuurlijk schreven de meeste auteurs van de evangeliën
– christelijk of gnostisch – eerder over theologie dan over
geschiedenis en gedurende lange tijd werd de mondelinge overlevering
waarschijnlijk als de meest betrouwbare bron beschouwd. Maar toen Irenaeus,
bisschop van Lyon, aan het einde van de tweede eeuw zijn beroemde werk
schreef tegen wat hij ‘de zogenaamde gnostici’ noemde, was
de mondelinge overlevering voorgoed verdwenen en, zo voegt Johnson eraan
toe, ‘wist Irenaeus, die zich beroepsmatig bezighield met het
tot zwijgen brengen van ketterijen en het vaststellen van de waarheid,
niet meer over de oorsprong van de evangeliën dan wij – in
feite zelfs minder’.
De gnostische evangeliën werden door hun auteurs vaak toegeschreven
aan apostelen zoals Johannes, Jacobus, Petrus en Thomas, en soms aan
Maria Magdalena, Herodes en Pilatus. Andere werken van de gnostici werden
in verband gebracht met personages uit het Oude Testament zoals Abraham,
Izaak, Jacob, Adam, Eva, Seth, Henoch en anderen. Op goede gronden wordt
echter aangenomen dat veel van de gnostische esoterische leringen alleen
mondeling werden overgedragen en helemaal niet werden opgeschreven.
Daardoor konden ze door de orthodoxen niet worden aangevallen en bleven
ze een mysterie.
Het schijnt dat gnostische sekten – onder tal van namen –
dikwijls hun eigen bijeenkomsten hielden, maar veel gnostici bleven
bij de officiële kerk. Ze moeten al in een heel vroeg stadium aanwezig
zijn geweest en gedurende een lange periode werden hun denkbeelden niet
officieel veroordeeld. Voorzover we weten werden ze waarschijnlijk niet
als onorthodox beschouwd en de vraag is gerezen of gnosticisme en christendom
niet in feite uiteenlopende takken van de dezelfde boom waren.
De oorsprong van het gnosticisme wordt nu algemeen gezocht in de voorchristelijke
tijd. Terwijl zij allen misschien in naam christenen waren, bestonden
er christelijke en joodse gnostici, en er was ook een oudere heidense
tak. Vooral de laatstgenoemde bevatte elementen van Egyptisch hermetische
denkbeelden, astrologische leringen die tot Babylonische religieuze
opvattingen kunnen worden teruggevoerd, en platonische ideeën.
De meeste sekten beleden een soort dualisme dat beslist Perzisch was.
Bij bijna alle gnostici nam Jezus Christus een centrale plaats in,
hoewel de meesten van hen ontkenden dat Jezus werkelijk een mens was
en dat hij daadwerkelijk fysiek is gestorven. Sommige historici geloven
dat de vroege, zogenoemde docetische lering – dat Jezus niet een
mens was maar een geestelijk wezen dat in verbinding stond met de logos
en iedere vorm kon aannemen – was gebaseerd op de schijnbare tegenstelling
tussen de historische Jezus en de Christus van het geloof. Het leven
van Jezus op aarde was zo vol vernederingen – zozeer het tegengestelde
van zijn eerdere glorie – dat het het eenvoudigste leek om de
werkelijkheid van zijn aardse bestaan te ontkennen.
Aan de andere kant verwierpen de orthodoxen de gnostische visie dat
Jezus alleen voor het oog zichtbaar maar in werkelijkheid een geestelijk
wezen was, en zij hielden vol dat hij zoals de rest van de mensheid
was geboren, in familieverband heeft gewoond, honger, dorst en vermoeidheid
heeft gekend, heeft geleden en is gestorven. Ze gingen zelfs zover dat
ze volhielden dat zijn lichaam uit de dood is opgestaan. Met andere
woorden, de orthodoxe overlevering bevestigt impliciet dat het licha-melijke
bestaan het wezenlijke in het menselijk leven vormt, terwijl de gnostici
het materiële en fysieke leven bijna geheel als het kwaad beschouwden
en als een belemmering om verlost te kunnen worden.
Het conflict tussen het gnosticisme en wat later tot orthodoxie uitgroeide,
concentreerde zich tenslotte op het punt van de historische juistheid.
De orthodoxen hielden vol dat een geloof in de historische Jezus essentieel
was voor de verlossing van de mens. De gnostici daarentegen ontkenden
deze zogenaamde historische feiten, dan wel beschouwden deze als irrelevant
voor hun verlossing.
Om hun verbitterde strijd te begrijpen moeten we misschien kijken naar
de sociale en politieke gevolgen van de veronderstelde lichamelijke
opstanding van Jezus. Hoewel het verschil ons nu mogelijk als niet erg
belangrijk voorkomt, was het voor het vroege christendom van wezen-lijke
betekenis. We moeten in ogenschouw nemen dat volgens de over-levering
alle kerken hun gezag hadden ontleend aan een persoon die werkelijk
getuige was geweest van de opstanding. Volgens de katholieke overlevering
was Petrus de eerste getuige, hoewel zowel Marcus als Lucas Maria Magdalena
als eerste noemden. Daarom was Petrus de rechtmatige stichter van de
kerk en gaf hij dit gezag door aan zijn opvolgers. Dit geloof is zo
fundamenteel voor de katholieke theologie dat geen afwijkende opvatting
kon worden geduld zonder de legitimiteit van de hele kerkelijke hiërarchie
van de paus tot de gewone priester in gevaar te brengen.
Het gnosticisme dat elementen ontleende aan vele bronnen beweerde te
zijn gebaseerd op gnosis, het Griekse woord voor ‘kennis’,
of liever ‘inzicht’. Het is de bovenzinnelijke kennis van
het doel van God, namelijk verlossing. Deze verlossing wordt bereikt
door de logos die Christus is. De opstanding van Christus is een innerlijke
geestelijke ervaring. De gnosis is de geheime wetenschap die Jezus aan
zijn directe volgelingen doorgaf om deze slechts te delen met diegenen
die voldoende geestelijke rijpheid bezaten.
Hoewel het moeilijk is om wegwijs te worden in het ingewikkelde gnostische
geloof, kan men enkele punten aangeven waarover de meeste sekten het
eens waren.
Deze houden het volgende in.
1) De godheid is – evenals in het hindoeïsme en de theosofie
– eeuwig, oneindig en absoluut. Deze gaat in feite het bereik
van het menselijk denken te boven. Stilte geeft er het beste uitdrukking
aan. Hij of Het schept niet in bijbelse zin – het maken van iets
uit niets. Hij laat uit zichzelf manifestaties als weerspiegelingen
voortkomen, en onder deze emanaties bevindt zich de schepper van de
aarde en stoffelijke zaken, bekend als de demiurg en gewoonlijk geïdentificeerd
met Jehova uit het Oude Testament, de God van Israël. Jehova zou
een onvolmaakte, zelfs duivelse wereld hebben geschapen, en hij zou
het bestaan van de ware godheid niet kennen, en geloven dat hijzelf
de absolute leider van het universum is. Dus terwijl de God uit het
Oude Testament werd verworpen als de lagere godheid die de geheel duivelse
stoffelijke wereld schiep (en soms zelfs met Satan werd vereenzelvigd),
openbaarde Jezus Christus de hogere godheid, de Vader in ons.
2) De mens is een mengeling van geest en stof maar heeft een vonk van
het hoogste – het pleroma. Om verlost te kunnen worden moet de
mens worden bevrijd van zijn banden met de zichtbare wereld en zijn
heersers, de planeetgeesten. De weg tot zijn verlossing is gnosis –
een mystieke, spirituele verlichting voor de ingewijden, die hen in
contact brengt met de gebieden van geestelijke werkelijkheden. Dit proces
wordt in de Nag Hammadi tekst The Gospel of Truth beschreven,
waarin de toestand van de mens krachtig wordt omschreven als leeg, onwetend
en niet geneigd zich te laten genezen door de verlossende openbaring
van Christus. Veel gnostici legden de nadruk erop dat onwetendheid –
niet zonde in de orthodox christelijke zin – het lijden van de
mensheid veroorzaakt (zoals ook de boeddhisten geloven met wie de gnostici
nog meer grondleringen delen). De meeste gnostici geloofden dat de mens
moet ontwaken, zich bewust moet worden van de staat waarin hij verkeert
en van de mogelijkheid om verlost te worden.
Irenaeus was waarschijnlijk een van de eerste theologen die begreep
wat de inzet was van het conflict tussen het gnosticisme en het christendom.
De centrale vraag was of Jezus een historische figuur is geweest, volkomen
menselijk, die op aarde heeft geleefd, heeft geleden en is gestorven.
Volgens Irenaeus onderscheidde het christendom zich niet in de eerste
plaats door een stel leringen of een levensregel, maar door de verkondiging
van een paar simpele feiten. Deze feiten gingen over de mens Jezus,
geboren tijdens Augustus Caesar, terechtgesteld onder Pontius Pilatus
en opgestaan uit de dood drie dagen later. Wie een van deze feiten of
alle drie ontkende was een ketter.
Johnson stelt in de proloog van zijn boek de volgende vraag: ‘Is
het mogelijk voor een christen over het christendom te schrijven met
de vereiste graad van geschiedkundige objectiviteit?’ De meeste
christenen hebben betoogd dat sceptische of kritische methoden van historisch
onderzoek niet zijn te rijmen met het christelijke geloof. Daarom hebben
archeologische vondsten als die van Nag Hammadi natuurlijk zo’n
traumatische uitwerking op die christenen die zich wanhopig aan hun
geloof willen vasthouden. We kunnen daaraan toevoegen dat ook duidelijk
is waarom bij alle historische verslagen uit de eerste eeuwen, waaronder
de evangeliën, zoveel is ingelast en, zonder enige twijfel, daaruit
is weggelaten. Gedurende 2000 jaar christendom werden de christenen
vaak verleid om de feiten te plaatsen tegen de achtergrond van hun eigen
vooropgezette theologische meningen.
De verspreiding van het gnosticisme, die een hoogtepunt bereikte rond
135 – 160 n. Chr. maar lang daarna nog doorging, was ongetwijfeld
mogelijk omdat de orthodoxe beweging eerst nog zwak was georganiseerd
en haar overtuiging slecht omschreven. Toen zowel de organisatie als
de beschrijving van dat geloof verbeterde, verloor het gnosticisme zijn
invloed. En toen de kerk uiteindelijk de staatsgodsdienst werd en de
actieve steun van de keizer kreeg, werden gnostici en andere ‘ketters’
actief onderdrukt en hun aanhangers vervolgd. Hoe het conflict zou aflopen
is misschien nooit aan twijfel onderhevig geweest, omdat het ongecompliceerde
historische geloof van de orthodoxe kerk een kant en klaar uitgangspunt
vormde. Daarentegen waren de gnostici, waartoe enkele van de voortreffelijkste
geesten behoorden, in feite individuele denkers met weinig theologische
rechtlijnigheid en slecht georganiseerd.
Gnostici konden niet op gezag aannemen wat anderen zeiden, behalve
als een voorlopige maatstaf, totdat men zijn eigen weg had gevonden.
Hoewel gnostici zich in het algemeen niet terugtrokken uit het sociale
leven, volgden ze in feite een eenzaam pad. In het Evangelie van
Thomas prijst Jezus deze levenshouding: ‘Gezegend zijn de
eenzamen en de uitverkorenen, want u zult het Koninkrijk vinden. Want
u komt daarvandaan en u zult daarin terugkeren’. En deze eenzaamheid
vloeit voort uit het hoge belang dat de gnostici hechten aan de eigen
directe ervaring.
Veel gnostische leringen – vooral die over geestelijke discipline
– zijn niet opgeschreven. Deze werden alleen geschikt geacht voor
de uitverkoren kandidaat, van wie dikwijls werd verlangd dat hij jarenlang
zijn energie en tijd eraan gaf om zich daarvoor geschikt te maken. Het
ligt voor de hand dat zo’n programma van discipline slechts weinigen
zou aanspreken. Terwijl belangrijke onderwerpen – zoals de ‘Vader
in ons’ en de gelijkheid van mannen en vrouwen in de kerkgemeenschap
– zovelen aanspraken dat het gnosticisme als een grote bedreiging
voor de orthodoxe kerk werd beschouwd, waren de ingewikkelde gnostische
filosofie en haar strenge discipline obstakels die verhinderden dat
het gnosticisme een godsdienst voor de massa werd.
De gnostici waren zeker geen partij voor de bijzonder efficiënte
organisatie van de officiële kerk. Evenmin konden ze wedijveren
met de ongecompliceerde eisen die aan de gewone gelovige werden gesteld
en met de (te vele) aantrekkelijke rituelen als de doop en de eucharistie.
Natuurlijk bood de orthodoxe kerk de ingebouwde belofte van verlossing
voor hen die leefden en stierven in het geloof, omdat de kerk een monopolie
voor zich opeiste om deze verlossing te kunnen geven. De gnostici daarentegen
moesten hun verlossing ieder voor zich door eigen inspanningen tot stand
brengen.
Wat weten we van de gnostische praktijken? Ook hier moeten we ons hoofdzakelijk
verlaten op de verslagen van hun vijanden, die ertoe neigen te wijzen
op excessen en te zwijgen over gnostische deugden. Het lijkt echter
waarschijnlijk dat het zeer individuele karakter van gnostische denkbeelden
het hen mogelijk maakte om hun geloof op vele verschillende manieren
te belijden. Daarom treft men er extremen aan zoals ascetische excessen
enerzijds en losbandigheid anderzijds. Dit alles verschilt misschien
niet veel van de christelijke gebruiken, hoewel de kerk natuurlijk zogenaamde
excessen niet zou goedkeuren.
Het gnostische geloof overleefde alleen als een rivier, die werd gedwongen
ondergronds te gaan en tijdens de Middeleeuwen en ook later in verschillende
vormen steeds weer naar boven kwam. Bijna alle christelijke mystici
hadden duidelijk herkenbare sporen van gnostische denkbeelden in hun
opvattingen en velen van hen balanceerden daardoor op de rand van orthodoxie.
Met veel artiesten en filosofen hadden ze gemeen dat zij allen gefascineerd
waren door de figuur van Christus en zich voortdurend bezighielden met
christelijke symbolen. Ze bleken echter voortdurend te botsen met de
orthodoxie als instituut.
Een toenemend aantal mensen delen tegenwoordig die ervaring. Ze kunnen
het uiteindelijke gezag van de bijbel, de apostelen of de kerk niet
aanvaarden. Ze hebben sterk het gevoel dat hun geloof een steviger basis
moet hebben dan het gezag van feilbare mensen of historische gebeurtenissen,
waarvan de beschrijvingen elkaar zo sterk tegenspreken. Velen van hen
zijn ervan overtuigd dat de bron van alle kennis, alle wijsheid en alle
mysteriën van het universum op een of andere manier in henzelf
ligt besloten – en voor hen toegankelijk is als ze het leven leven
en weten en begrijpen, maar boven alles, hun lagere natuur beheersen.
Het is verleidelijk om de huidige onrust in de wereld te vergelijken
met de situatie aan het begin van dit tijdperk. De tijden waren toen
even turbulent als nu; verwachtingen over de ophanden zijnde komst van
een messias waren even gewoon als de verwachtingen over een tweede komst
nu; zelfaangestelde goeroe’s, leraren, profeten en verlossers
trokken toen net zoveel de aandacht; en zoals in die tijd zijn de oude
geloofsovertuigingen aan het verdwijnen: het oude heidense geloof verloor
het van het christendom en het christendom op zijn beurt verliest het
nu van iets dat zich nog niet duidelijk heeft uitgekristalliseerd.
Opnieuw doen oude gnostische ideeën de ronde; in een modern jasje,
maar herkenbaar in hun fundamentele helderheid. Opnieuw ligt de nadruk
op de eigen verantwoordelijkheid van het individu, dat zijn eigen waarheid
vindt en zich met zijn eigen zaken bezighoudt. Opnieuw is God innerlijk
aanwezig zoals hij natuurlijk altijd al is geweest – hij is niet
langer daar ergens buiten ons. Boven alles groeit het besef dat we één
zijn, dat de hele mensheid en alles om ons heen tot één
uitgestrekt organisme behoort waar samenwerking en wederzijdse hulp
niet alleen een ideaal is maar een ware noodzaak voor het welzijn, zelfs
voor het overleven, van allen.
Enige jaren geleden zag ik een artikel in een Nederlandse krant met
als kop: ‘Een nieuwe Europese religie? Misschien.’ Een grote
groep conservatieve protestantse theologen had gezamenlijk een verklaring
gepubliceerd dat ze zich bedreigd voelden door een nieuwe religieuze
golf met een ‘heidens accent’. We geloven ook dat in deze
overgangstijd opnieuw voorchristelijke ideeën in onze gedachtewereld
worden geïn-troduceerd, omdat het gnosticisme zelfs met al zijn
excessen de elementen van de oude wijsheid in zich had en nog heeft,
waardoor het een eeuwige filosofie is die altijd terugkeert. En wij
geloven dat het verre van gevaarlijk is, en juist een nieuwe geestkracht
en een nieuwe hoop voor de mensheid kan aankondigen.