Theosophical University Press Agency

Enkele aspecten van Katherine Tingley

Raymond Rugland

Katherine Tingley onderging in haar jeugd veel invloed van haar grootvader die erg dol op haar was en de tijd nam haar deelgenoot te maken van zijn liefde voor de natuur. Hij had ook de onderscheiding van grootmeester van de vrijmetselaarsorde in Massachusetts en Rhode Island. Het kind dat zich in de zorg om de minderbedeelden liet leiden door haar hart en door diepe gevoelens, kwam vaak voor situaties te staan waartegen ze niet was opgewassen. Katherine was niet alleen vroeg wijs, maar ze ‘zag dingen’ die haar ouders niet konden zien. Ten einde raad en in de hoop haar van haar ‘wanen’ te genezen, stuurden haar ouders haar naar een rooms-katholiek klooster in Quebec. Als volwassene was ze vrij om zelf na te denken, en toen ze haar vleugels uitsloeg begon ze het spiritisme te onderzoeken – in die tijd een weg voor zoekers die antwoorden zochten op het raadsel van de zin van het leven. Het schonk geen voldoening.

In 1888 trouwde Katherine Tingley met Philo B. Tingley, haar derde echtgenoot. Tegen die tijd was ze in haar 41ste levensjaar en had kennelijk een echte vriend en metgezel gevonden.

Enkele jaren voor ik in aanraking kwam met de theosofische beweging woonde ik in New York. Ik had een gerieflijk huis en geen kinderen. Ik hield erg veel van kinderen, maar ook van verschoppelingen. Daarom ging ik in de gevangenissen in New York werken. Ik werkte met dakloze vrouwen, voor de dronkaards en behoeftigen, de hongerlijders en zieken. Ik deed dat graag. Ik veronachtzaamde geen enkele huiselijke plicht. Iedere plicht deed ik zo nauwgezet mogelijk, zoals alle oprechte theosofen behoren te doen. Maar ik kon niet van het leven genieten, ik kon het niet met mijn geweten in overeenstemming brengen als ik niet de last van de lijdende mensen hielp verlichten.

Mijn werk voerde me dus naar de East Side van New York, waar duizenden mensen uit verschillende landen binnenkomen – immigranten die wanneer ze komen denken dat Amerika de open deur is naar rijkdom en voorspoed. Ze komen terecht in een erg kleine behuizing, in een erg krappe buurt; zeer velen hebben steeds honger, verkeren in ellende en verliezen zo hun geloof in de mensheid. Onder dat soort mensen werkte ik.

Bij al mijn ervaringen met die mensen, zelfs met het laaghartigste en meest ontaarde schepsel dat ik ooit in mijn werk in de gevangenissen tegenkwam, heb ik nooit en te nimmer het geloof in de wezenlijke goddelijkheid van de mens verloren. Nooit!
The Wine of Life, blz. 289

Na haar ontmoeting met W.Q. Judge in 1893 werd theosofie de spil waaromheen haar filantropische activiteiten draaiden. Charles Ryan werpt licht op de leertijd van KT bij Judge:

Katherine Tingley heeft aan Judge tijdens zijn laatste twee levensjaren waardevolle hulp kunnen geven en veel werk van hem overgenomen. Hij bereidde haar tegelijkertijd voor op de verplichtingen die zij spoedig in de Society zou moeten overnemen, in het bijzonder die van het Uiterlijke Hoofd van de Esoterische School. Vóór zijn overlijden wisten maar weinig leden, alleen zij die het dichtst bij hem stonden, van haar belangstelling voor theosofie of van haar samenwerking met hem aan het theosofische werk; . . .
H.P. Blavatsky en de Theosofische Beweging, blz. 368-9

Na de dood van Judge begon KT leiding te geven aan de zaken van de Society, al had zij geen officiële functie. Een artikel – waarschijnlijk van KT – opgenomen in het tijdschrift Theosophy van mei 1896, spreekt over de ‘nieuwe cyclus’ die begon met het heengaan van Judge:

Sinds het begin ervan is in onze gelederen de verantwoordelijkheid van ieder afzonderlijk vertienvoudigd, en het hangt ervan af in welke mate men die persoonlijke verantwoordelijkheid op zich neemt, hoeveel de hele wereld door de theosofische beweging in deze en de volgende eeuw zal worden beïnvloed.

Succes is gegarandeerd, maar als een overwinning niet wordt behaald en benut, kan dat heel wat mislukkingen kosten. De grootste zegepraal is alleen maar een nieuwe gelegenheid. In de loop van eeuwen komt de mens misschien eens tegenover zijn kans te staan, en door het zwaard van het lot te grijpen kan hij het wellicht gebruiken voor zijn verlossing of voor zijn eeuwigdurende schande. Hier ligt de kans, hier is het tweesnijdende zwaard. De tijd is rijp en de nood is hoog. Waar zijn de soldaten van God? Zij hebben vroeger aan de oproep gehoor gegeven; zij hebben het licht gezien en kennen het, ze hebben ogenblikkelijk een teken van herkenning gegeven. Zullen zij nu talmen, nu het licht opnieuw is doorgebroken? Dat kunnen ze niet.

Dus ieder op zijn plaats, en of die nu hoog of laag is, de eer en beloning zullen gelijk zijn. Laat er, door alle afgunst, alle argwaan, vrees en twijfel opzij te zetten, één verreikende, vooruitgaande ontwikkeling zijn, met volmaakt vertrouwen, doelgericht en met overweldigende kracht. Dan zal de dood in een overwinning worden omgezet en het verlies van een geliefde vriend tot het middel voor alomvattende groei worden gemaakt. blz. 33-4

In juni 1896 begon KT met zes leden aan een tournee rond de wereld. De sprekers van het gezelschap weken niet af van het oorspronkelijke programma van de Theosophical Society zoals Blavatsky en Judge dit hadden opgesteld. Bijzonder opmerkelijk is KT’s ‘Toespraak tot het volk van India’, gehouden op 29 oktober 1896 in de Town Hall in Bombay. Ze zei onder andere:

De eerste vraag die vanzelfsprekend bij degenen moet opkomen die op een bijeenkomst als deze aanwezig zijn, is ‘Wat kan het doel zijn van dit bezoek aan India van een groep Amerikaanse theosofen die een reis om de wereld maken en wat verwachten ze in zo korte tijd te bereiken?’

Om te beginnen moet het duidelijk zijn dat ik niet naar India ben gekomen om te proberen de gunst of erkenning van iemand of een groep mensen te krijgen, ook niet in de hoop op aansluiting bij een publieke organisatie. Het is mijn plicht zo goed mogelijk te zeggen wat ik moet zeggen, en mijn toehoorders kunnen naar believen de boodschap aannemen of verwerpen.

Hoewel ik me onafhankelijk opstel, evenals de andere leden van mijn gezelschap, verlang ik er erg naar in harmonie te werken met alle mensen die ernstig wensen de mensheid te dienen. Ons doel is ons uiterste best te doen voor iedere ziel die onze hulp nodig heeft, want in de wereld van zielen is er geen onderscheid naar geloof of sekse. Iedere ware theosoof staat op het standpunt dat de verschillen die zich in het stoffelijke leven voordoen, vergeleken met de realiteiten van de ziel, van weinig belang zijn.

De beste manier om die hulp te verstrekken is de mensen van alle religies en geloofsvormen de betekenis te tonen die ten grondslag ligt aan hun aloude leringen. Het is niet mijn wens iemand te bekeren tot een of ander geloof of dogmatisch stelsel, maar de hindoe te helpen de diepere, geestelijker en wetenschappelijker kant van zijn eigen heilige geschriften te begrijpen; en hetzelfde te doen voor de moslim, de parsi, de christen, de jain en de boeddhist. Want in elk van hun religies zijn dezelfde grootse leringen verborgen, diep ingesloten door de korstvormende wijzer van de tijd, maar ook door het weloverwogen plan van de grote leraren die ze het eerst aan de mensen brachten. Dezelfde sleutel zal elk ervan voor de blik van de onderzoeker zichtbaar maken die de universele sleutel eerst in zichzelf heeft gevonden en de manier heeft geleerd om zijn kennis op de juiste manier te gebruiken.

Als iemand denkt dat hij alles weet wat kan worden gekend, of dat hij de mysteries in de religieuze boeken van de wereld al heeft opgelost, dan zou het nutteloos zijn te proberen iets aan zijn kennis toe te voegen – of aan zijn onwetendheid. Er zijn mensen die, hoewel ze zogenaamd geestelijke verlichting verlangen, eigenlijk worden verblind door hun geestelijke trots die hen aan het verkeerde idee doet vasthouden dat hun religie de oudste van alle is en dat de occulte waarheden die ze bevat de grootste zijn die de wereld ooit heeft gekend.

Men dient te weten dat India niet de bron van de wereldreligies is, al zijn er misschien sommige leraren in India die u vleien met dat denkbeeld om u een of andere bijzondere groep binnen te loodsen. De occulte kennis die India eens deelde met andere oude volkeren, is niet hier ontstaan en bestaat nu niet in enige omvang in het eigenlijke India.

Dat heilige genootschap dat aan de wereld zijn mystieke leringen gaf en die nog steeds bewaart voor hen die elk jaar gereedkomen om ze te ontvangen, heeft zijn hoofdkwartier nooit in India gehad, maar verhuisde duizenden jaren geleden van wat nu een deel is van het Amerikaanse continent naar een plek in Azië, daarna naar Egypte, vervolgens ergens anders heen, en zond leraren naar India om zijn bewoners kennis bij te brengen. Krishna, Boeddha, Jezus, Zarathustra, Mohammed, Quetzalcoatl, en vele anderen die men zou kunnen opsommen, waren lid van deze grote broederschap en ontvingen hun kennis door innerlijke inwijding in haar mysteriën. Mijn mening is dat als een van hen een honderdste deel van wat zij wisten had bekendgemaakt, de wereld niet alleen zou hebben geweigerd naar hun boodschap te luisteren, maar hen in alle gevallen zou hebben gekruisigd. Dat is de reden waarom iedere ware leraar veel moet achterhouden van wat hij weet en het alleen aan de weinigen openbaart die het kunnen begrijpen en het waardig zijn.

. . . Omdat Mw. Blavatsky enkele esoterische hindoeleringen bekendmaakte, ondervond ze vanuit bepaalde orthodoxe kringen in India hevige tegenstand. Daarmee belemmerden ze hun eigen vooruitgang en de ontwikkeling van hun land, want ze kwamen in botsing met de wet van universele vooruitgang.

In het occultisme is de eerste stap die moet worden gezet het in praktijk brengen van onzelfzuchtigheid, want alle werk voor de mensheid moet worden verricht zonder aan beloning te denken. Zulk werk is van groter belang dan alleen ontwikkeling van het verstand of het samenstellen van grote bibliotheken.

. . . Ik doe een beroep op u om te ontwaken uit uw droomtoestand en in uzelf te zien dat er voor de mensheid een nieuwe en heldere dag is aangebroken.

Dit hoeft geen tijdperk van duisternis te blijven, en u hoeft ook niet te wachten tot een ander tijdperk aanbreekt voor u het beste kunt werken. Het is alleen een tijdperk van duisternis voor hen die het licht niet kunnen zien, maar het licht is zelf nooit zwakker geworden en dat zal ook nooit gebeuren. Het is van u als u zich er maar naartoe wilt keren, erin leven; het kan vandaag nog van u zijn, zelfs nog dit uur, als u wilt horen wat wordt gezegd met oren die begrijpen. Word daarom wakker, vrees niets, neem wat van u is en van alle mensen, en houd er in alle rust voor altijd aan vast.
Theosophy, januari 1897, blz. 299-302

Katherine Tingley bracht de wijsheid van de goden naar de aarde en liet zien hoe men de beginselen ervan in het dagelijks leven kan toepassen. De Theosophical Society verkeert in ongeschonden staat, nu ze een nieuwe eeuw en een nieuw millennium nadert. De ‘schakel’ is onverbroken, zoals HPB erop vertrouwde dat dat zo zou zijn. Vandaag is KT’s vraag nog even actueel als in 1896: ‘De tijd is rijp en de nood is hoog. Waar zijn de soldaten van God?

Katherine Tingley


Uit het tijdschrift Sunrise sep/okt 1998

© 1998 Theosophical University Press Agency