Theosophical University Press Agency

pagina achteruit Inhoudsopgave pagina vooruit

Processen na de dood

Betreft: Brief 23A en 23B

Vragen 15-20, blz. 159, Antwoorden 15-20, blz. 184-8

Ik zou eerst op één ding willen wijzen. We spreken over toevalligheden. Ik vraag me af of mensen weten wat het betekent als ze die term gebruiken. Als er werkelijk toeval bestaat zoals men dit woord in het westen gebruikt, dan is het heelal wetteloos, chaotisch, ongeordend, dan is er daarin geen opeenvolging van gebeurtenissen. Als er iets in het heelal zomaar kan gebeuren, toevallig, zonder een voorafgaande oorzaak, dan zit het gehele heelal verkeerd in elkaar, omdat niet een deel ervan toeval kan zijn en de rest geen toeval. Het is alsof we zeggen dat een stukje van een appel appel is en de rest niet, wat absurd is. De appel is helemaal appel en het heelal is een en al wetmatigheid. Toeval is niet meer dan een woord dat in het westen wordt gebruikt om onwetendheid te verbergen. Toevalligheden zijn gewoonlijk onvoorziene gebeurtenissen en omdat we de voorafgaande oorzaken niet zien, zeggen we dat het toeval is. In die betekenis bestaat er niet zoiets als toeval. Alles is de vrucht van een voorafgaande oorzaak en die voorafgaande oorzaak kan niet iemand treffen die niet zelf die oorzaak heeft teweeggebracht of die niet nauw betrokken was bij het ontstaan van die oorzaak.

Twee of meer mensen kunnen bijvoorbeeld samenwerken. Door het feit dat ze samenwerken zijn ze karmisch verbonden. Karma bestuurt alle dingen met uiterste rechtvaardigheid, want het betekent de werking van de wet van harmonie. Maar wij met ons gebrekkige menselijke begripsvermogen, zien niet altijd gemakkelijk in dat als iets bijvoorbeeld tien miljoen jaar geleden is gebeurd, de harmonie tien miljoen jaar later kan worden hersteld. Maar ik zou willen vragen: waarom niet? We moeten bedenken dat ons begrip van tijd betrekking heeft op het tijdsgebied waarin wij leven. Ons idee van tijd zou buitensporig lang zijn voor het tijdsidee van een wezen dat op een oneindig klein deeltje van de stof leeft, zoals bijvoorbeeld een elektron, waar een heel kosmisch heelal kan verschijnen, zijn ontwikkeling doormaken en verdwijnen in de tijd die een tik van de klok in beslag neemt. Voor zulke wezens gaat de tijd enorm veel sneller. Voor hen zou onze tijd een eeuwigheid lijken. Maar wat is onze tijd vergeleken met de enorme kosmische chronologische perioden die miljarden, biljoenen en quadriljoenen en zelfs nog grotere aantallen zonnejaren duren of, zoals wij zeggen, menselijke jaren. Voor een wezen dat in dat enorm uitgebreide tijdsgebied leeft, in dat ruimte-tijd-continuüm, om het moderne jargon te gebruiken, zou onze tijd heel snel gaan. Tien miljoen jaar is niets vanuit het standpunt van een werkelijk kosmische wet; het lijkt misschien niet meer dan een uur geleden, of, zoals we zouden kunnen zeggen, een ogenblik in het verleden. Met de joodse heilige schrift zouden we kunnen zeggen: tien miljard, biljoen, quadriljoen jaar zijn in uw oog slechts een seconde supergoddelijke tijd. En zo is het.

Zo is het ook met toevallige gebeurtenissen. Er is zo’n absolute rechtvaardigheid in dit heelal dat geen daad kan worden verricht, geen gedachte kan worden gedacht en geen emotie ervaren, zonder de daarbij passende en rechtmatige gevolgen. Iedereen weet dat. Pas nu de kosmische wet toe op al deze dingen. Als we iets zien gebeuren dat we niet kunnen begrijpen, zeggen we toeval. Daarmee geven we alleen uiting aan onze onwetendheid over het verleden. Maar het zou die persoon niet kunnen zijn overkomen als hij niet in het verleden, in dit of in een ander leven, op een of andere manier verwikkeld was geweest in oorzaken die nu hun gevolgen hebben teweeggebracht. Het gebeurt eenvoudig nu. Òf het werkt zo, òf we leven in een krankzinnige wereld zonder wet en orde, waarin toeval heerst en de dingen zomaar kunnen gebeuren. Waar zien we de aanwijzingen daarvoor?

