Theosophical University Press Agency

pagina achteruit Inhoudsopgave pagina vooruit

Helena Petrovna Blavatsky

Charles Johnston1

1. Dit verslag is geschreven door Charles Johnston na een gesprek met HPB in 1887.

[‘Helena Petrovna Blavatsky’, The Theosophical Forum, april, mei, juni, juli, 1900; CW 8:392-409]

Ik snap het, Socrates. Het ligt aan die daimon die zich volgens jou steeds tot je richt. Hij [Meletos] diende die aanklacht tegen je in omdat je nieuwe dingen in de religie invoert. Hij gaat naar de rechtbank en weet dat zulke zaken aan het grote publiek gemakkelijk verkeerd kunnen worden voorgesteld, en is dus van plan je daar te lasteren.
– Plato, Euthyphro, 3b

Ik ontmoette de dierbare oude ‘HPB’, zoals ze zich door al haar vrienden liet noemen, in het voorjaar van 1887. Enkele van haar leerlingen hadden een mooi huis in Norwood gehuurd, waar het enorme glazen schip en de twee torens van het Crystal Palace schitterden boven een doolhof van straten en huizenblokken. Het was het smerige Londen op zijn best. De pleinen en tuinen geurden van seringentrossen en goudenregens met zachtgroene bladeren. De eeuwige rookdeken was verdund tot een grijze sluier die glinsterde in de middagzon, terwijl de grote torens van Westminster en duizend torenspitsen en schoorstenen erbovenuit staken. Elk huis had zijn eigen rookpluim die naar het oosten wegdreef.

HPB was juist haar werkdag aan het afronden, dus bracht ik een halfuur boven door met haar secretaris, een vrijwilliger en discipel die haar met grenzeloze toewijding diende, en alles voor haar zaak had opgegeven, en dapper daarvoor streed, om in ruil daarvoor voortdurend te worden uitgescholden, zeven jaar lang. Ik had hem twee jaar eerder ontmoet, in de dagen van Mohini Chatterji, de in fluweel geklede brahmaan met glanzend haar, een donkerbruin gezicht en grote heldere ogen. Dus praatten we over de oude tijd, en over HPB’s belangrijke boek, De geheime leer, en hij las me diepzinnige stanza’s voor over de universele kosmische nacht, toen de tijd er niet was; over de lichtgevende zonen van de dageraad van het manvantara; en de legers van de stem; over de watermensen, verschrikkelijk en slecht, en de zwarte magiërs van het verloren Atlantis; over de zonen van wil en yoga en de ring ‘verder niet’; over de grote dag ‘wees met ons’, wanneer alles weer volmaakt één zal zijn, wanneer ‘uzelf en anderen, mijzelf en u, weer één worden’.

Zo ging het halfuur voorbij, en daarna ging ik naar beneden om de Oude Dame te spreken. Ze was in haar schrijfkamer, en stond net op van haar bureau, gekleed in een van die donkerblauwe kamerjassen waar ze zo van hield. Eerst zag ik haar golvende haar terwijl ze zich omkeerde, dan haar prachtige indringende ogen, toen ze me verwelkomde: ‘Beste kerel! Ik ben zo blij je te zien! Kom binnen en laten we ergens over praten! Je bent net op tijd voor de thee!’ En een vriendelijke handdruk.

Toen klonk er een luide roep om ‘Louise’, en haar Zwitserse dienstmeisje verscheen om een stortvloed van aanwijzingen in het Frans aan te horen, en HPB nestelde zich genoeglijk in een fauteuil, gemakkelijk dichtbij haar tabaksdoos, en begon een sigaret voor me te rollen. De manchetten van een jaegerpak waren zichtbaar om haar polsen, waardoor de volmaakte vorm en verfijning van haar handen nog beter uitkwamen, terwijl haar vaardige vingers, donkergekleurd door de nicotine, het witte rijstpapier rond de Turkse tabak rolden. Toen we rustig aan het roken waren, vertelde ze me een aardig verhaal over de toewijding van Louise. HPB was ergens in België, denk ik, afgesneden van haar bron van inkomsten en ze had het enige tijd nogal krap. Een rijke heer kwam de beroemde Russische heks opzoeken en gaf haar dienstmeisje een royale fooi. Zodra hij weg was, verscheen Louise en al blozend verontschuldigde ze zich: ‘Hopelijk is mevrouw niet beledigd’, stamelde ze, ‘maar ik heb geen geld nodig; afijn mevrouw, sta mij toe . . .’ en ze probeerde de gift aan haar meesteres te geven.

Toen Louise binnenkwam werd het verhaal afgekapt, en ging HPB met een grappige, komische glimlach over op een ander onderwerp: ‘Natuurlijk heb je het rapport van de SPR gelezen? – de ‘Spookical’ Research Society – en weet je dat ik een Russische spion ben en de beste bedriegster van de eeuw?’

‘Ja, ik had het rapport gelezen. Maar ik kende de inhoud al. Ik was bij de bijeenkomst toen het voor het eerst werd gepresenteerd, twee jaar geleden.’

‘Nou,’ zei HPB, en lachte opnieuw met veel humor, ‘en wat voor indruk heeft het dartele lammetje uit Australië op je gevoelige hart gemaakt?’

