Theosophical University Press Agency

De beelden bij Bamyan: hun mysterieuze oorsprong

H.P. Blavatsky

[De recente vernietiging van de beelden bij Bamyan door de Afghaanse regering herinnert ons eraan hoe weinig de menselijke natuur in de loop van de millennia verandert, en hoe waardevol die weinige monumenten en teksten zijn die tot in deze tijd zijn bewaard gebleven. Toen Blavatsky in 1888 in haar De geheime leer (2:379-85) hierover schreef, gaf ze een interpretatie van de oorsprong en betekenis van deze beeldhouwwerken, en hun verband met de mensheid zoals die in de loop van miljoenen jaren had bestaan. Red.]

Het is enigszins ongebruikelijk om in een boek dat aanspraak maakt op een meer wetenschappelijk karakter dan ‘Jack the Giant Killer’ te spreken over een ras dat negen yati’s, of 8 m, lang is. ‘Waar zijn uw bewijzen?’ zal men de schrijfster vragen. In de geschiedenis en de overlevering, is het antwoord. Overleveringen over een ras van reuzen in de oude tijd zijn algemeen verbreid; ze bestaan in mondelinge en geschreven volksverhalen. India had zijn danava’s en daitya’s; Ceylon zijn rakshasa’s; Griekenland zijn titanen; Egypte zijn reusachtige helden; Chaldea zijn Izdubars1 (Nimrod); en de joden hun emims van het land Moab, met de beroemde reuzen, anakim. Mozes spreekt over Og, een koning die negen el (4,65 m) lang was en vier el breed, en Goliath was ‘zes el en een span [3,25 m] lang’.

Er bestaan nog maar een paar getuigen van de verzonken continenten en de reusachtige mensen die ze bewoonden. De archeologie beweert dat er verschillende op deze aardbol zijn, maar na zich verwonderd af te vragen ‘wat deze zouden kunnen zijn’, heeft ze verder nooit een serieuze poging gedaan om het mysterie op te lossen. Afgezien van de al genoemde standbeelden op Paaseiland, tot welk tijdperk behoren de reusachtige nog overeind staande en onbeschadigde beelden bij Bamyan? De archeologie schrijft ze zoals gewoonlijk toe aan de eerste eeuwen van het christendom, en vergist zich hierin, zoals bij veel andere speculaties.

Maar wie hebben de nog kolossalere beelden van Bamyan uitgehouwen, de grootste en meest gigantische in de hele wereld? Want het ‘Vrijheidsbeeld’ van Bartholdi (nu in New York) is een dwerg vergeleken met het grootste van deze vijf beelden. Burnes en verschillende geleerde jezuïeten die deze plaats hebben bezocht, spreken over een berg ‘die in alle richtingen wordt doorkruist door reusachtige cellen’, met twee enorme reuzen die in dezelfde rots zijn uitgehouwen. Men duidt ze aan als de hedendaagse Miaotse,2 de laatste bewaard gebleven getuigen van de Miaotse die ‘de aarde hadden gekweld’; de jezuïeten hebben gelijk, en de archeologen die in de grootste van deze beelden boeddha’s zien, vergissen zich. Want al die talloze reusachtige ruïnes die de een na de ander in onze tijd worden ontdekt, zijn het werk van de cyclopen, de ware en werkelijke reuzen van de oudheid.

Overleveringen uit Centraal-Azië zeggen hetzelfde over de beelden van Bamyan. Wat zijn ze, en wat is het voor een plaats waar ze ontelbare eeuwen hebben gestaan, terwijl ze de natuurrampen om hen heen en zelfs de hand van de mens, zoals van de horden van Timur en de Vandalen-krijgers van Nadir-Shah, trotseerden? Bamyan is een kleine, armzalige, halfvervallen stad in Centraal-Azië, halverwege tussen Kaboel en Balkh, aan de voet van de Koh-i-Baba, een reusachtige berg van de Paropamisos- (of Hindu-Kush-)keten, ongeveer 2600 m boven de zeespiegel. In de oudheid maakte Bamyan deel uit van de oude stad Gholghola, die door Dzjengis Khan in de 13de eeuw tot de laatste steen werd verwoest. De hele vallei is ingesloten door kolossale rotsen, vol deels natuurlijke en deels kunstmatige holen en grotten, eens de woonplaatsen van boeddhistische monniken die daarin hun vihara’s hadden gevestigd. Zulke vihara’s vindt men tot op de dag van vandaag in overvloed in de rotstempels van India en de dalen van Jalalabad. Aan de ingang van enkele hiervan zijn vijf enorme standbeelden, die men beschouwde als boeddhabeelden, ontdekt of beter gezegd in onze eeuw opnieuw ontdekt, want de beroemde Chinese reiziger Hsuan-tsang spreekt erover, en zag ze toen hij Bamyan in de 7de eeuw bezocht.

Boeddha Bamyan

Standbeeld van 53 meter (foto: Jet van Krieken)

De bewering dat er op de hele wereld geen grotere standbeelden bestaan, wordt gemakkelijk bewezen op grond van de getuigenissen van alle reizigers die ze hebben onderzocht en gemeten. Zo is het grootste 53 m hoog, of 21 m hoger dan het ‘Vrijheidsbeeld’. Zelfs de beroemde Kolossus van Rhodos, tussen de benen waarvan de grootste schepen van die tijd gemakkelijk konden doorvaren, was maar 37 tot 40 m hoog. Het tweede standbeeld, evenals het eerste in de rots uitgehouwen, is slechts 37 m (5 m langer dan het genoemde ‘Vrijheidsbeeld’).3 Het derde standbeeld is slechts 18 m hoog; de twee andere zijn nog kleiner, het laatste is maar weinig groter dan de gemiddelde lange mens van ons tegenwoordige ras. De eerste en grootste van de kolossen stelt een man voor die in een soort toga is gehuld. Volgens markies De Nadaillac (zie hieronder) wijzen het algemene voorkomen van de figuur, de lijnen van het hoofd, de plooien van de kleding, en vooral de grote hangende oren, er onmiskenbaar op dat men Boeddha wilde afbeelden. Maar dit alles bewijst niets. Ondanks het feit dat de meeste nu bestaande beelden van Boeddha, die wordt weergegeven in de samadhi-houding, grote afhangende oren hebben, is dit een latere nieuwigheid en toevoeging. Het oorspronkelijke denkbeeld berustte op een esoterische allegorie.

De boeddhistische monniken, die de grotten van de Miaotse veranderden in vihara’s en cellen, trokken omstreeks de 1ste eeuw van de christelijke jaartelling Centraal-Azië binnen. Daarom zegt Hsuan-tsang over het kolossale standbeeld dat ‘de schittering van de gouden versieringen die het beeld bedekten’ in zijn tijd ‘de ogen verblindde’, maar in de huidige tijd is er geen spoor van zo’n verguldsel over. In tegenstelling tot het beeld zelf dat in de verticale rots is uitgehouwen, is het gewaad gemaakt van pleisterwerk en over het stenen beeld aangebracht. Talbot, die nauwkeurig onderzoek heeft verricht, stelde vast dat dit gewaad tot een veel later tijdperk behoorde. Het beeld zelf moet daarom worden gerekend tot een veel vroegere periode dan die van het boeddhisme. Wie stelt het dan voor, kan men vragen?

Opnieuw geeft de overlevering, gesteund door geschreven documenten, antwoord op de vraag, en verklaart ze het mysterie. De boeddhistische arhats en asceten vonden de vijf beelden, en nog vele andere, die nu tot stof zijn vergaan, en omdat ze de drie aantroffen in reusachtige nissen bij de ingang van hun toekomstige verblijfplaats, bedekten ze de figuren met pleisterwerk, en modelleerden over de oude heen nieuwe beelden die de Heer Tathagata moesten voorstellen. De binnenmuren van de nissen zijn nog steeds bedekt met fel gekleurde schilderingen van menselijke figuren, en de heilige afbeelding van Boeddha wordt overal herhaald. Deze fresco’s en versieringen – die herinneren aan de Byzantijnse schilderstijl – zijn alle te danken aan de vroomheid van de monnik-asceten, en hetzelfde geldt voor enkele andere kleine figuren en in de rots uitgehouwen versieringen. Maar de vijf standbeelden zijn het werk van de ingewijden van het vierde ras, die na het verzinken van hun continent toevlucht zochten in de vestingen en op de toppen van de Centraal-Aziatische bergketens. Bovendien vormen de vijf beelden een onvergankelijk getuigenis van de esoterische leer over de geleidelijke evolutie van de rassen.

Vernietiging standbeeld

Vernietiging van standbeeld van 55 meter, maart 2001 (foto: CNN)

Het grootste moet het eerste ras van de mensheid voorstellen, een monument voor het etherische lichaam daarvan in harde, onvergankelijke steen, tot lering van toekomstige generaties, omdat de herinnering eraan anders de Atlantische zondvloed nooit zou hebben overleefd. Het tweede – 37 m hoog – stelt de zweetgeborenen voor. Het derde – dat 18 m meet – vereeuwigt het ras dat viel, en daarmee begon het eerste fysieke ras, uit een vader en een moeder geboren, waarvan de laatste afstammelingen worden voorgesteld door de beelden van Paaseiland; maar ze hadden slechts een lengte van 6 tot 7,5 m in de tijd dat Lemurië verzonk, nadat het door vulkanisch vuur bijna was vernietigd. Het vierde ras was nog kleiner, hoewel reusachtig vergeleken met ons huidige vijfde ras, en de reeks bereikte daarin ten slotte een ‘hoogtepunt’.

Dit zijn dan de ‘reuzen’ van de oudheid, de ante- en postdiluviale gibborim van de Bijbel. Ze leefden in een tijd die eerder 1.000.000 dan 3000 of 4000 jaar in het verleden lag. De anakim van Jozua, waarvan de menigten vergeleken met hen als ‘sprinkhanen’ waren, zijn dus een product van de Israëlitische verbeelding, tenzij de Israëlieten aan Jozua in feite een ouderdom en een oorsprong in het eoceen toeschrijven, of ten minste in het mioceen, en de duizenden jaren van hun tijdrekening in miljoenen jaren willen veranderen.

Bij alles wat met de prehistorie te maken heeft zou de lezer de wijze woorden van Montaigne in gedachten moeten houden. De grote Franse filosoof zegt:

Het is een dwaze arrogantie om iets te verachten en voor onwaar uit te maken, omdat het ons heel onwaarschijnlijk lijkt of geen waarheid lijkt te bevatten; dit is een algemene fout van mensen die zich wijsmaken dat ze meer weten dan het gewone volk.

. . . Maar de rede heeft me geleerd dat als je iets als beslist fout en onmogelijk veroordeelt, je beweert de grenzen en beperkingen van Gods wil en de macht van onze gemeenschappelijke moeder natuur te kennen, en hij heeft me ook geleerd dat er geen grotere dwaasheid in de wereld is dan de dingen te kleineren tot de omvang van onze vermogens en mogelijkheden.

Als we de dingen die ons verstand niet kan begrijpen wanstaltig of wonderbaarlijk noemen, voor hoeveel dagelijkse dingen geldt dit dan wel niet? Laten we bedenken door welke mist we moeten tasten om zelfs de dingen die we in onze handen vasthouden te begrijpen; we zullen dan ontdekken dat het eerder gewoonte dan kennis is waardoor we ze als vreemd bestempelen; . . .4

Noten

  1. [Een oudere transliteratie van Gilgamesj. – Red.]
  2. [In Chinese legenden een antediluviaans ras van reuzen. – Red.]
  3. Het eerste en het tweede beeld hebben evenals het standbeeld van Bartholdi een ingang aan de voet, die via een in de rots uitgehouwen wenteltrap leidt naar het hoofd van de standbeelden.
  4. Essais, ‘C’est folie de rapporter le vray et le faux à nostre suffisance’, 1:26.

Oude beschavingen/culturen: Azië


Uit het tijdschrift Sunrise nov/dec 2001

© 2001 Theosophical University Press Agency