Het Theosofisch Genootschap

Stenenregens*

David Pratt

*Vertaling van Stone-showers.

In The Theosophist van augustus 1881 publiceerde H.P. Blavatsky een vertaling van een brief van A.J. Riko uit Den Haag, onder de titel ‘Stone-showers’.1 Het begint met: ‘De stenenregen is een merkwaardig verschijnsel dat onregelmatig in elk land en in elke landstreek plaatsvindt. In het oosten komt het vaak voor.’

De eerste stenenregen waarover Riko bericht duurde 16 dagen en vond plaats in Soemedang, Java, in de woning van K.G.E. von Kessinger, Assistent-Resident van Nederlands-Indië. Op 3 februari 1831 vestigde de jonge dochter van Von Kessingers kok de aandacht van Mw. Von Kessinger op rode vlekken van sirih (tabak) die steeds op het witte jakje van het meisje verschenen, alsof iemand op haar spuugde. Tegelijkertijd begonnen stenen zo groot als een ei, ogenschijnlijk uit het niets, loodrecht neer te vallen voor de voeten van de dame. Ze liet de Regent komen, die ervan overtuigd was dat het fenomeen echt was maar de oorzaak ervan niet kon ontdekken. Een Indonesische priester probeerde de ‘geest’ te verdrijven.

Hij plaatste een lamp op de matten en ging gehurkt zitten, maar nauwelijks had hij zijn koran opengeslagen of hij kreeg een draai om zijn oren en zowel de lamp als de koran vlogen in tegenovergestelde richting. Omdat er geen hand zichtbaar was, was de priester volledig onthutst. Nadat Mw. Von Kessinger had besloten met haar dochter in de woning van de Regent te overnachten, begon het nog harder dan ooit stenen te regenen. Alleen al de aanwezigheid van het kind leek voldoende om dit te veroorzaken.

Majoor A.V. Michiels werd bevolen de zaak te onderzoeken:

Hij liet alle bewoners uit het huis vertrekken, en plaatste een politieagent in elke boom rond het gebouw. Hij liet de wanden en het plafond van het vertrek met witte doeken bedekken. Maar toen hij alleen met het kleine meisje was, bleek dat de rode vlekken, ondanks alle voorzorgsmaatregelen, zonder enige aanwijsbare oorzaak op de witte, bekleedde wanden verschenen en dat warme, natte stenen met vijf of zes tegelijk en met heel korte tussenpozen naar beneden vielen; ze werden ongeveer twee meter boven de grond zichtbaar. . . . Soms zag men dat stoelen en glazen door een onzichtbare kracht werden verplaatst, en een handafdruk werd op het glas van de spiegels gevonden.

Andreas Victor Michiels

Andreas Victor Michiels (1797-1849)

In zijn verslag aan de Gouverneur-Generaal zei Michiels dat er iedere dag tussen 5 uur ’s ochtends en 11 uur ’s avonds ongeveer duizend stenen werden gegooid, waarvan sommige 4 kg wogen.

Een ander voorval vond plaats in het huis van de familie Teisseire in Soekapoera, Java, in 1834.

In dat jaar viel een stenenregen op de tafel terwijl ze zaten te eten, en hetzelfde herhaalde zich twee weken lang in alle vertrekken van het huis. Soms werden de stenen vervangen door buffelbeenderen en eenmaal door een hele buffelkop. Eens toen dhr. Teisseire in een door buffels getrokken wagen zat, werd hij met kluiten droge aarde bekogeld. Evenals in Soemedang was er niemand in de buurt, en de stenen vielen loodrecht naar beneden zonder ooit iemand te verwonden of zelfs te raken.

De Regent van Soekapura wilde de zaak onderzoeken en kwam bij de familie logeren. Maar zodra hij in zijn bed stapte ‘werd het krachtig heen en weer geschud en uiteindelijk, in aanwezigheid van zijn zoon en enkele bedienden en onder het felle licht van verschillende lampen, helemaal van de vloer getild’. De bewoners tekenden een streep of kruis op enkele van de stenen en gooiden ze in een nabijgelegen rivier, maar ‘binnen een minuut werden de stenen teruggegooid, allemaal nat maar voorzien van dezelfde tekens’.

In Amboina, in de Molukken vielen in 1825 stenen en stukken kalk tussen een garnizoen troepen neer. ‘Men zag de projectielen toen ze op een korte afstand en niet ver boven de grond waren. Het verschijnsel herhaalde zich verschillende keren, maar niemand werd ooit door een steen getroffen.’ Riko vertelt verschillende andere verhalen, waaronder sommige uit Europa. Tenslotte vraagt hij naar de aard van de ‘onzichtbare wezens’ die daarvoor verantwoordelijk zijn.