‘Een heel diepe. Ik concludeerde dat hij een brave jongeman moest zijn die altijd thuiskwam voor de thee; en dat de Heer hem een hoge dunk van zichzelf had gegeven. Als hij een bepaalde gedachte in zijn hoofd had, zou hij doodleuk doordraven, en feiten die daarmee in strijd zijn zou hij helemaal niet opmerken. Maar uw zaak was niet de eerste op de lijst. Ze hadden ook een artikel over hedendaagse hekserij, waarin een van uw aanklagers bewijst dat knijp- en brandplekken door middel van gedachteoverdracht naar iemand op kilometers afstand kunnen worden gestuurd. Het was behoorlijk gruwelijk, en stelde voor om een duikstoel1 te gebruiken. Toen kwam u aan de beurt. Maar voor zover ik kon zien, had de jonge koloniaal [Hodgson] nog nooit een echt occult verschijnsel onderzocht; hij had alleen vage en verwarde herinneringen daaraan van zwakke getuigen onderzocht. En alles wat Sinnett in The Occult World zegt, blijft volgens mij door het hele rapport overeind. De dichter [Myers], de derde van uw aanklagers, kwam na de bijeenkomst naar ons toe en vroeg me glimlachend wat ik van het rapport dacht. Ik antwoordde dat het het meest onrechtvaardige en eenzijdige stuk was waarvan ik ooit had gehoord; en dat als ik niet al lid van de Theosophical Society was geweest, ik het zou zijn geworden op basis van die aanval. Hij wierp me een ziekelijke glimlach toe, en liep door.’

1. Noot vert.: een stoel om heksen op vast te binden en in het water te gooien.

‘Ik ben blij dat je zo denkt, mijn beste’, antwoordde ze heel beleefd. ‘Dan kan ik je nu met goed fatsoen thee aanbieden.’ Louise had een wit tafellaken op de bijzettafel gelegd, kwam binnen met een dienblad, en stak een lamp aan. De secretaris kwam er ook bij zitten, en kreeg een korte vinnige preek omdat hij niet op tijd was, wat niet het geval was. Toen kwamen we terug op haar vrienden, de onderzoekers van de SPR.

‘Ze zullen nooit veel bereiken. Ze zijn veel te materieel bezig,’ zei HPB, ‘en ze zijn veel te bang. Dat was de echte reden dat ze zich tegen me keerden. De jonge koloniaal kwam op een dwaalspoor, en toen een schaap over de dam was volgden er meer, omdat ze bang waren dat ze een storm zouden teweegbrengen als ze zeiden dat onze verschijnselen echt waren. Denk je eens in wat dat zou hebben betekend! Nou, het zou de moderne wetenschap praktisch aan onze mahatma’s hebben overgeleverd en aan alles wat ik heb verkondigd over de bewoners van de occulte wereld en hun geweldige vermogens. Ze deinsden terug voor die gedachte, en dus maakten ze een zondebok van deze arme wees en banneling.’ En haar ogen waren vol spottend zelfmedelijden.

‘Zoiets moet het geweest zijn,’ antwoordde ik, ‘want het rapport zelf heeft gewoon geen ruggengraat. Het is het zwakste in zijn soort dat ik ooit heb gelezen. Van begin tot einde bevat het geen greintje echt bewijsmateriaal.’

‘Denk je dat echt? Dat is helemaal waar!’ riep HPB; en toen gaf ze haar secretaris de volle laag, en zei hem dat hij gulzig, lui, slordig, chaotisch en al met al waardeloos was. Toen hij zich aarzelend probeerde te verdedigen, viel ze tegen hem uit en verklaarde dat hij ‘als een domoor was geboren, als een domoor leeft, en als een domoor zal sterven’. Hij verloor de greep op zichzelf en maakte natuurlijk een gele eivlek op haar witte tafelkleed.

‘Daar heb je het al!’ riep HPB, en keek hem boos en met vernietigende minachting aan, en keek vervolgens naar mij om begrip voor haar ergernis. Dat was haar manier om waardering uit te spreken over haar leerlingen in het bijzijn van volslagen vreemden. Het spreekt boekdelen voor haar dat ze nog steeds van haar hielden.

Ik probeerde de aandacht wat af te leiden.

‘Het grappige van de onderzoekers van de SPR is’, zei ik, ‘dat ze zelf hebben vastgesteld dat de meeste van deze magische krachten precies zijn wat u heeft gezegd dat ze zijn; en ze schijnen uw lering over het astrale licht geheel te hebben overgenomen, om niet te zeggen gestolen. Neem bijvoorbeeld dat waarmee het meest de draak is gestoken: de reizen van adepten en hun leerlingen in hun astrale lichaam; u weet hoe sarcastisch ze zijn over de arme Damodar en zijn reizen in zijn astrale lichaam van het ene deel van India naar het andere, en zelfs van India naar Londen. Wel, ze hebben zelf een volkomen betrouwbaar bewijs van precies hetzelfde.

Ik ken iemand in hun commissie, een professor in de natuurkunde, die gedachteoverdracht heeft ontdekt en de eerste experimenten daarmee deed. Hij heeft me een aantal van hun ongepubliceerde verhandelingen laten zien en daaronder was een verslag van precies zulke astrale reizen die volledig bewust waren gemaakt. Ik geloof dat de astrale reiziger een jonge doctor was, maar dat is een detail. Het punt is dat hij een dagboek bijhield van zijn bezoeken, en een aantekening ervan werd ook bewaard door de persoon die hij bezocht, en de twee stemmen volledig overeen. Ze hebben de hele zaak geverifieerd en afgedrukt, en toch, als jij precies hetzelfde beweert, noemen ze u een bedrieger. Waarom?’

‘Het komt voor een deel door Britse vooroordelen,’ antwoordde ze, ‘een Engelsman denkt nooit iets goeds over een Rus. Ze denken dat we allemaal leugenaars zijn. Weet je dat ze me in India maandenlang schaduwden als een Russische spion? Ik begrijp het niet’, zei ze terwijl ze haar gedachten erover liet gaan, en keek met een strenge blik naar haar secretaris. ‘Ik begrijp niet hoe die Engelsen zo zeker van hun superioriteit kunnen zijn, en tegelijkertijd zo bang zijn dat we India zullen binnenvallen.’

