Theosophical University Press Agency

Wat ik aan een boek te danken heb

Captain P.G.B. Bowen

[Verkorte inhoud van een reactie gepubliceerd in het Theosophical Forum van 15 september 1932, blz. 9-13, op een recensie door R.A.V. Morris gepubliceerd in de Canadian Theosophist van juni 1932. Red.]

Ik heb drie maanden studie van een boek afgesloten en ben ervan overtuigd geraakt dat ik het aan veel mensen die min of meer dezelfde mening waren toegedaan als ik, verschuldigd ben om kenbaar te maken wat mijn onderzoek voor mij heeft betekend. Het boek waarover ik spreek is Beginselen van de esoterische filosofie van G. de Purucker.

Ik moet helaas erkennen dat ik allerminst onbevooroordeeld aan mijn onderzoek van dr. De Puruckers werk ben begonnen. Sinds mijn eerste kennismaking met de georganiseerde theosofie, die zes jaar geleden plaatsvond, heeft het mij pijn gedaan te zien hoe de boodschap die H.P. Blavatsky aan de wereld heeft nagelaten, is bezoedeld en onjuist is weergegeven door personen die pretenderen de vertolkers ervan te zijn, en die de beschermers en bewakers ervan behoren te zijn. Evenals honderden – misschien wel duizenden – anderen die hebben waargenomen wat ik heb waargenomen, en die min of meer dachten zoals ik dacht, kreeg ik steeds meer het gevoel dat degenen die de theosofische organisaties vertegenwoordigden, bijna onvermijdelijk verminkers van de zuivere leringen moesten worden, of makers van kunstmatige parodieën, hetzij door gebrek aan kennis of omdat een of andere vorm van eigenbelang hen daartoe dreef. Ondanks dit gevoel was er iets sterkers – innerlijke hoop die vocht tegen uiterlijk pessimisme – dat mij voortdurend op zoek deed gaan, niet alleen overal op de Britse eilanden, maar ook in Amerika, naar een theosofische school die alleen bestond om de boodschap van de meesters die H.P. Blavatsky naar het westen had gebracht te bewaren en naar een leraar die in zijn leer de geest zou openbaren die leeft in de leringen van Blavatsky, en die niet slechts een ‘gedachtevorm’ zou zijn, de schepping van een verstarde menselijke geest. Hoewel ik op mijn zoektocht twintig of meer verenigingen ben tegengekomen die elk beweerden een variant te zijn van de naam ‘theosofisch’, was het vreemd genoeg pas minder dan een jaar geleden dat ik van De Purucker hoorde. Ik moet bekennen dat wat ik over hem hoorde niets ertoe bijdroeg om mijn vooroordelen teniet te doen. Ik beschouwde bepaalde beweringen die hij had gedaan als een blijk van onnadenkendheid en was zeer ertoe geneigd hem tot dezelfde klasse te rekenen als andere, meer bekende, ‘onthullers’. Maar toen kreeg ik, zoals ik al zei, drie maanden geleden een exemplaar van Beginselen van de esoterische filosofie in handen.

Om aan te tonen welke indruk dit boek op mij heeft gemaakt, en de verandering van mijn mening over de schrijver die het heeft teweeggebracht, zal ik enkele van de meer opvallende kenmerken van de leringen die het bevat de revue laten passeren. De delen die ik selecteer om van commentaar te voorzien zijn passages waarvan ik verwacht dat ze aanleiding zullen geven tot afbrekende kritiek – en hebben deze, voor zover ik weet, al teweeggebracht bij lezers van wie normaal gesproken verwacht zou mogen worden dat ze met de schrijver en zijn strevingen en doelstellingen zouden sympathiseren.

De VORM waarin de leringen worden gepresenteerd zal aanleiding zijn (en heeft dit al veroorzaakt) tot afbrekende kritiek. Het boek (zal men zeggen) is chaotisch, zonder structuur, vol onnodige herhalingen en irritante opmerkingen, die allemaal heel terecht of gemakkelijk zijn te verklaren in een lezing, maar niet in een boek.

