Theosophical University Press Agency

De mens zoekt naar waarheid

John P. Van Mater

Iedereen in deze wereld, welke rol hij in zijn leven ook speelt, is een zoeker naar waarheid. Geleerden die in het verleden delven; wetenschappers die naar een verklaring zoeken van het heelal, van het atoom, van een vlinder; buren die wat met elkaar praten over het hek van hun achtertuin, ieder van ons probeert in elke dagelijkse situatie de dingen te zien zoals ze werkelijk zijn. Deze uitdrukking, de dingen zoals ze zijn, is veelzeggend. We zouden die voorlopig kunnen aannemen als een definitie van de waarheid: de dingen-zoals-ze-zijn, tegenover wat ze schijnen te zijn voor onze zintuigen en ons beperkte verstand.

Waarom deze voortdurende drang naar het ware? Het schijnt dat die drang een integraal deel van ons is, een nostalgie van de ziel, een verlangen beter te begrijpen, een honger die door niets dan wat waar is kan worden gestild. Wat houdt dat in? Dat we willen weten hoe het met de dingen staat in onze omgeving, in ons volk, in de wereld. We houden ons ook bezig met wat er in onszelf omgaat – mentaal, emotioneel en fysiek. Waarom worden we ziek? Wat zijn de oorzaken van ziekte? Wat zijn kiemen, bacteriën, virussen? Is deze wereld op dezelfde wijze aangetast? Hebben wij, menselijke virussen, het vermogen om onze aarde te vergiftigen? Dat is voor velen een grote zorg. Kan de aarde ziek worden? Als dat zo is, dan moet ze meer zijn dan een klomp stof, zoals men ons heeft willen doen geloven.

Al deze vragen illustreren onze blijvende belangstelling voor de waarheid; en ons zoeken naar waarheid gaat hand in hand met ons vermogen haar te vatten. Het openen van onze natuur, waardoor we meer worden, een dieper en meedogender begrip krijgen, maakt deel uit van dit proces. Zij die groter zijn van hart en ziel, kunnen verder zien achter de schijn; zij worden niet belemmerd door onze bekrompen visie.

Wat verhindert ons de dingen te zien zoals ze werkelijk zijn? Natuurlijk speelt de illusie van de schijn, in het Oosten maya genoemd, een rol. Ontelbare voorbeelden bevestigen dat schijn bedriegt en ook onze vooropgezette meningen staan ons in de weg. We zien alleen wat we willen zien. We bekijken de realiteit door een bril die al gekleurd is. Ieder tijdperk en iedere cultuur geeft de bril een andere kleur. We willen dat de realiteit zich aan ons voordoet zoals wij denken dat ze moet zijn in plaats van zoals ze is. Onze menselijke natuur staat niet open en is niet flexibel genoeg; ons denken is niet vrij van vooroordelen en onze intuïtie is niet voldoende wakker om tot het hart van de dingen door te dringen. Tot nu toe zijn we slechts gedeeltelijk geëvolueerd of ontwaakt.

Toch ben ik een deel van deze wereld en bent u een deel van deze wereld en is ieder atoom een deel van deze zelfde wereld. Daarom moet de drang om te weten ontspringen aan de essentiële eenheid van alle dingen; aan het feit dat alle wezens en dingen een deel zijn van alle andere wezens en dingen. Dat is een verbazingwekkende en betekenisvolle gedachte voor hen van wie de dagelijkse gang zo afgebakend lijkt. Het houdt in dat alle delen van deze wereld, hoe klein ook, noodzakelijk zijn voor het geheel. Dat wat we innerlijk doen al het andere beïnvloedt, niet alleen in de menselijke sfeer maar in de hele natuur. De manier waarop we ons innerlijk en uiterlijk gedragen, steunt of hindert het kosmische proces.

Iedereen heeft een soort verlangen om te weten hoe de dingen werkelijk zijn. Hoe gaat het met je? vragen we aan een vriend. We willen dat weten. We hebben banden met die persoon. Zijn welzijn en het onze zijn verbonden. Als hij niet in orde is, voelen wij ons ook wat minder goed. Hoe is het werkelijk met hem? Laten we zeggen dat hij een dokter bezoekt, en op allerlei manieren wordt onderzocht en in goede gezondheid bevonden. Wat zeggen al die feiten ons over hem? Praktisch niets. Dat komt omdat de belangrijkste aspecten van een mens onzichtbaar zijn. Het is onmogelijk de ware persoon alleen aan de hand van uiterlijke dingen te ontdekken, want hij is veel meer dan dat. Moeten we dezelfde redenering ook niet op andere gebieden toepassen? Op vogels en bloemen, op de wind en de regen, op kometen en zonnen? Hebben ook deze dingen niet een innerlijke realiteit achter de uiterlijke schijn? Dichters voelen dit zeer sterk. Daarover gaat het in de dichtkunst.