In haar antwoord schrijft HPB: ‘De zaken waarover hij vertelt . . . zijn voor de gewone lezer erg ongeloofwaardig, maar wij geloven ze volledig omdat we veel vreemdere verschijnselen hebben meegemaakt.’ Over Riko zegt ze dat ‘zelfs hij, een spiritist, niet in staat is zo’n onveranderlijk zinloos en dwaas fenomeen … aan lichaamloze menselijke geesten toe te schrijven’. De meeste spiritisten zouden het aan ‘boze lichaamloze geesten’ toeschrijven, en de meeste christenen aan ‘demonen’, maar, vraagt HPB, waarom onthouden de stenen zich in dat geval ervan de aanwezigen te raken of te verwonden? Ze schrijft het verschijnsel toe aan ‘een blinde maar levende kracht’ die meestal in werking treedt in aanwezigheid van een medium en wanneer plaatselijke magnetische omstandigheden gunstig zijn. In de eerste zaak waarover Riko vertelt, is het medium duidelijk het kleine Javaanse meisje. Een medium ‘geladen’ door ‘blinde’ (niet-intelligente) elementalen of natuurkrachten trekt stenen binnen het bereik van zijn kracht aan, maar tegelijkertijd stoot zijn lichaam ze af, en een soortgelijke toestand wordt in andere aanwezigen teweeggebracht. HPB voegt eraan toe dat er uitzonderingen op de regel mogelijk zijn. Verder zegt ze dat elementalen geen echte ‘wezens’ zijn, maar ‘de actieve krachten en wisselwerkingen van vuur, water, aarde en lucht, en hun vorm is als de schakeringen van de kameleon, die geen eigen vaste kleur heeft’.2

De Theosophist van mei 1882 bevatte een artikel over de merkwaardige verschijnselen van een moslimtovenaar, Hassan Khan, die de bijnaam ‘Jinni’ kreeg vanwege zijn macht over bepaalde jinns of elementalen.3 Hij kon onder andere bakstenen, kluiten aarde, en stof of zand uit de lucht doen vallen; hun val was ‘soms verticaal, soms diagonaal en soms parabolisch’. HPB merkte hierbij op dat zulke verschijnselen, evenals de gebeurtenissen waarover Riko berichtte, het bestaan van ‘ondeugende natuur-elementalen’ bewezen, die ‘door occulte middelen dienstbaar kunnen worden gemaakt aan iemand die dit geheim heeft geleerd’.4

De Theosophist van juni 1882 bevatte een verslag over een mediamiek tienermeisje, Meenatche Ammal. Ze had een moslimman beledigd, die haar waarschuwde dat ze voor haar hardnekkigheid zou boeten, en al snel begon een verschrikkelijke, lelijke demon (pisacha) haar te achtervolgen. Soms rende ze in doodsangst het huis binnen, ‘waarna een regen van bakstenen, stenen en kiezel onmiddellijk tegen de muren en het dak van het gebouw begon te kletteren’. Stenen die zo groot waren dat ze met twee handen moesten worden opgetild vielen soms voor de voeten van getuigen, maar niemand werd ooit getroffen. Het merkwaardigste was dat ze de stenen niet konden zien tot ze binnen een meter afstand van de grond waren. HPB tekende hierbij aan dat dit de theorie ondersteunde dat ‘bij de verplaatsing van vaste stof de atomen worden ontbonden, en plotseling opnieuw bij elkaar worden gebracht op het punt waar ze verschijnen’.5 Eens zei de boze vader van het meisje ‘dat een demon met een bezemstok diende te worden geslagen, waarna een hele stapel stokken van afgedankte bezems vóór hem neerviel’. Soms merkten getuigen de stenen of stukken baksteen die waren gevallen met houtskool om ze te identificeren en gooiden ze zover mogelijk weg, maar dezelfde stenen werden onmiddellijk teruggegooid.6

De Theosophist van augustus 1882 bevatte een brief die kolonel Olcott ontving tijdens zijn onderzoek naar mediamieke verschijnselen verricht door de broeders Eddy in Chittenden, Vermont, in de jaren 70 van de 19de eeuw. De getuige vertelde dat er eens een steen met een gewicht van 29 kg, die hij eerder buiten had gezien, plotseling voor zijn voeten was gevallen, hoewel de deuren en ramen gesloten en verzegeld waren. HPB merkte op dat dit aantoonde ‘dat stenen konden worden gedesintegreerd en opnieuw gevormd door bepaalde krachten die mediums omgeven, die in India als pisacha’s en bhuts bekendstaan.’7 In Indonesië worden deze natuurkrachten gendarua of gundarua genoemd.