Het gebrek aan vorm, enz., dat de criticus bespeurt, lijkt volgens mij alleen aan de oppervlakte te bestaan. Het boek ontbreekt het weliswaar aan ook maar iets dat op een literaire vorm lijkt, maar dat wil niet zeggen dat het geen vorm bezit die zorgvuldig is gepland. Men moet zich houden aan de regels voor een literaire opbouw wanneer een normale exoterische leer in boekvorm wordt gepresenteerd, omdat het doel bij zo’n leer is dat de lezer een heldere voorstelling bijblijft die zijn denkvermogen tevreden zal stellen – althans voorlopig. Maar die regels gelden niet bij het geven van esoterisch onderricht, want het doel is niet de leerling een kant-en-klaar denkbeeld te geven, maar in feite te voorkomen dat hij iets dergelijks vormt. De esoterische leraar tracht het brein van hen die hij onderricht geeft, laten we zeggen, soepel te houden en, terwijl hij hen ertoe beweegt hun denken te laten stromen door zich voortdurend uitbreidende denkbeelden, tracht te voorkomen dat het zich in een denkbeeld vastzet. De vorm waarin De Purucker zijn leringen presenteert heeft precies het effect dat ik beschrijf. Zijn methoden lijken mij praktisch gelijk aan die van de jñanayoga-goeroes en aan die van andere niet-Europese leraren waarmee ik enige ervaring heb gehad.

De leer over het absolute zal hevig worden bekritiseerd. Een vriend, toegewijd aan de leringen van Blavatsky, schrijft:

H.P.B. leert dat er een absoluut beginsel is waaruit alles voortvloeit, en waarin alles wordt geabsorbeerd aan het eind van het mahamanvantara. . . De Purucker schijnt over elke manifestatiecyclus, of deze nu van een atoom of een heelal is te zeggen dat deze elk zijn eigen absolute heeft, waaruit het te voorschijn komt, en waarin het terugkeert. . . . Dit is nietszeggende dwaasheid.

Ik begrijp het bezwaar van mijn vriend, maar het is eigenlijk alleen een bezwaar voor het eindige menselijke verstand dat de gedachte aan een ‘eindeloze oneindigheid’ niet aankan. Zoals ik De Purucker begrijp heeft hij volstrekt gelijk, en door de dingen uit te leggen zoals hij heeft gedaan heeft hij degenen die een sterk verlangen hebben echte beoefenaars van de esoterie te worden een grote dienst bewezen.

Laten we deze kwestie van het absolute eens nader bekijken. De doorsnee-onderzoeker denkt bij het absolute, als hij zijn aandacht al op het onderwerp richt, aan iets dat alle ruimte vult en alles doordringt. Maar als men naar de oorsprong van deze gedachte gaat zal blijken dat de ‘ruimte’ die hij zich voorstelt dimensionale ruimte is, en volstrekt niet wat met het woord in De geheime leer wordt bedoeld. Hij visualiseert het universum, misschien vaag, als de manifestatie van dit ‘absolute’. Maar alle lagere entiteiten zal hij slechts zien als manifestaties van enkele ‘vonken’- dat wil zeggen, gedeelten van ‘het absolute’. De onderzoeker die een dergelijke gedachte bij zich heeft laten postvatten zal natuurlijk hevig protesteren tegen de leer van De Purucker die, als er al over wordt nagedacht, ertoe bijdraagt om wat de auteur ons voortdurend adviseert te doen, ‘de gedachtegroeven te doorbreken’.

Het absolute kan natuurlijk niet iets groters of kleiners zijn dan absoluutheid. De apotheose van het bewustzijn die wordt bereikt door middel van een volledige levenscyclus van zelfervaringen vertegenwoordigt een terugkeer naar en een opgaan in absoluutheid. Maar de apotheose van bewustzijn die door de atoomentiteit wordt bereikt kan niet als hetzelfde worden gezien als wat door de menselijke of universele entiteit wordt bereikt. Toch is elk ervan absoluut. Volgens mij leidt de leer van De Purucker de ware onderzoeker van esoterie naar helderdere en bredere begrippen, en dat schijnt het doel ervan te zijn, niet om ‘reisgids’-informatie te verschaffen.

