De Blavatsky Lodge organiseerde van 10 januari tot
en met 20 juni 1889 bijeenkomsten om geïnteresseerden gelegenheid
te geven aan Blavatsky vragen te stellen over de stanza’s uit
het zeer oude ‘Boek van Dzyan’. De gesprekken werden stenografisch
vastgelegd en zijn vertaald en uitgegeven als Een
Toelichting op de Geheime Leer, Stanza’s I-IV. Hieronder
volgen enkele vragen en antwoorden over dromen uit deze Toelichting
blz. 55-57.
Vraag: Welke ‘beginselen’ zijn werkzaam tijdens
dromen?
Antw.: De ‘beginselen’ die actief zijn tijdens de gewone
dromen – die men moet onderscheiden van werkelijke dromen, en
zinloze visioenen moet noemen – zijn kama, de zetel van
het persoonlijke ego en van de begeerte die tot chaotische werkzaamheid
wordt aangezet door de sluimerende herinneringen van het lagere manas.
Vraag: Wat is het ‘lagere manas’?
Antw.: Het wordt gewoonlijk de dierlijke ziel genoemd (de nephesh
van de Hebreeuwse kabbalisten). Het is de straal die emaneert uit het
hogere manas of het permanente ego, en is dat ‘beginsel’
dat het menselijke verstand vormt – bij dieren het instinct, want
ook dieren dromen.1 De gecombineerde werking
van kama en de ‘dierlijke ziel’ is echter zuiver mechanisch.
Daarin is het instinct werkzaam, niet de rede. Door deze worden, tijdens
de slaap van het lichaam, mechanisch elektrische schokken ontvangen
van en uitgezonden naar verschillende zenuwcentra. De hersenen krijgen
nauwelijks indrukken daarvan, en het geheugen slaat deze op, natuurlijk
ongeordend. Bij het ontwaken vervagen deze indrukken geleidelijk, zoals
iedere vervliegende schaduw waaraan geen vaste substantiële werkelijkheid
ten grondslag ligt. Het vermogen van de hersenen om deze vast te houden,
kan deze registreren en bewaren als ze maar sterk genoeg worden afgedrukt.
Maar als regel registreert ons geheugen alleen de vluchtige en verwrongen
indrukken die de hersenen opvangen op het moment van het ontwaken. Aan
dit aspect van ‘dromen’ is echter al voldoende aandacht
besteed en wordt goed genoeg beschreven in de huidige boeken over fysiologie
en biologie, want die menselijke dromen verschillen niet veel van die
bij dieren. De werkelijke dromen en ervaringen van het hogere ego zijn
volledig terra incognita voor de wetenschap; deze worden ook
dromen genoemd, maar moeten niet zo worden genoemd, of men zou de term
voor de andere slaap-‘visioenen’ moeten veranderen.
Vraag: In welk opzicht verschillen ze?
Antw.: De aard en de werkingen van werkelijke dromen kan men niet
begrijpen tenzij we het bestaan van een onsterfelijk ego in de sterfelijke
mens erkennen, onafhankelijk van het stoffelijke lichaam, want het onderwerp
wordt onbegrijpelijk tenzij we geloven – wat een feit is –
dat er tijdens de slaap slechts een levende vorm van klei achterblijft,
waarvan het vermogen om onafhankelijk te denken volkomen is verlamd.
Maar als we het bestaan van een hoger of blijvend ego in ons aannemen
– een ego dat we niet moeten verwarren met wat we het
‘hogere zelf’ noemen – kunnen we begrijpen dat wat
we vaak als dromen beschouwen, die gewoonlijk als ijdele verbeelding
worden gezien, in werkelijkheid losse bladen zijn die uit het leven
en de ervaringen van de innerlijke mens zijn gescheurd, en dat de vage
herinnering daaraan op het moment van ontwaken min of meer wordt misvormd
door ons stoffelijke geheugen. Dit laatste ontvangt mechanisch enkele
indrukken van gedachten, van feiten waarvan we getuige waren, en door
de innerlijke mens verrichte daden tijdens zijn uren van volledige
vrijheid. Want ons ego leeft zijn eigen afzonderlijke leven
binnen zijn gevangenis van klei telkens wanneer het vrijkomt van de
kluisters van de stof, d.w.z. tijdens de slaap van de stoffelijke mens.
Dit ego is de acteur, de werkelijke mens, het ware menselijke zelf.
Maar de stoffelijke mens kan tijdens het dromen niet voelen of bewust
zijn, want de persoonlijkheid, de uiterlijke mens, met zijn brein en
denkapparaat, zijn min of meer volledig verlamd.
We kunnen het werkelijke ego vergelijken met een gevangene, en de
stoffelijke persoonlijkheid met de cipier van zijn gevangenis. Als de
cipier in slaap valt, ontsnapt de gevangene, of gaat op zijn minst buiten
de muren van zijn gevangenis. De cipier is half in slaap, en kijkt voortdurend
knikkebollend uit het raam, waardoorheen hij slechts nu en dan een glimp
opvangt van zijn gevangene, zoals hij een schaduw zou zien die daarachter
beweegt. Maar wat kan hij waarnemen, en wat kan hij weten van de werkelijke
handelingen, en vooral van de gedachten van degene waarvoor hij verantwoordelijk
is?
Vraag: Maken de gedachten van de een niet een indruk op de
ander?
Antw.: In geen geval tijdens de slaap; want het werkelijke ego denkt
niet zoals zijn voorbijgaande en tijdelijke peroonlijkheid dat doet.
Tijdens de uren van waken bereiken de gedachten en de stem van het hogere
ego zijn cipier – de stoffelijke mens – al of niet, want
ze zijn de stem van zijn geweten, maar tijdens zijn slaap zijn
ze absoluut de ‘stem in de woestijn’. In de gedachten van
de werkelijke mens, of de onsterfelijke ‘individualiteit’,
zijn de beelden en visioenen van het verleden en de toekomst zoals van
het heden; ook zijn zijn gedachten niet als de onze, subjectieve beelden
in onze hersenwerking, maar levende handelingen en daden, tegenwoordige
gebeurtenissen. Ze zijn werkelijkheden, zelfs toen spraak uitgedrukt
in geluiden nog niet bestond; toen gedachten dingen waren, en mensen
deze niet in de vorm van spraak behoefden uit te drukken; want ze werden
onmiddellijk werkelijkheid door de kracht van kriyasakti, die
geheimzinnige kracht die ogenblikkelijk denkbeelden in zichtbare vormen
omzet, en deze waren voor de ‘mens’ van het vroege derde
ras even objectief als de voorwerpen die we zien dat nu voor ons zijn.
Vraag: Hoe verklaart de esoterische filosofie dan de overdracht
van zelfs maar enkele fragmenten van die gedachten van het ego aan ons
stoffelijke geheugen, dat deze soms vasthoudt?
Antw.: Deze worden alle weerspiegeld op het brein van de slaper, zoals
de schaduwen buiten vallen op het canvas van een tent, die de bewoner
ervan ziet als hij wakker wordt. Dan denkt de mens dat hij dit alles
heeft gedroomd, en heeft hij het gevoel dat hij iets had beleefd, terwijl
hij in werkelijkheid vaag iets van de gedachte-werkingen van
het ware ego heeft opgevangen. Als hij volledig ontwaakt, worden zijn
herinneringen elke minuut meer verwrongen, en vermengen zich met de
beelden die door het stoffelijke brein worden voortgebracht door de
prikkeling die de slaper doet ontwaken. Deze herinneringen veroorzaken
door middel van associatie verschillende gedachtengangen.
Noot
-
Het woord dromen betekent in feite
‘sluimeren’ – laatstgenoemde werking wordt in
het Russisch ‘drematj’ genoemd. – Red.