Er zitten bijvoorbeeld tien mensen in een boot. Negen verdrinken en één wordt gered; of één verdrinkt en negen worden gered. Waarom? Toeval? Iemand wordt overreden door een auto of er valt iets naar beneden en verbrijzelt zijn schedel. Toeval? Dat is gemakkelijk. Als we de levensproblemen konden ontrafelen door het toeval, dan hoefde niemand ooit hoofdpijn te hebben. Ik wil een verklaring en niet de verantwoordelijkheid afschuiven op God of duivel of op wat men toeval noemt. Dat beslist niet!

Let wel: terwijl het lichaam weet dat het een ongeluk krijgt, weet het belichamende ego dat dit het gevolg is van karmische rechtvaardigheid; en omdat dit lichaam slechts een voertuig is, en het bewustzijn en het morele besef in het belichamende ego huizen, is de bewust waarnemende entiteit het belangrijkste.

Nu iets over het menselijk denken op het moment van de dood en de gevolgen die deze laatste korte periode van geconcentreerd denken heeft als oorzaak voor het volgende leven en de levens daarna. Onze theosofische filosofie is zo strikt logisch dat men gemakkelijk kan inzien dat zoiets niet kan gebeuren, als de paar laatste momenten van denken niet zelf het product van voorafgaande oorzaken zouden zijn. Wat wordt dan bedoeld met de uitspraak van de meester? De betekenis ervan is eenvoudig deze. Wat een mens denkt tijdens de laatste vegetatieve ogenblikken van dit leven zijn de denkgewoonten – dat woord is de sleutel, gewoonte – de denkgewoonten van dat leven en de voorafgaande levens. De voorafgaande levens hebben natuurlijk de denkgewoonten gevormd van het zojuist afgesloten leven; en wat een mens denkt wanneer het egobewustzijn tijdelijk wordt verdoofd door het intreden van de dood, wat de hersenen dan denken is het automatisme van die gewoonte. Is dat niet eenvoudig? Alle denkgewoonten van alle vroegere levens gaan op het laatste moment op in die automatische gewoonten; de gewoonte voorziet in een gewoontedenken en gewoontegedachten. Het karakter van de mens drukt zich uit in het automatische denken van zijn laatste ogenblikken en dat wordt het karakter dat hij voor de toekomst heeft verworven. Pas dit op grotere schaal toe op gedachten die de mens heeft, laten we zeggen aan het einde van een ronde of van de zeven ronden. Daar geldt precies dezelfde regel.

De denkgewoonten die u tijdens uw leven had, dat zijn de denkgewoonten op het moment dat de dood plaatsvindt – de feitelijke dood, niet slechts een verlies van bewustzijn – denkgewoonten die zich als automatische gedachtestromen tot uitdrukking brengen en dat mentale panorama beheersen dat begint met het eerste moment van herinnering vanaf de kindertijd, dan snel elke gebeurtenis en elk gevoel doorloopt dat u ooit heeft gehad, tot aan het moment van de dood. Dan volgt bewusteloosheid vlug en snel. Zo werkt het.

Dit gaat niet met lijden gepaard, tenzij iemand, die nu oud en broos en wijs is, dat voorbijgaande panorama met afkeur aanziet en zegt: Waarom heb ik de kans niet gegrepen toen ik die kreeg? Waarom was ik niet goed in wat ik deed, waarom heb ik niet meer kracht getoond? Dat zijn overwegingen van het hogere denken bij het zien van het panorama. Maar in wezen maken deze gedachten deel uit van het automatisme van het denken van vroeger, de denkgewoonten uit het verleden. Alles is oneindig rechtvaardig, al het goede en al het kwade dat u heeft gedaan, en dat zal altijd zo zijn.