De kwestie betreffende nirvana vloeit logischerwijze voort uit wat is besproken. Nirvana is de apotheose van bewustzijn die de mens bereikt (we spreken nu over de menselijke entiteit) door middel van zijn volledige levenscyclus van zelfervaring. Het is het opgaan in absoluutheid, of het bereiken van absoluut zelfbewustzijn. Is het eind van al onze pogingen, het hoogste doel, eeuwige rust en gelukzaligheid? De doorsnee-onderzoeker wijst met afgrijzen elke aanwijzing af dat het dat niet is. Zelfs de yogi die beweert samadhi te hebben ervaren wijst het idee dat het dat niet is minachtend af. Maar De Purucker leert, heel kalm en duidelijk, dat het niet het einde is. Wie heeft er gelijk? Is De Purucker, zoals de criticus verklaart, iemand die De geheime leer onjuist en overdreven weergeeft, die zijn verbeelding de vrije loop laat en die woorden in het rond slingert in een waanzinnige overvloed?

Laten we eens kijken of De geheime leer – het werk dat onjuist en overdreven is weergegeven! – ons hierbij kan helpen. We hoeven niet ver te zoeken om een geschikte passage te vinden. Op blz. 32, Deel 1, vinden we over de universele ziel (het absolute) deze woorden:

Zij is het ENE LEVEN, eeuwig, onzichtbaar, en toch alomtegenwoordig, zonder begin of einde, en toch periodiek in haar geregelde manifestaties, . . . onbewust en toch absoluut bewustzijn; . . . Haar ene absolute kenmerk, dat ZIJZELF is, eeuwige, onophoudelijke beweging, wordt . . . de ‘grote adem’ genoemd, d.w.z. de eeuwigdurende beweging van het heelal, . . .

Wat betekent nu deze ‘eeuwige, onophoudelijke beweging’? Ze kan niet doelloze beweging betekenen die rond en rond gaat in een nutteloze cirkel, daarom moet ze ‘eeuwige, onophoudelijke VOORUITGANG’ betekenen. Als er deze eeuwige vooruitgang is, hoe kan de mens dan eraan ontkomen daaraan deel te hebben? Als hij voor altijd rust in het absolute bewustzijn van nirvana is hij niet langer een deelnemer aan die ‘onophoudelijke, eeuwige VOORUITGANG die de absoluutheid zelf is’.

Het is wederom het eindige verstand dat een doel alleen kan opvatten als het eind van inspanning. Maar de leer van alle ware leraren is anders, of ze zich nu bezighouden met de filosofie of met de praktische toepassing ervan. ‘Verlang het PAD, niet het eind van het Pad.’ Het doel is VOORUITGANG, niet de toestand van vooruitgang te hebben geboekt!

De leringen van De Purucker over hiërarchieën, en zijn (schijnbare) vermenigvuldiging van ‘Het ENE, de top of het ZELF van de hiërarchie’ zal ook kritiek uitlokken als overdrijvingen of verminkingen, en toch heeft hij natuurlijk gelijk als de lezer maar het inzicht heeft de LEIDING te volgen die de leer geeft.

Een criticus zegt luchtig dat er niets nieuws is in de ‘zeven sleutels’ tot het begrijpen van de esoterische filosofie die de auteur uiteenzet. Toegegeven, er is niets vreemds in de opsomming van de leringen, maar begrijpt de criticus werkelijk de volle betekenis van deze leer? De zeven sleutels zijn (1) reïncarnatie; (2) karma; (3) hiërarchieën; (4) svabhava; (5) evolutie; (6) individuele zelfkennis en (7) atmavidya, of kennis van het zelfloze zelf.

Hoe vormen deze leringen nu ‘sleutels’ tot de esoterische filosofie? Ik zie de zaak als volgt. Elk van die leringen moet achtereenvolgens afzonderlijk worden bestudeerd en volledig worden begrepen. Als dat is gebeurd moet de kennis of wijsheid opgedaan in de studie worden gecombineerd en op de achtergrond van zijn gedachten worden gehouden als basis voor alle verdere studie. Het begrijpen van de werking van reïncarnatie, karma, enz., zal geen kennis van de esoterische filosofie vormen. Het zal alleen betekenen dat men zoveel ‘sleutels’ in zijn hand houdt. Pas als men de sleutels gaat gebruiken om de geheime deuren te openen, begint men door te dringen tot het verborgen arcanum.