In zijn waardevolle boek Het regent steenen beschrijft Coen Ackers 30 stenenregens, vaak heel gedetailleerd, die tussen 1825 en 1903 in Nederlands-Indië en Europa plaatsvonden. In tegenstelling tot de Indonesische voorvallen, veroorzaakten de stenen in enkele Europese gevallen vernielingen en verwondingen. Bijvoorbeeld in 1871 werd de bovenwoning van de familie Klein op de Van Hogendorpstraat 42 in Den Haag dagen achtereen bekogeld met stenen, stukken dakpannen, steenkolen, kalk, potscherven en zelfs netjes in papier gewikkelde uitwerpselen. De projectielen kwamen van een punt hoger dan de daken van de omgevende huizen en vlogen door een raam de woning binnen waarbij ze een spoor van vernieling achterlieten. De politie stelde een onderzoek in. Dagenlang zetten politieagenten de omgeving af en namen ze posten in op de omringende daken. Maar de projectielen bleven om hun oren vliegen, lijnrecht naar het raam. Uiteindelijk werd de familie genoodzaakt het huis te verlaten, waarna de rust terugkeerde.8

M.W. Grottendieck maakte een stenenregen mee toen hij in september 1903 door het oerwoud van Palembang in Sumatra trok. Terwijl hij in een hut lag te slapen werd hij wakker door een geluid. Hij ontdekte dat zwarte steentjes, die warm aanvoelden, met lange tussenpozen op de grond naast zijn kussen vielen. Ze vielen opmerkelijk langzaam, in een parabolische baan, en toch sloegen ze met een harde knal op de grond. Hij was niet in staat enkele vallende stenen te grijpen want bij elke poging veranderden ze van richting. De stenen leken door het dak van de hut te vallen, dat uit taaie kadjang-bladeren bestond, maar geen gaatjes werden erin gevonden. Grottendieck schoot vijf keer door het raam om eventuele grappenmakers af te schrikken, maar dit had tot gevolg dat de stenen in de hut nog harder naar beneden vielen. Een Maleise jongen die hem vergezelde werd opeens bang, verklaarde dat de vallende stenen het werk van de duivel waren en vluchtte het oerwoud in – waarna de stenenregen ophield.9

Berichten over stenenregens komen uit alle tijden. In 530 n.Chr., bijvoorbeeld, zou de arts van koning Theodorik van de Ostrogothen slachtoffer zijn geweest van een ‘duivelse teistering’: stenenregens vielen voortdurend op zijn dak.10 Zulke berichten hebben zich tot op heden herhaald.

In 1916 bijvoorbeeld horen de Javaanse bewoners van een huis in Kemajorang, nabij Batavia, gedurende een periode van enkele weken ’s nachts stenen neervallen op hun zoldervloer. Ondanks Europese politiebewaking liggen de stenen die worden geruimd er de volgende dag weer. Stenenregens houden in Indonesië niet op met het bereiken van de onafhankelijkheid. In 1950 wordt het huis van een Nederlands journalistenechtpaar, in Soerabja . . . , door een aanhoudende stenenregen geteisterd, en de stenen zouden de meest onmogelijke bochten beschrijven om door openingen het huis binnen te komen. Ook in Europa blijven stenenregens gerapporteerd worden.11

Het meest recente verschijnsel van stenenwerpen in Nederland vond plaats in mei 1995 in het Gelderse plaatsje Druten in het huis van een Turkse familie. Gedurende elf dagen vlogen stenen en kluiten aarde door de lucht, voorwerpen vielen op de grond en ramen werden ingeslagen.12

Berichten over stenenregens komen uit alle delen van de wereld. In 1957 bijvoorbeeld vielen in Pumphrey in het westen van Australië vijf dagen lang rondom een aboriginal-landarbeider stenen, en ze hielden zelfs niet op toen hij met twee andere getuigen in een gesloten tent verbleef. Een ander bericht komt uit Lake Skaneatles in New York. In 1973 werden twee vissers tot aan hun auto achtervolgd door het vallen van steeds grotere stenen.

Ze werden enkele kilometers verderop opnieuw aangevallen toen ze stopten om zich om te kleden, en nog een keer toen ze onderweg stopten bij een bar om iets de drinken. Het bombardement met wat geologen aan de universiteit van Syracuse later als ‘gewone stenen’ omschreven, hield aan tot de twee mannen afscheid van elkaar namen bij een van hun woningen.13

Sommige stenenregens hebben ernstig letsel veroorzaakt, misschien als gevolg van de kwaadwilligheid van de persoon die, bewust of onbewust, het verschijnsel teweegbrengt. Dit wordt geïllustreerd door de poltergeist-zaak van de ‘steen-werpende duivel’, die in 1682 gedurende een periode van enkele maanden bij Great Island, New Hampshire, plaatsvond. George Walton, een rijke landeigenaar, zijn gezin, bedienden en gasten werden met stenen bekogeld, waarvan sommige zo groot als een vuist waren, zowel binnens- als buitenshuis, en Walton zelf leed daarna de rest van zijn leven aan chronische pijn. De stenen drongen via de voordeur zijn woning binnen, vielen vanaf het plafond en vlogen uit het vuur. Ze kletterden binnenshuis tegen de ramen, sloegen gaatjes in het glas en verbogen het traliewerk voor de ramen. Kaarshouders en messing- en tinnen potten vlogen alle kanten op, en een keukentafel werd in stukken gebroken. Huishoudelijke voorwerpen verdwenen en werden later buiten of op andere rare plekken gevonden terwijl andere door de schoorsteen of vanaf het plafond vielen. Stenen bekogelden Waltons landarbeiders vanuit de lucht, verdwenen van de grond, en vielen dan weer op hun hoofd. Ook vernielden ze zijn hekken en gereedschappen.

Walton dacht dat hij was vervloekt door een oude buurvrouw, een vermeende heks, die een geschil met hem over grondbezit had verloren en wraak had gezworen. Hij besloot hekserij met hekserij te bestrijden:

Met behulp van iemand met diepe kennis over hekserij probeerde hij een betovering uit te spreken om de vervloeking teniet te doen en zijn buurvrouw te bestraffen. Daarbij moest hij een grote pot met urine en kromme spelden op een vuur laten koken. Maar vóór de urine kon koken viel een steen in de pot, die daardoor omviel. De Waltons vulden de pot opnieuw met urine en kromme spelden. Er viel nog een steen in de pot, die opnieuw omviel. Toen braken de handvatten eraf en viel de pot in stukken uiteen. De Waltons hielden het voor gezien.14

Er zijn overeenkomsten tussen omschrijvingen van stenenregens en waarnemingen van hoe andere bewegende voorwerpen zich gedragen tijdens poltergeist-gebeurtenissen. Voorwerpen volgen soms een baan die onmogelijk zou zijn als ze op een normale manier zouden worden geworpen, door bijvoorbeeld scherpe bochten te maken. Soms bewegen ze zich buitengewoon traag, of ze slaan in met een buitengewoon zwakke kracht, of ze gaan door gesloten deuren en muren.15

De astrale wereld houdt de regelmatige en ordelijke werkingen van onze fysieke wereld voortdurend in stand. Maar onder bepaalde omstandigheden kunnen astrale werkelijkheden onze eigen wereld zichtbaar binnendringen, óf spontaan óf door de menselijke wil, en ‘onmogelijke’ verschijnselen teweegbrengen die de gevestigde ‘wetten’ van de natuurkunde tarten.

Noten

  1. A.J. Riko, ‘Stone-showers’, The Theosophist, augustus 1881, blz. 231-2.
  2. H.P. Blavatsky Collected Writings, Theosophical Publishing House, 1950-91, 3:244-8; ‘Stenenregens’, H.P. Blavatsky: Geselecteerde artikelen, 1:409-12.
  3. ‘More anecdotes of Hassan Khan Djinni’, The Theosophist, mei 1882, blz. 199-200.
  4. H.P. Blavatsky Collected Writings, 4:103.
  5. Op.cit., 4:125.
  6. T. Vijiaraghava Charlu, ‘Another Hindu stone-shower medium’, The Theosophist, juni 1882, blz. 232.
  7. H.P. Blavatsky Collected Writings, 4:174-5.
  8. Coen Ackers, Het regent steenen: de spirituele erfenis van Nederlands-Indië, Bolongaro, 2007, blz. 149-50; Riko, ‘Stone-showers’.
  9. Op.cit., blz. 211-14; Jerome Clark, Unexplained! 347 strange sightings, incredible occurrences, and puzzling physical phenomena, Visible Ink, 1993, blz. 312.
  10. Unexplained!, blz. 312.
  11. Het regent steenen, blz. 274.
  12. Op.cit., blz. 195.
  13. Lyall Watson, The Nature of Things: the secret life of inanimate objects, Sceptre, 1991, blz. 34.
  14. Rosemary Ellen Guiley, The Encyclopedia of Ghosts and Spirits, Checkmark Books, 2de ed., 2000, blz. 369-71.
  15. Richard S. Broughton, Parapsychology: the controversial science, Ballantine Books, 1991, blz. 216-41.

Paranormale vermogens en verschijnselen

Artikelen van David Pratt


Uit Impuls (Nieuwsbrief voor leden van het Theosofisch Genootschap), december 2007, nr. 41.

© 2007 Theosophical University Press Agency