‘We kunnen gemakkelijk standhouden, als jullie dat zouden doen, HPB’, zei de patriottische secretaris, die moed vatte, maar duidelijk nog onzeker was, en haar oogcontact meed. Ze zat hem meteen weer op zijn huid:

‘Hoe dan!’ riep ze, ‘wat zou je met je arme kleine leger kunnen doen? Ik zeg je, mijn beste, als de Russen aan de Afghaanse grens tegenover de Engelsen komen te staan, zullen we jullie als vlooien verpletteren!’

Ik heb nog nooit zoiets overweldigends gezien. Ze stond in haar toorn op alsof ze het hele Russische leger van vijf miljoen in oorlogsstemming was en stortte zich met een enorm overwicht op de arme toegewijde Brit. Als ze eenmaal opvloog, was HPB als een stortvloed; ze domineerde gewoon iedereen die bij haar in de buurt kwam; en haar immense persoonlijke kracht liet zich altijd gelden, zelfs wanneer ze ziek was en pijn leed, en alle reden had om terneergeslagen te zijn. Ik heb nog nooit zoiets gezien als haar enorme individuele kracht. Ze was het bewijs van haar eigen leer van de goddelijkheid van de wil. ‘Maar HPB’, aarzelde de secretaris. Maar ze verpletterde hem met één oogopslag, en hij hielp zich wanhopig aan wat toast met boter, om slechts van gulzigheid te worden beschuldigd.

Ik probeerde de aandacht opnieuw af te leiden: ‘Zou u over het SPR-rapport iets willen toelichten. Hoe zit het met het schrijven van de occulte brieven?’

‘Wat wil je erover weten?’ vroeg HPB onmiddellijk geïnteresseerd.

‘Ze zeggen dat u ze zelf heeft geschreven, en dat ze duidelijk de kenmerken van uw handschrift en stijl vertonen. Wat zegt u daarover?’

‘Laat ik het op deze manier verklaren’, antwoordde ze na lang naar het uiteinde van haar sigaret te hebben gestaard. ‘Heb je ooit experimenten met gedachteoverdracht gedaan? Zo ja, dan zal je hebben opgemerkt dat de persoon die het mentale beeld ontvangt het vaak met zijn eigen gedachten kleurt, of zelfs enigszins verandert, en dit gebeurt zelfs als er een echte volmaakte gedachteoverdracht plaatsvindt. Iets dergelijks gebeurt met de geprecipiteerde brieven. Een van onze meesters, die misschien geen Engels kent, en natuurlijk geen Engels handschrift heeft, wil een brief precipiteren in antwoord op een vraag die hem mentaal is toegestuurd. Laten we zeggen dat hij in Tibet is, terwijl ik in Madras of Londen zit. Hij denkt aan het antwoord, maar niet in Engelse woorden. Hij moet die gedachte eerst op mijn hersenen afdrukken, of op de hersenen van iemand anders die Engels kent, en dan de woordvormen die in die andere hersenen opkomen gebruiken om de gedachte te beantwoorden.

Dan moet hij in zijn denken een helder beeld vormen van de woorden in schrift; en voor de vormen put hij uit mijn hersenen of de hersenen van wie het betreft. Dan moet hij, ofwel door mij, of door een chela met wie hij magnetisch verbonden is, deze woordvormen op papier precipiteren. Daarvoor moet hij ze eerst naar het denkvermogen van de chela zenden. De magnetische kracht van de chela wordt dan gebruikt om ze op papier af te drukken, waarbij het materiaal, zwart of blauw of rood, al naar het geval, uit het astrale licht wordt verzameld. Omdat alle dingen in het astrale licht oplossen, kan de wil van de magiër ze opnieuw daaruit tevoorschijn brengen. Dus hij kan kleuren van pigmenten tevoorschijn halen om de afbeelding van de letter te maken, waarbij hij gebruikmaakt van de magnetische kracht van de chela om ze in het papier te drukken, terwijl hij het geheel leidt door zijn eigen veel grotere magnetische kracht, een stroom van de machtige wil.’

‘Dat klinkt heel aannemelijk’, antwoordde ik. ‘Waarom laat u me niet zien hoe het wordt gedaan?’

‘Je zou helderziend moeten zijn’, antwoordde ze nuchter en heel openhartig, ‘om de stromen te kunnen zien en leiden. Maar het gaat om het volgende: Stel dat de brief via mij is geprecipiteerd; vanzelfsprekend zou hij dan sporen van mijn uitdrukkingen vertonen, en zelfs van mijn manier van schrijven; maar niettemin zou dit een volkomen echt occult verschijnsel zijn, en een echte boodschap van die mahatma. En al met al overdrijven ze de overeenkomst van de handschriften. En deskundigen zijn niet onfeilbaar. Er zijn deskundigen geweest, en wel even goede, die net zo stellig beweerden dat ik die brieven onmogelijk kon hebben geschreven. Maar het rapport zegt niets over hen. En dan zijn er brieven, in precies hetzelfde handschrift, die geprecipiteerd zijn toen ik me op duizenden kilometers afstand bevond. Dr. Hartmann ontving er meer dan één in Adyar, Madras, toen ik in Londen was; ik kon die moeilijk hebben geschreven.’

‘Ze zouden eenvoudig zeggen dat dr. Hartmann in dat geval de bedrieger was.’

‘Ongetwijfeld,’ riep HPB, en werd nu boos; ‘we zijn allemaal bedriegers en leugenaars, en alleen het lammetje uit Australië is eerlijk. Mijn beste, het is meer dan ik kan verdragen. Het is schaamteloos!’ En toen lachte ze over haar eigen vurigheid, een brede, goedaardige Homerische lach, zoals ze altijd lachte, en zei ten slotte:

‘Maar je hebt toch sommige van die occulte brieven gezien? Wat zeg jij ervan?’