Dezelfde criticus vindt nóg een tegenspraak met De geheime leer in de opmerkingen van de auteur over pralaya (blz. 211). Hij betoogt dat HPB leerde dat pralaya een volledige beëindiging van activiteit was. Maar De Purucker suggereert dat het slechts een andere vorm van activiteit is. Laat ons eens zien wat HPB werkelijk leerde; in De geheime leer (1:86)(b) lezen we: ‘Zoals we hebben gezien, kan deze adem nooit ophouden, zelfs niet tijdens de eeuwigheden van pralaya’. Er staat een verwijzing naar het hoofdstuk over ‘Chaos, theos, kosmos’. De criticus wordt aanbevolen dit te bestuderen.

Men zou kunnen doorgaan met het aangeven van dit soort punten tot de omvang van een behoorlijk boekwerk is bereikt. Voor talrijke achtenswaardige lezers van De geheime leer zullen deze beslist aanleiding zijn in woede te ontsteken en ze af te doen als ‘overdrijvingen of verminkingen’. Gedurende mijn vijf jaar van zwerven in de wildernis heb ik ontdekt dat een heel groot aantal achtenswaardige mensen, die echt verknocht zijn aan de leer van H.P. Blavatsky, eigenlijk helemaal geen onderzoekers van De geheime leer zijn. Het zijn op zijn hoogst onderzoekers van bepaalde stukken van dit grote werk, en alleen lezers van de rest. Het gevolg van al dat soort gedeeltelijk onderzoek is dat het brein verstart tot vaste opvattingen. Gedeeltelijke studie zal nooit leiden tot het begrijpen van De geheime leer. Degenen die kritiek uitoefenen op een manier zoals ik heb geïllustreerd, en dat zullen er velen zijn, begrijpen De geheime leer niet, zoals ik hopelijk heb aangetoond. Men moet een nogal ruim overzicht van De geheime leer hebben alvorens men het kan wagen een werk zoals Beginselen van de esoterische filosofie te bekritiseren.

We moeten eenvoudig in het oog houden dat De Puruckers boek een presentatie is van esoterische instructies en dat het in het bijzonder is gericht op onderzoekers van de esoterie. Het doel ervan is beslist niet om aanvullende informatie te geven zoals in ‘reisgidsen’, maar om te helpen weer een paar centimeter van de sluier op te rollen die over het plan van het bestaan hangt. HPB vertelt ons dat het enige wat De geheime leer doet is een tipje van de sluier oplichten. Als we haar werk uitgebreid bestuderen zullen we ontdekken dat dat precies is wat het doet. We vangen een glimp op van een prachtig landschap. We zien wegen en paden die leiden voorbij het opgelichte tipje van de sluier. ‘We zien een tafereel van onvolledigheid’ zoals een vriend het niet ontoepasselijk beschreef. Nu is de test die we op De Puruckers werk moeten toepassen of wat hij aan ons bekendmaakt, of eigenlijk datgene waarbij hij ons helpt om het voor onszelf te ontdekken, aansluit bij en iets toevoegt aan de ‘onvolledigheid’ die al door de GL wordt onthuld?

Dit is een vraag die elke onderzoeker zelf moet beantwoorden. Wat mijzelf betreft kan ik zeer beslist positief antwoorden. Het heeft mijn inzicht in heel veel richtingen verruimd, en deze verruiming sluit naadloos aan op de mening die ik al had. Door dit te zeggen suggereer ik absoluut niet dat ik meer dan een fractie van alles wat het boek bevat heb begrepen. Er is veel, heel veel, dat mij in het boek ontgaat, maar meer dat, hoewel het geen helder inzicht geeft, toch vage beelden in beweging zet in de hogere lagen van mijn brein. Maar ik merk hierbij op dat veel zaken opzettelijk worden verhuld voor hen die geen leden van De Puruckers school zijn, en ik ben dankbaar voor wat ik heb gekregen, te meer omdat het geheel onverwacht was.


Uit het tijdschrift Sunrise sep/okt 2000

© 2000 Theosophical University Press Agency