Theosophical University Press Agency

Commentaren van haar leraren*

*Uit De mahatma brieven aan A.P. Sinnett.


Op 17 november a.s. [1882] zal de zevenjarige proeftijd, die aan de Society bij haar oprichting werd gegeven om ons op tactvolle wijze te ‘prediken’, zijn verstreken. Een of twee van ons hoopten dat de wereld in verstandelijke, zo niet intuïtieve zin, zover was gevorderd, dat de occulte leer intellectueel ingang kon vinden en de stoot tot een nieuwe cyclus van occult onderzoek kon worden gegeven. . . . In die 6½ jaar hebben zij [HPB en H.S. Olcott] geworsteld tegen een overmacht die iedereen op de vlucht zou hebben gedreven, die niet werkte met de wanhoop van iemand die zijn leven en alles wat hij van waarde acht op het spel zet voor een vertwijfelde uiterste krachtsinspanning. (blz. 291)

Ik ben me pijnlijk bewust van het feit dat de onsamenhangende wijze waarop zij [HPB] gewoon is zich uit te drukken – vooral als ze opgewonden is – en haar vreemde manieren, haar naar uw mening tot een zeer ongewenst instrument maken voor het overbrengen van onze boodschappen. . . . Deze toestand waarin ze verkeert, hangt nauw samen met haar occulte opleiding in Tibet, en is toe te schrijven aan het feit dat ze geheel alleen de wereld werd ingezonden om geleidelijk voor anderen de weg te bereiden. Na bijna een eeuw van vruchteloos zoeken, moesten onze chefs gebruikmaken van de enige gelegenheid die er was een Europees lichaam op Europese bodem uit te zenden, om als verbindingsschakel te dienen tussen dat gebied en het onze. U begrijpt dat niet? Natuurlijk niet. Bedenk dan alstublieft wat zij probeerde uit te leggen en wat u uit haar woorden redelijk duidelijk werd, namelijk het feit van de zeven beginselen in de volledige mens. Welnu, geen man of vrouw, tenzij hij een ingewijde is van de ‘vijfde kring’, kan het besloten gebied van Bod-Lhas [mystiek ‘Tibet’] verlaten en in de wereld terugkeren als een integraal geheel – als ik die uitdrukking mag gebruiken. Minstens één van zijn zeven satellieten moet om twee redenen achterblijven: de eerste is dat de noodzakelijke verbindingsschakel, de draad van overdracht moet worden gevormd – de tweede, dat daarin de zekerste waarborg ligt dat bepaalde zaken nooit worden onthuld. Zij is geen uitzondering op de regel, . . . Het gedrag en de status van de overige zes hangen af van de inherente eigenschappen, de psychofysiologische eigenaardigheden van de persoon, en in het bijzonder van de eigenaardigheden die worden overgebracht door wat de moderne wetenschap ‘atavisme’ noemt. Gevolg gevend aan mijn wens, heeft mijn broeder M. u door bemiddeling van haar een zeker voorstel gedaan, als u zich dat herinnert. U behoefde het slechts aan te nemen en op ieder door u gewenst tijdstip zou u zich een uur of langer hebben kunnen onderhouden met de werkelijke baitchooly, in plaats van met de in psychologisch opzicht gekortwiekte waarmee u nu gewoonlijk heeft te maken. (blz. 223-4)

De Oude Vrouw wordt beschuldigd van oneerlijkheid, onnauwkeurigheid in haar uitspraken. ‘Stel geen vragen en u zult geen leugens horen.’ Het is haar verboden te zeggen wat ze weet. Al slaat u haar dood, ze zal niets zeggen. Ja – zij heeft opdracht gekregen om indien nodig de mensen om de tuin te leiden; en had ze meer de aard van een geboren leugenaar – dan zou zij misschien gelukkiger zijn en had ze nu allang de overwinning behaald. Maar juist daar wringt de schoen, Sahib. Ze is te waarheidslievend, te openhartig en kan niet huichelen: en nu wordt ze daar dagelijks voor gekruisigd. (blz. 301)

Natuurlijk is zij volkomen ongeschikt voor een echte adept: ze heeft een te hartstochtelijke hartelijke aard en wij hebben niet het recht aan persoonlijke gehechtheden en gevoelens toe te geven. U zult haar nooit kennen zoals wij; en daarom – zal niemand van u ooit in staat zijn haar onpartijdig of juist te beoordelen. U kijkt naar de buitenkant van de dingen; en dat wat u ‘deugd’ zou noemen, afgaande op de schijn, beoordelen wij pas – na het object tot op zijn diepste diepten te hebben gepeild, en laten de schijn doorgaans voor wat hij is. Naar uw mening is H.P.B. voor hen die haar in weerwil van haar persoonlijkheid graag mogen, op zijn best – een zonderlinge, vreemde vrouw, een psychologisch raadsel: impulsief, goedhartig, en toch niet vrij van de ondeugd van onwaarachtigheid. Wij, aan de andere kant, zien onder het kleed van excentriciteit en dwaasheid – een diepere wijsheid in haar innerlijk zelf dan uzelf ooit in staat zult zijn te ontdekken. In de oppervlakkige bijzonderheden van haar gewone dagelijkse leven van hard werken en het afwikkelen van zaken, ziet u niets anders dan gebrek aan praktische zin, vrouwelijke impulsiviteit en vaak absurditeit en dwaasheid; wij daarentegen komen dagelijks de edelste en verfijndste trekken van haar innerlijke natuur tegen, waarvoor een oningewijd psycholoog jaren van constante en scherpe observatie en vele uren van nauwgezet analyseren en hard werken nodig zou hebben om ze uit de diepten van dat subtielste van alle mysteriën – het menselijke denken – en één van haar meest gecompliceerde werktuigen – het denken van H.P.B. – aan het licht te brengen, om zo haar ware innerlijke zelf te leren kennen. (blz. 348)

Wij moeten onze eigen strijd strijden en het bekende gezegde – ‘de adept wordt, hij wordt niet gemaakt’ is letterlijk waar. Daar ieder van ons de schepper en voortbrenger van de oorzaken is, die tot deze of gene resultaten leiden, hebben we slechts te oogsten wat we hebben gezaaid. Onze chela’s worden alleen geholpen als ze geen schuld hebben aan de oorzaken die hen in moeilijkheden brengen, wanneer zulke oorzaken worden verwekt door vreemde invloeden van buitenaf. Het leven en de strijd om het adeptschap zouden te gemakkelijk zijn, als er achter ons allen opruimers kwamen om de gevolgen te verwijderen, die wij door onze eigen onbezonnenheid en aanmatiging in het leven hebben geroepen. (blz. 343)

U moet nu wel hebben begrepen, mijn vriend, dat de poging die elke eeuw door ons wordt ondernomen om de ogen van de blinde wereld te openen – vrijwel is mislukt: in India – ten dele, in Europa – op enkele uitzonderingen na – volslagen. Er is maar één kans op redding voor hen die nog geloven: zich aaneensluiten en de storm dapper het hoofd bieden. Laat de ogen van de meest intellectueel ontwikkelden onder het publiek opengaan voor de laaghartige samenzwering tegen de theosofie die zich in kringen van missie en zending voltrekt en in één jaar tijd zult u weer vaste grond onder de voeten hebben. In India is het: ‘óf Christus óf de Stichters (!!) Laten we hen stenigen!’ Het is hun bijna gelukt één slachtoffer om te brengen – zij vallen nu de andere aan – Olcott. De padri zijn druk in de weer. De P.R.S. [Society for Psychical Research] heeft hun een prachtkans geboden munt te slaan uit het optreden van hun afgezant. Hodgson werd een zeer willig slachtoffer van valse getuigenissen; en het door de wetenschap a priori onmogelijk achten van zulke verschijnselen heeft ertoe bijgedragen, dat de echtheid van de verschijnselen waarnaar hij een onderzoek moest instellen en waarover hij moest rapporteren, geheel en al in diskrediet werd gebracht. Hij kan als excuus aanvoeren de door hem persoonlijk ondervonden teleurstelling, waardoor hij zich in woede keerde tegen de vermeende daders van de ‘gigantische zwendel’; maar het is buiten twijfel dat, als de Society ineenstort, dit aan hem te wijten zal zijn. (blz. 402)

Sommigen proberen, wat heel onrechtvaardig is, alleen H.S.O. en H.P.B. voor deze stand van zaken verantwoordelijk te stellen. Die twee zijn, zeg maar, verre van volmaakt – in sommige opzichten precies het tegenovergestelde. Maar ze hebben dat in zich (vergeef me deze eeuwige herhalingen, maar men blijft dit even zo vaak over het hoofd zien), wat wij elders heel zelden hebben aangetroffen – ONZELFZUCHTIGHEID, en een vurig verlangen zich voor het welzijn van anderen op te offeren; wat een ‘menigte zonden’ bedekt dat niet! Het is een afgezaagde waarheid, maar toch zeg ik het, dat we alleen in tegenspoed de werkelijke mens leren kennen. Het getuigt van ware moed wanneer iemand dapper zijn deel aanvaardt van het collectieve karma van de groep waarmee hij werkt, en ervoor zorgt niet verbitterd te raken, en anderen zwarter afgeschilderd te zien dan ze in werkelijkheid zijn, of alle schuld te werpen op één ‘zwart schaap’, een daarvoor speciaal gekozen slachtoffer. Een zo waarachtig mens zullen wij steeds beschermen en ondanks zijn tekortkomingen, helpen het goede dat hij in zich heeft tot ontwikkeling te brengen. Zo iemand is in hoge mate onzelfzuchtig; hij vergeet zijn persoonlijkheid voor zijn zaak, en slaat geen acht op ongemakken of op een slechte naam die hij als persoon ten onrechte verkrijgt. (blz. 410-11)

Als wij generaties lang ‘de wereld hebben uitgesloten van kennis over onze kennis’, dan was dat omdat ze daarvoor absoluut ongeschikt was; en als zij, ondanks de geleverde bewijzen, blijft weigeren zich voor de feiten gewonnen te geven, dan zullen wij ons aan het einde van deze cyclus nogmaals in afzondering en in ons rijk van stilte terugtrekken. . . . Ontelbare generaties lang heeft de adept een tempel gebouwd van onvergankelijke stenen, een reuzentoren van ONEINDIG DENKEN, waarin de titan woonde en, als het nodig is, alleen zal blijven wonen, om er slechts uit tevoorschijn te treden aan het eind van iedere cyclus om de uitverkorenen van de mensheid te vragen met hem samen te werken en op hun beurt te helpen de bijgelovige mens te verlichten. En wij zullen dat periodieke werk van ons voortzetten; we zullen ons van onze filantropische pogingen niet laten afbrengen, tot op die dag dat de grondslagen voor een nieuw continent van denken zo stevig zijn gelegd dat geen enkele tegenstand en domme kwaadwilligheid, geleid door de broeders van de schaduw, de zege zal kunnen behalen.

Maar tot die dag van de eindoverwinning zal er iemand moeten worden geofferd – al aanvaarden wij alleen vrijwillige slachtoffers. De ondankbare taak heeft haar neergehaald en eenzaam in het puin van ellende, wanbegrip en afzondering achtergelaten: zij zal echter haar beloning in de toekomst ontvangen, want wij waren nooit ondankbaar. (blz. 57-8)

Wees niet bang; hoewel we inderdaad ‘bijgelovig hechten aan de overblijfselen van het verleden’, zal onze kennis niet uit het gezicht van de mensheid verdwijnen. Zij is het ‘geschenk van de goden’ en het kostbaarste overblijfsel van alles. De hoeders van het heilige licht hebben niet zoveel eeuwen veilig overbrugd om op de rotsen van het moderne scepticisme schipbreuk te lijden. Onze loodsen zijn te ervaren zeelieden dan dat we zo’n ramp zouden hoeven [te] vrezen. We zullen steeds vrijwilligers vinden om de vermoeide schildwachten te vervangen, en de wereld, hoe slecht zij in haar huidige overgangsperiode ook is, kan ons nu en dan toch nog enkele mensen verschaffen. (blz. 236-7)

Artikelen over H.P. Blavatsky


Uit het tijdschrift Sunrise nov/dec 1997

© 1997 Theosophical University Press Agency