‘Ja,’ antwoordde ik, ‘Sinnett heeft me een flinke stapel laten zien; de hele reeks waarop The Occult World en Esoteric Buddhism zijn gebaseerd. Sommige zijn in het rood, met inkt of potlood, maar veel meer zijn in het blauw. Ik dacht eerst dat het met potlood was, en ik probeerde het met mijn duim uit te wrijven, maar dat lukte niet.’

‘Natuurlijk niet!’ glimlachte ze; ‘de kleur wordt in het oppervlak van het papier gedreven. Maar hoe zit het met de handschriften?’

‘Daar kom ik op. Er waren er twee: het blauwe en het rode schrift; ze waren totaal verschillend van elkaar, en beide waren heel anders dan dat van u. Ik heb veel tijd besteed aan het verband tussen iemands handschrift en karakter, en de twee karakters verschilden opmerkelijk. Het blauwe was duidelijk van een man met een zachtaardig en gelijkmatig karakter, maar met een enorm sterke wil; iemand die logisch denkt, gemakkelijk in de omgang is en eindeloos veel moeite doet om duidelijk te maken wat hij bedoelt. Het was het handschrift van een ontwikkelde en heel sympathieke man.’

‘Dat ben ik niet’, zei HPB, met een glimlach; ‘dat is mahatma Kuthumi; hij is van geboorte een brahmaan uit Kashmir, weet je, en heeft veel in Europa gereisd. Hij is de schrijver van de brieven voor The Occult World en gaf Sinnett het grootste deel van het materiaal voor Esoteric Buddhism. Maar je hebt alles daarover gelezen.’

‘Ja, ik herinner me dat hij zegt dat u door de ruimte schreeuwt met een stem als van de pauw van Sarasvati. Dat is niet echt iets wat u over uzelf zou zeggen.’

‘Natuurlijk niet,’ zei ze, ‘ik weet dat ik een nachtegaal ben. Maar hoe zit het met het andere handschrift?’

‘Het rode? O, dat is totaal anders. Het is vurig, impulsief, dominant, sterk; het komt in vulkanische uitbarstingen, terwijl het andere is zoals de Niagara Falls. Het ene is vuur, en het andere is de oceaan. Ze zijn totaal verschillend, en beide lijken helemaal niet op dat van u. Maar het tweede vertoont meer overeenkomsten met uw handschrift dan het eerste.’

‘Dit is mijn meester,’ zei ze, ‘die we mahatma Morya noemen. Ik heb hier een afbeelding van hem.’

En ze liet me een klein olieverfschilderij zien. Als ik ooit echt ontzag en eerbied in een menselijk gezicht heb gezien, dan was het in het hare toen ze over haar eigen meester sprak. Hij was een Rajput van geboorte, zei ze, iemand van dat oude krijgersvolk uit de Indiase woestijn, het edelste en knapste volk ter wereld. Haar meester was een reus, twee meter lang, en prachtig gebouwd; Een prachtig voorbeeld van mannelijke schoonheid. Zelfs de afbeelding vertoont een geweldige kracht en charme; het gezag, de vurigheid van het gezicht; de donkere, bezielde ogen die je van je stuk brengen. De uitgesproken trekken van zijn bronskleurige gelaat, het ravenzwarte haar en de baard – drukken allemaal een ontzagwekkende individualiteit uit, een echte Zeus in de bloei van mannelijkheid en kracht. Ik vroeg haar iets over zijn leeftijd. Ze antwoordde:

‘Mijn beste, dat kan ik je niet precies vertellen, want dat weet ik niet. Maar ik zal je dit vertellen. Ik heb hem voor het eerst ontmoet toen ik twintig was – in 1851. Hij was toen in de kracht van zijn leven. Ik ben nu een oude vrouw, maar hij is geen dag verouderd. Dat is alles wat ik kan zeggen. Je kunt je eigen conclusies trekken.’

‘Hebben de mahatma’s het levenselixir ontdekt?’

‘Dat is geen fabel’, zei HPB serieus. ‘Het is alleen de sluier die een echt occult proces verbergt dat ouderdom en ontbinding tegenhoudt gedurende perioden die fabelachtig lang zouden lijken, en daarom zal ik niet zeggen hoe lang. Het geheim is dit: voor ieder mens is er een kritieke periode waarin hij de dood moet naderen; als hij zijn levenskrachten heeft verspild, kan hij er niet aan ontkomen; maar als hij volgens de wet leefde, kan hij doorgaan en zo voor bijna onbepaalde tijd in hetzelfde lichaam blijven.’

Toen vertelde ze me iets over andere meesters en adepten die ze had gekend – want ze maakte een onderscheid, in de zin dat de adepten de kapiteins van de occulte wereld zijn en de meesters de generaals. Ze had adepten van vele volkeren gekend, uit Noord- en Zuid-India, Tibet, Perzië, China, Egypte; uit verschillende Europese landen: Griekenland, Hongarije, Italië, Engeland; van bepaalde volkeren in Zuid-Amerika, waar volgens haar een loge van adepten is.

‘De Spaanse conquistadores troffen deze traditie aan,’ zei ze, ‘de gouden stad van Manoah of Eldorado. Het volk is verwant aan de oude Egyptenaren, en de adepten hebben nog steeds het geheim van hun woonplaats ongeschonden bewaard. Er zijn bepaalde leden van de loges die van centrum naar centrum gaan, en de verbindingslijnen daartussen openhouden. Maar ze zijn altijd verbonden op andere manieren.’

‘In hun astrale lichamen?’

‘Ja,’ antwoordde ze, ‘en op andere nog hogere manieren. Ze hebben een gemeenschappelijk leven en een gemeenschappelijke kracht. Naarmate ze in spiritualiteit groeien, komen ze boven de verschillen in ras te staan, en worden onze mensheid als geheel. De reeks is ononderbroken. Adepten zijn een noodzaak in en boven de natuur. Ze vormen de schakels tussen mensen en goden; deze ‘goden’ zijn de zielen van grote adepten en meesters van vroegere rassen en eeuwen, enz., tot op de drempel van nirvana. De continuïteit is onafgebroken.’

‘Wat doen ze?’

‘Je zou het nauwelijks begrijpen, tenzij je een adept was. Maar ze houden het spirituele leven van de mensheid in stand.’

‘Hoe voelt het om in uw astrale lichaam rond te zweven? Ik droom soms dat ik vlieg, en ik bevind me dan altijd in dezelfde positie; bijna op mijn rug liggend, en met de voeten naar voren. Gaat het ongeveer zo?’

‘Dat is niet wat ik voel’, zei ze; ‘ik voel me precies zoals een kurk die naar het wateroppervlak opstijgt, begrijp je. Het is een enorme verademing. Alleen dan leef ik echt. En dan ga ik naar mijn meester.’

‘Kom nog eens terug op wat u zei. Ik had u niet moeten onderbreken. Hoe leiden de adepten de zielen van mensen?’

‘Op veel manieren, maar voornamelijk door hun zielen direct te onderwijzen, in de spirituele wereld. Dat is moeilijk voor je te begrijpen. Maar dit is heel begrijpelijk: Op geregelde tijden proberen ze de wereld als geheel een juist begrip van spirituele dingen te geven. Eén van hen komt naar voren om het grote publiek te onderwijzen en wordt dan in de overlevering beschreven als de stichter van een religie. Krishna was zo’n meester; evenals Zarathoestra; en ook Boeddha en Sa.nkaracharya, de grote wijze van Zuid-India. En de Nazarener [Jezus] was er een. Tegen het advies van de anderen in ging hij eropuit om, vóór het juiste moment was aangebroken, het grote publiek te onderrichten, daartoe bewogen door mededogen en grote liefde voor de mensheid; hij werd gewaarschuwd dat de tijd ongunstig was, maar toch heeft hij ervoor gekozen om te gaan, en zo werd hij op instigatie van de priesters ter dood gebracht.’

‘Hebben de adepten geheime verslagen van zijn leven?’

‘Dat moet wel’, antwoordde ze, ‘want ze hebben verslagen van het leven van alle ingewijden. Ik was eens met mijn meester in een grote grottempel in het Himalayagebergte’, en ze keek naar het schilderij van de imposante Rajput. ‘Er waren daar veel standbeelden van adepten; hij wees op een ervan en zei: ‘Dit is degene die jullie Jezus noemen. We rekenen hem tot een van de grootsten onder ons.’

‘Maar dat is niet het enige werk van de adepten. Met veel kortere tussenpozen zenden ze een boodschapper uit die probeert de wereld te onderwijzen. Zulke perioden komen in het laatste kwart van elke eeuw, en de Theosophical Society vertegenwoordigt hun werk voor dit tijdperk.’

‘Hoe komt dit de mensheid ten goede?’

‘Welk voordeel heeft het voor jou als je de wetten van het leven kent? Helpt dit je niet om aan ziekte en dood te ontsnappen? Wel, er is een ziekte van de ziel en een zielendood. Alleen de ware levensleer kan die genezen. De dogmatische kerken, met hun hel en verdoemenis, hun metalen1 hemel en hun vuur en zwavel, hebben het voor denkende mensen bijna onmogelijk gemaakt om in de onsterfelijkheid van de ziel te geloven. En als ze niet in een leven na de dood geloven, dan hebben ze geen leven na de dood. Dat is de wet.’

1. Straten bedekt met goud.

‘Hoe is het mogelijk dat wat mensen geloven invloed op hen heeft? Ofwel het is zo of het is niet zo, ongeacht wat men gelooft.’

‘Hun geloof heeft op de volgende manier invloed op hen. Hun leven na de dood wordt gevormd door hun aspiraties en spirituele ontwikkeling, die zich in de spirituele wereld ontplooien. Hun leven na de dood is afhankelijk van beide. Het is de aanvulling op hun leven hier. Alle onbevredigde spirituele verlangens, alle verlangens naar een hoger leven, alle aspiraties en dromen over edele dingen, komen tot bloei in het spirituele leven; en voor de ziel is het dan dag, want het leven op aarde is zijn nacht. Maar als je geen aspiraties hebt, geen hogere verlangens, geen geloof in een leven na de dood, dan is er niets waaruit je spirituele leven zou kunnen bestaan; je ziel is onbeschreven.’

‘Wat gebeurt er dan met je?’

‘Je reïncarneert onmiddellijk, bijna zonder tussenpoos en zonder tot bewustzijn te komen in de andere wereld.’

‘Stel, aan de andere kant, dat je gelooft in de hemel, zeg het orthodoxe Eldorado?’

‘Je lot na de dood is als volgt. Je moet eerst dat doormaken wat we kamaloka noemen, de wereld van verlangen, het overgangsgebied waarin de ziel wordt gezuiverd van de droesem van het dierlijk leven, van al haar begeerten en slechte verlangens. Deze worden geleidelijk zwakker en raken langzaam uitgeput, omdat ze geen nieuwe brandstof hebben om te kunnen blijven branden. Dan stijgt de ziel op naar wat we devachan noemen, de bewustzijnstoestand die in de orthodoxe leer is verwrongen tot de hemel. Elke ziel maakt haar eigen devachan, en ziet zich daar omringd door degenen die ze op aarde het meest heeft liefgehad, en is in hun gezelschap gelukkig. Als je in de orthodoxe hemel geloofde, dan zie je de gouden stad en de poorten van parelmoer; als je in het paradijs van Siva geloofde, dan zie je jezelf omringd door veelarmige goden; de Amerikaanse indiaan ziet de gelukkige jachtvelden, en de filosoof betreedt het vrije leven van de ziel. In alle gevallen verzamelt je geest nieuwe kracht voor een nieuwe incarnatie.’

‘Moet je terugkomen? Is er geen ontsnapping mogelijk?’

‘Als je sterft terwijl je materiële verlangens nog niet zijn uitgeput, dan moet je terugkeren. Verlangens zijn krachten, en we geloven in het behoud van kracht. Je moet oogsten wat je zelf hebt gezaaid, en oogsten waar het is gezaaid. Je nieuwe leven zal precies het resultaat zijn van je daden in je vorige leven. Niemand kan de straf voor zijn zonden ontlopen, of de beloning voor zijn deugden mislopen. Dat is de wet van karma. Je moet steeds opnieuw geboren worden tot je nirvana bereikt.’

‘Het lijkt me dat dit alles min of meer in de orthodoxe geloofsovertuigingen besloten ligt, maar grotendeels is verwrongen.’

‘Ja,’ antwoordde ze; ‘zo is het precies. De orthodoxe geloofsovertuigingen bevatten de waarheid, maar hun volgelingen begrijpen haar niet; zij verkondigen leringen die geen intelligent mens kan aanvaarden, en dus zinken we allemaal weg in atheïsme en materialisme. Maar als wij theosofen hun laten zien hoe ze hun leringen moeten interpreteren, dan zal het heel anders zijn. Ze zullen zien hoeveel waarheid ze bezaten, zonder het te weten. De verhalen in Genesis bijvoorbeeld staan allemaal symbool voor echte waarheden; en het verhaal van de schepping daarin, en van Adam en Eva, bevat, als je het eenmaal begrijpt, veel meer echte waarheid dan darwinisme. Maar alleen de theosofie kan daarbij helpen.’

‘Hoe zou u als theosoof het willen aanpakken?’

‘Op twee manieren: ten eerste, door de waarheid te verkondigen zoals ze tegenwoordig in de occulte scholen wordt onderwezen, en ten tweede door de vergelijkende methode; door mensen te stimuleren om de Indiase en andere oosterse geschriften te bestuderen; daar zullen ze de andere helft vinden van zoveel dingen die in de Bijbel struikelblokken blijken te zijn.’

‘Bijvoorbeeld?’

‘Neem de leer over de hemel, de hel, en het vagevuur. De heilige boeken van India werpen licht op dat alles, en maken er een filosofische en volledig geloofwaardige leer van. Maar je moet de oosterse religies bestuderen vóór je helemaal begrijpt wat ik zeg. Bedenk dat het Oude Testament absoluut geen leer bevat over de onsterfelijkheid van de ziel, terwijl deze in het Nieuwe Testament hopeloos is verward met de opstanding van het lichaam. Maar de Upanishads bevatten de echte occulte en spirituele leer.’

‘Dat kan ik goed begrijpen en daar kan ik het mee eens zijn. Om zo’n leer naar voren te brengen op een moment als nu, waarop we allemaal naar het materialisme afglijden, zou voor elke school van adepten en meesters een behoorlijk karwei zijn. Ik snap dat de reïncarnatieleer het leven veel onzelfzuchtiger en menselijker zou maken, en dus veel gelukkiger. Wat onderwijzen jullie nog meer, als theosofen?’

‘Wel, meneer! Ik word deze avond streng verhoord, lijkt het wel’, antwoordde ze met een glimlach, en rolde voor mij nog een sigaret, en maakte er voor zichzelf ook één; ze fleurde duidelijk op. ‘We onderwijzen iets dat heel oud is, en toch moet worden onderwezen. We onderwijzen universele broederschap.’

‘Laten we niet vaag en algemeen worden. Vertel me precies wat u daarmee bedoelt.’

‘Laat ik een concreet geval nemen’, zei ze; en keek indringend naar haar secretaris, die rustig en met serieuze en oprechte interesse naar alles wat ze had gezegd zat te luisteren, hoewel hij het meeste ervan al vele keren van haar had gehoord. Hij begon zich onder haar blik een beetje ongemakkelijk te voelen, en ze merkte het en richtte zich onmiddellijk tot hem.

‘Neem bijvoorbeeld de Engelsen’, zei ze, en keek hem met haar krachtige blauwe ogen aan alsof hij zich in eigen persoon moest verantwoorden voor de zonden van zijn volk.

‘HPB,’ zei hij, en stond met een zucht op van de tafel, ‘ik denk dat ik beter naar boven kan gaan en verderga met het maken van een kopie van het manuscript van De geheime leer’; en hij verdween.

‘Denk je dat hij dat gaat doen?’ Zei HPB met een opgewekte glimlach. ‘Hij niet; hij zal zich nestelen in zijn leunstoel, eindeloos veel sigaretten roken, en een horrorverhaal lezen.’ Maar ze had het mis. Toen ik naar boven ging om gedag te zeggen, zat hij kalm te roken in de leunstoel, dat klopt; maar hij las een detective. Hij was erop gaan zitten, en zei dat hij zo aan het werk zou gaan.

‘Neem bijvoorbeeld de Engelsen’, herhaalde ze. ‘Wat zijn ze wreed! Wat behandelen ze mijn arme hindoes slecht!’

‘Ik heb altijd begrepen dat ze op materieel gebied voor India heel wat hadden gedaan’, wierp ik tegen.

‘India is een goed geventileerde gevangenis’, zei ze. ‘Het is waar dat ze in materieel opzicht iets doen, maar het is altijd drie voor zichzelf en één voor de Indiërs. Maar wat is het nut van materieel voordeel als je de hele tijd wordt veracht en moreel wordt vertrapt? Als je idealen van nationale eer en roem in de modder worden getrapt, en men je de hele tijd laat voelen dat je een minderwaardig volk bent – een lagere orde van stervelingen – varkens, noemen de Engelsen hen, en ze geloven het oprecht. Wel, precies het tegenovergestelde is universele broederschap. Doe in materieel opzicht maar wat minder voor hen – niet dat ze zoveel doen, behalve dat ze geregeld belasting innen – en respecteer hun gevoelens een beetje meer. De Engelsen geloven dat de ‘inferieure volkeren’ alleen bestaan om de Engelsen te dienen; maar wij geloven dat ze voor zichzelf bestaan, en het volste recht hebben om op hun manier gelukkig te zijn.

Geen enkele hoeveelheid materieel voordeel kan opwegen tegen het krenken van hun ziel en het vernietigen van hun idealen. Bovendien zit er een andere kant aan de zaak, waar wij als theosofen altijd op wijzen. Er zijn in feite geen ‘inferieure volkeren’, want ze zijn allemaal één in onze gemeenschappelijke mensheid; en omdat we allemaal incarnaties hebben gehad in elk van deze volkeren, zouden we broederlijker tegenover hen moeten zijn. Ze zijn onze beschermelingen die aan ons zijn toevertrouwd; en wat doen we? We vallen hun land binnen en schieten hen neer voor hun eigen huis; we verkrachten hun vrouwen, en roven hun goederen, en dan keren we ons met een uitgestreken gezicht van hen af en zeggen dat we het voor hun bestwil doen. Er zijn twee slechte dingen: hypocrisie en wreedheid; maar ik denk dat als ik moest kiezen, ik liever wreedheid zou hebben. Maar er is een rechtvaardige wet’, vervolgde ze, en keek zo streng als Nemesis; ‘de valse tong is gedoemd door zijn leugen; de rover rooft om het eens terug te geven. ‘Je bent niet vrij voor je de laatste cent hebt betaald.’’1

1. Mattheus 5:26.

‘De adepten hebben u dus uitgezonden om dat te onderwijzen?’

‘Ja, dat en andere zaken – dingen die heel belangrijk zijn, en die binnenkort nog veel belangrijker zullen zijn. Zwarte magie is een gevaar waarop de hele wereld – vooral Amerika – zich overhaast stort. Alleen een brede kennis van de werkelijke psychische en spirituele aard van de mens kan de mensheid tegen ernstige gevaren beschermen.’

‘Heksenverhalen in deze 19de eeuw, in deze verlichte eeuw?’

‘Ja meneer! Heksenverhalen, en in deze verlichte eeuw! Wat is het anders dan een heksenverhaal, dat experiment waarover je mij vertelde, en dat werd uitgevoerd door mijn vriend de onderzoeker van paranormale verschijnselen? Is het geen hekserij om knijp- en brandplekken, in feite pijn en lijden, zij het in dit geval in lichte mate, op een ander mens over te brengen die zich op enige afstand bevindt? Stel dat het geen experiment was maar dodelijke ernst, en dat er boze opzet en kwade bedoelingen in het spel waren? Wat dan? Zou het slachtoffer ze dan niet voelen? Zou hij zichzelf kunnen beschermen? En zou dat niet precies het soort hekserij zijn, waarvoor mensen in de middeleeuwen tot de brandstapel werden veroordeeld? Heb je over het vermaarde heksenproces van Salem gelezen? Ja meneer! Hekserij in deze zeer verlichte eeuw, de meest duistere, materialistische en onspirituele eeuw die de wereld ooit heeft gekend.’

‘Ach, maar knijpplekken veroorzaken door middel van gedachteoverdracht kan toch niet veel kwaad?’

‘Denk je van niet? Je weet niet waar je over praat. Dat is het voorrecht van de jeugd! Als de deur eenmaal voor dat soort dingen is geopend, wanneer zal ze dan volgens jou weer worden gesloten? Het is het oude verhaal: geef de duivel een vinger, en hij neemt de hele hand; geef hem je hand en hij neemt al snel je hele arm. Ja, en ook je hele lichaam! Zie je het grote kwaad niet dat in hypnotisme schuilt? Kijk naar Charcots experimenten in het Salpetrière-ziekenhuis! Hij heeft aangetoond dat een volkomen onschuldig persoon ertoe kan worden gebracht handelingen te verrichten die geheel tegen zijn of haar wil indruisen en zelfs misdaden te begaan door wat hij suggestie noemt. En de somnambule zal zich niets kunnen herinneren, terwijl het slachtoffer de echte misdadiger nooit kan aanwijzen. Charcot bedoelt het goed en zal zijn macht nooit gebruiken om iemand te benadelen. Maar niet alle mensen hebben goede bedoelingen. De wereld is vol wrede, hebzuchtige en op macht beluste mensen, die gretig naar een nieuw wapen zullen grijpen om hun doel te bereiken, en die niet opgespoord kunnen worden en ongestraft in ons midden leven.

Ja, meneer! Heksenverhalen in deze verlichte eeuw! En let op mijn woorden. Je zult nog hekserij meemaken waarvan zelfs de middeleeuwen niet hebben gedroomd. Hele landen zullen onwetend afglijden naar zwarte magie, ongetwijfeld met goede bedoelingen, maar niettemin zullen ze daardoor de weg naar de hel banen! Zie je de enorme gevaren niet die verborgen liggen in hypnotisme? Hypnose en suggestie zijn grote en gevaarlijke krachten, juist omdat het slachtoffer nooit weet wanneer hij eraan onderworpen is; zijn wil wordt hem ontstolen. Deze dingen beginnen misschien met goede motieven en goede bedoelingen. Maar ik ben een oude vrouw, en ik heb in veel landen gezien waartoe de mens in staat is, en ik wens met heel mijn hart dat ik kon geloven dat men deze krachten alleen ten goede zou gebruiken! Wie zich door iemand, of die nu goed of slecht is, laat hypnotiseren, opent een deur die hij niet meer dicht kan doen; en hij weet niet wie de volgende zal zijn die daar door naar binnen komt. Als je zou kunnen voorzien wat ik voorzie, dan zou je met hart en ziel de leer van universele broederschap gaan verspreiden. Die vormt de enige bescherming.’

‘Hoe zal die de mensen beschermen tegen hypnotisme?’

‘Door het hart van de mensen die het zouden misbruiken, te zuiveren. En universele broederschap berust op de gemeenschappelijke ziel. Omdat er één ziel is, die alle mensen gemeen hebben, is broederschap of zelfs onderling begrip mogelijk. Breng de mensen ertoe daarin vertrouwen te stellen, en ze zullen veilig zijn. Er is in ieder mens een goddelijke kracht die zijn leven dient te beheersen, en die door niemand ten kwade kan worden beïnvloed, zelfs niet door de grootste tovenaar. Als mensen zich door haar laten leiden, zullen ze niets van mens of duivel te vrezen hebben. En nu mijn beste, het wordt laat, en ik word slaperig. Ik moet je dus goedenacht zeggen!’ En de Oude Dame stuurde me weg met die edele manier van doen die haar nooit verliet, want deze was haar eigen. Ze was de meest volmaakte aristocrate die ik ooit heb gekend.

Pas lang daarna kwamen we terug op het onderwerp ‘magische krachten’. In augustus 1888 had HPB bezoek van haar oude collega, kolonel H.S. Olcott. Hij zat te schrijven aan een bijzettafel. HPB speelde patience, zoals bijna elke avond, en ik zat tegenover haar en keek toe, en af en toe spraken we over het Oosten, waar kol. Olcott net vandaan was gekomen. Toen kreeg HPB genoeg van haar kaartspel, dat maar niet goed wilde uitkomen, en klopte met haar vingers langzaam op de tafel, half onbewust. Toen concentreerde ze haar blik, en trok haar hand ongeveer 30 cm van de tafel af, en zette de klopgeluiden in de lucht voort. De klopgeluiden waren echter nog steeds goed hoorbaar – op de tafel, 30 cm van haar hand. Ik keek met grote belangstelling. Toen kreeg ze een nieuwe inval, en draaide zich naar mij toe, en begon haar astrale klopgeluiden naar de rug van mijn hand te sturen. Ik kon ze zowel voelen als horen. Het voelde ongeveer als vonkjes van de hoofdgeleider van een elektriseermachine; of, misschien meer nog als kwik dat snel door je vingers glijdt. Dat was het gevoel. Het geluid was een kort explosief salvo. Toen veranderde ze weer van richting en begon haar klopgeluiden naar de kruin van mijn hoofd te brengen. Ze waren goed hoorbaar, en ik voelde ze heel duidelijk. Tijdens dit kleine experiment op het gebied van de onverklaarde natuurwetten en de paranormale krachten die in de mens latent zijn, zat ik aan de andere kant van de tafel, ongeveer 1½ à 2 meter verderop.

Een experiment had niet overtuigender of meer afdoende kunnen zijn; het onderscheidde zich door zijn eenvoud als een nieuwe openbaring. Dit was zonder twijfel een wonder, zoals wonderen in het algemeen worden opgevat, maar niettemin een geslaagd wonder. Tijdens onze eerste ontmoeting had mw. Blavatsky het helemaal niet over dit onderwerp; niettemin bracht ze een gevoel van het wonderbaarlijke over. Het is moeilijk precies te zeggen hoe, maar het feit blijft. Er was iets in haar persoonlijkheid, haar houding, het licht en de kracht van haar ogen, waaruit een ruimer en dieper leven sprak, dat niet door kleine wonderen hoefde te worden bevestigd, want het was op zich al wonderbaarlijk. Dat was het meest bijzondere aan haar, en het was er altijd; dit gevoel van een grotere wereld, van diepere vermogens, van een onzichtbare macht. Voor mensen die in harmonie met haar krachtige geest waren, kwam dit als een openbaring en een aansporing om de weg te volgen die zij gewezen had. Voor degenen die niet met haar ogen konden zien, die zich niet tot op zekere hoogte tot haar visie konden verheffen, vormde deze eigenschap een uitdaging, iets irritants, een disharmonische en ondermijnende kracht, waardoor ze uiteindelijk intens vijandig werden en haar veroordeelden.

Al met al kunnen we concluderen dat ze groter was dan elk van haar werken, en zelfs nog levenskrachtiger dan haar prachtige geschriften. De innerlijke en directe indruk van haar geest, de sterke uitstraling en trilling van die geest zelf, hebben haar grootste prestaties en haar grootste triomfen tot stand gebracht. Haar meest voortreffelijke prestatie was dat haar wil een gevoel en overtuiging van onsterfelijkheid met zich meebracht. Alleen al haar tegenwoordigheid getuigde van de kracht van de ziel.


H.P. Blavatsky: Geselecteerde artikelen, Deel 4: 1889 – 1891, blz. 427-43
isbn 9789491433276, paperback, eerste druk 2021, bestel boek

© 2021 Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag