Theosophical University Press Agency

Het leven: een spiraalvormig pad

Lyman Roberts

Ligt er kosmische intelligentie ten grondslag aan een verheven doel dat het lot van de mens afstemt op dat van de universele natuur?

Onder de Ouden geloofden velen in dit diepzinnig mystieke idee, zowel in zijn eenvoudige als in zijn meer verstrekkende betekenissen. Ze zagen orde en wetmatigheid in ieder punt van de ruimte en in ieder wezen. Een levende test van de werkelijkheid ervan was overal aanwezig voor allen die ogen hadden om te zien – en die is er nog steeds. Er werd onderwezen dat, omdat de mens een onafscheidelijk deel van het heelal was, hij betrokken was bij alle processen in de natuur en daarbij een rol speelde. Deze kennis van ‘de dingen zoals ze zijn’ bevrijdde hem van de angst voor de dood, van het geloof in een hiernamaals van eeuwig lijden of uiteindelijke vergetelheid. Wanneer hij zijn eenheid voelde met de zon en de sterren, met het zich ontvouwende panorama van dit aardse thuis, wist hij dat het geestelijke zelf, al of niet belichaamd, in hem verder leefde. De dood werd dan gezien als een periodieke bevrijding uit het lichaam voordat een nieuwe cyclus in de steeds voortgaande ervaring van de ziel zijn aanvang neemt.

Als we deze analogie doortrekken, worden onze menselijke levens gezien als kleine delen in het grotere tijdsbestek van de bestemming van de aarde; en de aarde op zijn beurt binnen de meer majestueuze boog van de levensduur van de zon. En zo verder naar buiten naar de grote melkwegstelsels die ontstaan en het toppunt van hun gemanifesteerde bestaan bereiken overeenkomstig ritmen van nog grotere duur. Dan verdwijnen ook zij om hun kosmische rust te nemen, en nemen al wat leefde mee in hun kielzog, en maken zichzelf gereed voor andere en grotere cyclussen.

Zo ontwikkelen wij en de atomen en de sterren ons samen op een of andere ronde van het onmetelijke spiraalvormige pad. We delen allen in een gemeenschappelijk welzijn, zodat ieder wezen wordt geholpen door in harmonie te groeien binnen het geheel. Als de mens zijn voeling met de natuur heeft verloren, en zijn subtielere groei heeft belemmerd en zijn vooruitziende blik heeft vertroebeld, als hij los schijnt te staan van niet-menselijke dingen, en ze op een of andere manier als vreemd of vijandig beschouwt, laat hij dan naar buiten gaan op een heldere avond en naar de hemel opzien. Laat hij weten dat de levende kracht die door de hele kosmos circuleert ieder deel van de oneindigheid bezielt en opwekt om meer te worden van wat daarin wacht om tot wording te komen.


Uit het tijdschrift Sunrise nov/dec 1998

© 1998 Theosophical University Press Agency