Wat ik probeer te zeggen is, dat onze openheid en ontvankelijkheid voor de innerlijke waarheid net zo groot moeten zijn als de aandacht die we geven aan het observeren en classificeren van zichtbare verschijnselen. De dingen aanvoelen is vaak belangrijker dan ze te analyseren, te meten en te wegen. Het zoeken naar waarheid is geen intellectueel spel. Het is een naar binnen en naar buiten zien. Wat we buiten ons zien betekent niets als het niet iets in ons oproept. Hoe kunnen we schoonheid, grootsheid en moed kennen als die eigenschappen niet in ons zijn en daarop reageren? In die zin leeft de waarheid in ons als een goddelijke mogelijkheid of, zoals Browning het uitdrukte: ‘Diep in ons allemaal is een innerlijk centrum, waar de waarheid in volheid verblijft.’ Uit dat stille centrum komen flitsen en inzichten. De mysticus of wijze, de beeldend kunstenaar of dichter, brengt deze flitsen tot uitdrukking en die hebben het vermogen ons wakker te roepen.

We kunnen alleen maar concluderen dat de waarheid zetelt in het hart van het hart van alle wezens, groot of klein. Sommigen hebben een dieper begrip van deze waarheid ontwikkeld. We bevinden ons in het menselijk stadium van begrip en zelfexpressie. Vogels zijn vogels op grond van datzelfde proces. Goden zijn goden omdat ze het goddelijke tot ontwikkeling hebben gebracht. Daarom is het zoeken naar waarheid door alle eeuwen heen in verband gebracht met de gedachte van het pad, het pad van het zich ontplooien van latente vermogens. We bevinden ons op dit pad dat leidt naar de volle bloei van het mens-zijn, of we dit beseffen of niet. Wanneer we ons gezichtsveld uitbreiden zodat het vele levens of reïncarnaties omvat, beseffen we dat er voor iedereen voldoende tijd is om zijn hogere mogelijkheden te ontwikkelen. Zij die dat met succes hebben volbracht, zijn de grote leraren en filosofen: Christus, Boeddha, Zarathoestra, en een schare van anderen, onder wie Plato en Pythagoras.

De waarheid heeft geen uiterlijke kracht nodig want ze overtuigt door haar innerlijke waarde. Naar wat voor waarheid zoeken we? Een religieuze, filosofische of wetenschappelijke? Soms meent men dat deze drie onverenigbaar zijn. Dat is echter niet het geval, want het zijn facetten van de ene waarheid – in de mens, in de natuur, in de kosmos. De een kan de realiteit benaderen vanuit een spiritueel gezichtspunt, een ander vanuit het intellectuele, een derde door het waarnemen van de stoffelijke wereld met al haar wonderen en schoonheid. Ze kunnen elkaar evenmin tegenspreken als het feit dat ik een ziel ben in tegenspraak is met dat ik ook een lichaam bezit. Goed begrepen kan de wijsheid van iedere tak van wetenschap de andere alleen aanvullen en uitbreiden, want ieder benadert dezelfde realiteit vanuit een verschillend gezichtspunt.

Het grote heelal omringt ons aan alle kanten. Het is onze ouder; we zijn eruit voortgekomen. Alles wat we in het klein zijn, moet het heelal op een oneindig grote schaal zijn. We hoeven alleen maar ’s nacht naar buiten te gaan als de wijze oude sterren stralen. Omhoogkijkend in de onmetelijke ruimte, wordt er in ons iets wakker, een gevoel dat ver uitgaat boven het bereik van het eindige verstand. De ziel verlangt naar de oneindigheid die ze niet kan vatten: het innerlijke reikt naar het innerlijke.

Volgens de oude overleveringen heeft onze universele ouder een bepaalde structuur en werkt hij op een bepaalde wijze. Hij werd geboren zoals wij zijn geboren, leeft zijn leven net als wij en zal op een dag sterven en rusten. En eens, in de verre, verre toekomst zal hij weer geboren worden. De religie, de wetenschap en de filosofie zoeken naar een verklaring en naar onze relatie ermee. Ze zoeken naar de waarheid, benaderen het probleem vanuit hun respectievelijke gezichtspunten en gebruiken hun eigen termen. Er kan over de waarheid geen absolute uitspraak worden gedaan. Naarmate iemand tot het mysterie doordringt en van wat hij ontdekt eerlijk verslag uitbrengt, zullen zijn conclusies overeenstemmen met de even eerlijke bevindingen van anderen, of die van metafysische of stoffelijke aard zijn. Maar wanneer de geest van het vrije onderzoek is verdwenen uit een instituut dat was bedoeld om hem te huisvesten, is het enige wat overblijft lege ceremoniële, steriele, verstandelijke algemeenheden. Dat brengt gewoonlijk de dreiging van vervolgingen met zich.

We zijn allen leerlingen die het geleerde met elkaar uitwisselen, en we zouden niet veel leren als we alleen diegenen raadpleegden die ons standpunt delen. Vaak leren we meer van hen die anders dan wijzelf schijnen te denken. Maar soms zijn het de woorden die een scheidsmuur opwerpen tussen mensen met een geloof dat nauw verwant is. Als men eerder naar overeenkomsten dan naar verschillen zou zoeken, zou men overeenstemming aantreffen op het grote gebied van algemene beginselen. Wat is het verschil tussen het karma van het Oosten en het zaaien en oogsten van het Nieuwe Testament? Het is niet noodzakelijk dat onze meningen overeenstemmen. De waarheid is één, dat kan niet anders, maar de wegen die ertoe leiden zijn even talrijk als de zoekers.

Wat dit betekent is, dat alle pogingen door de eeuwen heen om de kosmos te verklaren, gebaseerd zijn, moeten zijn, op bepaalde beginselen en ervaringen die we allemaal gemeen hebben, de mystieke en dichterlijke inbegrepen.

De manier om de waarheid in leven te houden en te doen groeien in ons hart is haar telkens opnieuw onder woorden te brengen. Anders worden we aanbidders van komma’s en puntkomma’s, en ligt de waarheid begraven onder mantra’s, die eindeloos en gedachteloos worden herhaald. In de loop van vele eeuwen wordt de levende geest van de waarheid gekerkerd in zijn eigen instituten. Dogma’s groeien in het denken van de mens. Eens symbolen van de levende boodschap, worden ze vroeg of laat als schelpen die men langs stille stranden vindt, vaak heel mooi, maar dingen waaruit het leven en de zin zijn verdwenen. Het antwoord op ons zoeken ligt niet in instituten maar in onszelf.

De geest van het allerhoogste is in alle dingen. In de wind die langs ons gezicht strijkt, in de mus en het madeliefje en de kiezelsteen, in hen die lijden en in hen die gelukkig zijn, in het mooie en in het lelijke, en in het lelijke dat mooi wordt door de innerlijke geest. De wijsten onder de mensen hebben de mens afgeschilderd als een kind van de kosmos. Zij zagen de werelden die de velden van de ruimte vullen als bezield door kosmische godheden, in wie we leven, ons bewegen en ons bestaan hebben; dat het leven dat de heelallen bezielt ook in ons klopt en dat ook wij de begunstigden zijn van zijn serene wetten.

De waarheid is elders en hier. Ze is het hoe en waarom van de dingen in ons en in onze wereld. We worden aangespoord ernaar te zoeken door krachten in onszelf, kwaliteiten van de ziel. Hoeveel komt er tot ons door leed? Hoeveel door de vreugde van het beleven? Hoeveel door dagelijks het beste dat in ons is te geven aan onze plichten? Hoeveel door onze liefde voor onze medemensen, bekende en onbekende, die met ons het levenspad bewandelen?

Waarheid en ethiek

Artikelen van John P. Van Mater


Als de schemering in het mysterieuze van de nacht overvloeit, stimuleren twinkelende lichtjes aan de verre horizon een verlangen naar iets wat ‘hoger’, iets wat ‘verder’ is – een soort heimwee. We hebben echter ons innerlijke wezen opgesloten in horizonnen van zelfzucht en onwetendheid. Als gevolg hiervan verloren we onze kennis over het hoge doel van ons bestaan en onze relatie met de kosmos.

In pijn en verdriet liggen fundamentele ervaringslessen verborgen. Ze hebben een belangrijke en noodzakelijke functie, want ze scheppen een gelegenheid voor zelfontplooiing als we niet alleen een stap naar buiten maar ook naar binnen doen. Hoe meer we van onze huidige horizonnen door onze eigen kracht en streven kunnen doorbreken, des te gevoeliger zijn we voor de luister van het goddelijke in onszelf en anderen. We worden dan ontvankelijk voor de stromen van spirituele energie, die onophoudelijk door vergoddelijkte wezens met verheven en inspirerende gedachten zijn bevrucht om de eeuwig zoekende mensheid te helpen.
Wim Rinsma


Uit het tijdschrift Sunrise sep/okt 1986

© 1986 Theosophical University Press Agency