Nu een ander punt in verband met gedachten. Laten we terwille van dit voorbeeld zeggen dat de mens met zijn zeven beginselen uit twee delen bestaat, een hogere triade en een lager viertal. Noem de hogere triade X. Dit is het geestelijke en het hogere verstandelijke, het hogere psychische deel van de mens. Noem het lagere viertal Y. Dit zijn de emoties, de lagere gedachten, de goede, slechte en neutrale gevoelens die ons maken tot wat we van dag tot dag zijn als we niet door de hogere delen worden geïnspireerd. Dat noemen we Y. En nu geven we dit als een algebraïsche vergelijking: X + Y = Z. Z is de mens zoals we die kennen, zoals u bent, zoals ik ben, zoals wij voelen, denken, handelen en doen. X is ons hogere deel, de hogere triade. Y het lagere deel, het viertal. Z is de hele mens die handelt met behulp van de hersenen en zenuwen via het lichaam.

Als de dood intreedt, wordt het lichaam afgelegd omdat het niet meer is dan een voertuig, een stel kleren. Feitelijk is het niet meer dan dat, al is het de onmisbare woonplaats van Y overschaduwd door X. Maar het wordt afgelegd zoals het knippen van een nagel. De nagel is een deel van u, van uw lichaam, een product van uw levenskracht; maar als de vingernagels zijn geknipt, blijft nog steeds de combinatie X + Y = Z bestaan. En als de dood intreedt, hebben we nog steeds X + Y = Z minus V. V staat voor het stoffelijk lichaam.

Wat gebeurt er nu na verloop van tijd? X scheidt zich langzaam af van Y tot de spanning van de scheiding zo groot wordt dat er een breuk ontstaat. X stijgt op. Y valt omlaag. Dat is de tweede dood. Tot de tweede dood intreedt is de mens praktisch dezelfde die hij op aarde was in het stoffelijk lichaam, naar de vorm een nirmanakaya, hoewel natuurlijk geen nirmanakaya. Hij is een volledig mens, maar zonder stoffelijk lichaam. Welnu, als de tweede dood intreedt, stijgt X op en gaat devachan in. Wat gebeurt er met Y? Y valt omlaag, niet langer omhooggehouden door X; niet langer door X geïnspireerd, valt Y naar zijn eigen niveau in het astrale licht terug, waar dat niveau ook mag zijn. Elk individueel geval heeft natuurlijk zijn eigen niveau.

Wat is dan de aard van de gedachten van Y? We noemen het nu het kamarupa, of het spook. Wat voor gedachten zou het anders hebben dan de automatische gedachten die het had toen X + Y gelijk was aan Z in het stoffelijk lichaam? Zijn denken is nu krachteloos en zwak. Het herhaalt alleen, automatisch, als een machine. Het weet niet wat het doet. Het loopt langzaam af, de slinger gaat langzamer en langzamer tot hij tenslotte stopt. Als bij een spook de vitale slinger stilstaat, dan is dat praktisch het ogenblik waarop het spook feitelijk uiteenvalt.

Het is dus totaal onmogelijk X op te roepen in een seancekamer. Die aantrekking is er niet. X kan niet meer worden bereikt behalve door geestelijke liefde. Zelfs gedachten kunnen X niet bereiken, tenminste niet de gedachten die de meeste mensen denken. Y is te bereiken. Vlak na de dood is Y nog propvol dierlijke vitaliteit, dierlijk magnetisme en dat is een van de redenen van de breuk met X. X wilde omhoog en probeerde Y mee te nemen; maar de neiging van Y is omlaag en tenslotte kwam de onvermijdelijke breuk. Het is zo eenvoudig als het maar zijn kan en ik probeer eenvoudige taal te gebruiken, vooral voor wie nog niet zolang theosofie bestuderen.

Dus Y, het spook, het kamarupa, denkt alle gedachten die bij zijn aard horen. Het kan niet iets anders denken dan het denkt. Dat is vanzelfsprekend. Als men aan appels denkt, denkt men niet aan stenen of zonnespectra. En als het automatische denkproces van het spook Y appels betreft, dan zal het aan appels denken en aan niets anders. Misschien denkt het spook aan zijn geliefde kostbaarheden, aan wat tijdens het leven zijn dierbaarste bezit was. Dat deel van de natuur is het lagere deel. Het automatische denken van Y gaat steeds door, maar het zal wel met steeds minder kracht doorgaan, omdat Y bezig is uiteen te vallen, te ontbinden; en het wordt tenslotte – neemt u me niet kwalijk – een vies stinkend astraal lijk en dat is precies wat het is. Het ruikt zelfs naar rotting, naar het kerkhof, naar ontbinding.

Dat gebeurt al eeuwenlang en als deze spiritisten in hun onwetendheid proberen in verbinding te komen met degene die is heengegaan, hun dierbare overledene, dan is het enige waarmee ze volgens de natuurwet op zijn best contact kunnen krijgen Y, het spook. En wat kan Y anders zijn dan zichzelf? Als zijn naam Jan Smit was, zal het zeggen: ‘Ja, ik ben Jan Smit’. Als hij in de West Burlington Avenue 472 woonde, ‘Ja, West Burlington Avenue 472.’ Het is bezig te vergaan, te ontbinden.

Het heeft, weet u, allemaal iets aandoenlijks. Het lijkt misschien of ik er de spot mee drijf, maar dat is niet mijn bedoeling. Ik probeer de toestand zo reëel mogelijk voor te stellen. Natuurlijk herinnert dit spook Y, dit kamarupa, zich zijn naam. Waarschijnlijk zal het zich herinneren waar het woonde en de naam nog weten van vrienden of familie, of enkelen daarvan. ‘Mijn vrouw Emma. Ja, Emma. Dat is Ruth, Emma. Kom morgen. Ik word nu geroepen. Dag schat.’ Men komt in aanraking met het automatisch functioneren van het spook, maar de geestelijke werking is weg. Een handig gestelde vraag door een medium die in astraal-psychisch contact staat met een dergelijk spook, zal al zijn automatische processen in werking stellen die volgen op de vraag: ‘Bent u Jan Smit?’ ‘Ja, Jan Smit.’ ‘Waar woonde u?’ ‘Daar en daar.’ ‘Was u getrouwd?’ ‘Ja, ik was getrouwd. Nee, ik was niet getrouwd. Nee, ja, inderdaad. Haar naam was Emma.’ Dit is volstrekt niet overdreven.

Als u dus vraagt naar de denkprocessen van het spook, dan zijn dit voorbeelden daarvan, de automatische denkprocessen die zijn meegekomen uit het leven dat zojuist is afgesloten; en omdat het spook het lagere deel van ons is, kunt u begrijpen wat voor denkprocessen dat zijn.

Zie aan de andere kant een medium niet als een middelaar. Dat is iets heel anders. Een middelaar kan opstijgen en in werkelijke geestelijke verbinding komen met X, de hogere triade, het werkelijke ego in devachan; en als de middelaar gevoelig genoeg is, kan hij door zijn liefde als het ware op dezelfde trillingsfrequentie komen als de onzegbaar mooie en hemelse dromen van X; de middelaar kan die zelfs mee terugbrengen. Het stoffelijke denken heeft contact gemaakt en de vraag is: waaraan denkt de devachani? Het hangt ervan af wat de automatische denkgewoonten van die mens waren. Als hij een musicus was, zal de devachani aan muziek denken en de meest hemelse harmonieën componeren. Als de man daarentegen een overtuigde en heel serieuze gelovige was, dan zal religie zijn devachan kleur geven. Als de man een doopsgezinde was en nog wel een overtuigde en zeer serieuze, dan zal hij vol doopsgezinde gedachten zijn. Als hij een zevendedagadventist was, of een islamiet of een anglicaan of een boeddhist, dan gaat het net zo. U kunt hieruit zien waarom we zelfs devachan een schijnparadijs noemen, omdat het geloof van de doopsgezinde, de islamiet of de anglicaan of de roomskatholiek of welke andere religie ook, zeker niet de waarheid is, de absolute werkelijkheid.

Er is iets dat hoger is dan devachan en daarvan is sprake als het hogere deel van X in nauw en rechtstreeks contact komt, geestelijk contact, gemeenschap, vereenzelviging, met de goddelijke geest waarvan het een kind is, een vonk, het kroost. Dat is de werkelijkheid. Dat is nirvana.


Aspecten van de occulte filosofie, blz. 295-300

© 1999 Theosophical University Press Agency

Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag