Theosophical University Press Agency

De weetgierige geest

Elsa-Brita Titchenell

De verbazing die te lezen is in de blik van de wijdopen ogen van een pasgeboren baby treft een gevoelige snaar bij de toeschouwer. Het snelle aanpassen van de ogen van de kleine aan het nieuwe, aardse licht, en van zijn oren aan de geluiden van de aarde, verraden een concentratie die te bewust en wereldwijs is voor een wezen van wie de ziel een onbeschreven blad van ervaring zou zijn. Het is duidelijk dat we te maken hebben met een onderzoekend bewustzijn dat, begerig naar leven, zijn nieuwe zintuigen richt op alles wat de aarde aan vreugde en pijn te bieden heeft, gereed om zich over te geven aan de groeipijnen die het moet ondergaan om deze nieuwe omgeving te leren begrijpen.

De weetgierigheid van de terugkerende ziel weerspiegelt die van de mensheid als geheel – een erfenis die in onze natuur is ingebouwd vanaf de tijd dat de goden verlangden naar het bestaan en een reflectie van zichzelf schiepen in de stof, zodat de ‘mede’ of ‘nectar’ van wijsheid uit hun ervaringen kon worden gedistilleerd. Uit die oertijd stammen de mythen die als een magneet richting blijven geven aan de menselijke evolutie. In tijden van dwaas bijgeloof aan de ene kant, of botte ontkenning van elke innerlijke vooruitgang aan de andere, worden ze genegeerd, maar als de denkers van de aarde naar kennis zoeken, voorzien ze in een vitale behoefte. Daardoor blijven ze bestaan en bewaren ze hun schat van waarheid, al dan niet herkend.

De overleveringen vertellen dat de vroege mensheid in de dageraad van de tijd werd geholpen door een instroming van goddelijke intelligentie; dat verder gevorderde wezens die tot een vroegere mensheid behoorden, zich verbonden met de schaduwen die waren voorbestemd om ons denkende ras te worden, toen, tegelijk met de planeet zelf, hun vage vormen zich hadden verdicht en bruikbare lichamen waren geworden. Het waren die goden die de vonk van de rede in ons ontstaken. Lange tijd bleven ze onder ons om ons zelfbewustzijn te activeren en ons vertrouwd te maken met die menselijke trekken die ontwikkeld moesten worden, totdat ze zich tenslotte moesten terugtrekken om de jonge mensheid de gelegenheid te geven haar eigen keuzen te maken, van haar fouten te leren en een dieper inzicht te verwerven in de functies van de mens in het kosmische stelsel. Ze lieten ons echter zekere richtlijnen na, een instinctieve kennis van de werkelijkheid die later werd verweven in verhalen, sagen, heldendichten en legenden. In deze gecodeerde vorm bevatten de overleveringen van alle volkeren niet alleen kennis over de samenstelling en het patroon van onze wereld, maar ook aanwijzingen voor het op de juiste wijze nastreven van de doeleinden van het menselijk bestaan.

In de afgelopen eeuwen zag men de mythische legenden slechts als onderhoudende verhalen en werd al wat op kennis wees genegeerd, omdat men uitging van de gedachte dat die uitsluitend aan onze tijd was voorbehouden. Dat komt ten dele door de ongebruikelijke, zelfs cryptische wijze waarop wetenschappelijke gegevens in mythologieën tot uitdrukking zijn gebracht, maar er is ook veel over het hoofd gezien – en dat gebeurt waarschijnlijk nog steeds – als gevolg van onze onbekendheid met de onderwerpen waarover ze handelen. Het is belangrijk te beseffen dat kennis niet hetzelfde is als technologie, al is in onze moderne wereld wetenschap (kennis) bijna synoniem geworden met haar praktische toepassing. De technologie is een nuttig werktuig in het wetenschappelijk onderzoek en verschaft ons tegelijk vele gemakken, maar zuivere wetenschap hangt niet noodzakelijkerwijs samen met technische instrumenten, terwijl het ook niet erg waarschijnlijk is dat instrumenten uit het verre verleden de opeenvolgende geologische tijdperken hebben overleefd.

Niettemin bevatten mythen aanwijzingen van belangrijke wetenschappelijke toepassingen, die lange tijd niet werden herkend omdat onze voorouders daar eeuwenlang geen begrip van hadden. Onbekend met de luchtvaart en niet gezegend (?) met verbrandingsmotoren of soortgelijke vindingen, waren ze niet geneigd toespelingen op ‘vleugelwagens’, ‘vaanschroeven’ en ‘schijnzwanen’, waarover in de Noorse Edda’s wordt gesproken, serieus te nemen. Ook was men niet geneigd in de ‘hemelse strijdwagens’ uit de Ramayana en de Mahabharata vliegtuigen te zien. Elektriciteit moest wachten op de komst van Faraday om te worden begrepen, waardoor kennis daarvan, vóór zijn tijd, in de beschrijvingen van de uitrusting van Zeus, of Thor, als uitgesloten werd geacht. De ijzeren gordel van Thor (stroomkring), zijn twee (bipolaire) stalen handschoenen, de (bliksem-)vonken die zijn donderende wagenwielen afschoten, zijn twee kosmische zonen (zwaartekracht en straling) en zijn geadopteerde aardse kinderen (snelheid en werk), zeiden mensen die niet vertrouwd waren met de eigenschappen en het mogelijke gebruik van elektriciteit niets. Maar in deze tijd kunnen de sleutels die ze bevatten wel worden herkend.

In de sfeer van de zuivere wetenschap, die niet afhankelijk is van de toepassing van kennis, is er zelfs een nog grotere overeenstemming. Het moderne wetenschappelijke onderzoek heeft geen reden om bezwaar te maken tegen mythen die spreken over de illusoire aard van stoffelijke werelden. Ze kloppen met de kwantummechanica, die de atomen eerder ziet als krachten in beweging dan als vaste dingen: een heel ander standpunt dan dat van een eeuw geleden. Men heeft sinds die tijd veel geleerd op het gebied van de kernfysica, en met iedere stap die ons een juister beeld van het heelal geeft, komen we dichter bij de kennis die in de oudste tradities is vervat. De herontdekking door de moderne astrofysica van in oude tijden bekende gegevens is bijzonder treffend.

Een voorbeeld daarvan is de tamelijk recente ontdekking van ver verwijderde quasars en de aanwijzingen voor het bestaan van zwarte gaten; ook hun kennelijke verwantschap en aanwezigheid in de centra van melkwegstelsels.1 Het is alsof de gebruikte materie van de omringende ruimte in een soort hemelse stofzuiger wordt gezogen, daar tot vormloosheid wordt gehomogeniseerd, om dan te worden uitgestoten als straling, die opnieuw kan worden gebruikt. De buitengewone gelijkenis van dit mysterieuze object met de hamer van Thor, Mjölnir, kan men niet gemakkelijk wegredeneren. Mjölnir betekent molenaar, en in de Noorse mythen is hij zowel de schepper als de vernietiger van werelden. Hij doet dienst bij huwelijken want hij is de bemiddelaar van de voortplanting en van de schepping, en hij doodt de reuzen (perioden van stoffelijk bestaan) aan het einde van hun levensperiode. De ‘vrucht-reus’ Bergelmir vertegenwoordigt het einde van een kosmische periode van bestaan en wordt dan’ gemalen in de molen’ en ‘behouden’ voor het gebruik in een latere tijd. Ook is er de molen Grotte (groei, evolutie) genaamd die alles levert wat van hem wordt gevraagd: goud, zout, geluk en al wat zijn eigenaar maar wenst. Verhalen over een molen behoren tot de meest voorkomende en populaire in alle mythologieën, en na lang te zijn beschouwd als slechts fantasie, blijken ze nu een stoffelijke basis te hebben, naast hun bekende beeld als sprookje, want, zoals de wetenschap maar al te goed weet, onze materie is opnieuw gebruikte sterrenstof.

De astronomie leert ons dat we schepselen zijn van het heelal, kinderen van de sterren, het kroost van interstellaire wolken. We zijn door kosmische evolutie voortgebracht. We maken ook deel uit van het proces van kosmische evolutie. Misschien zijn wij de manier waarop het heelal zich van zichzelf bewust wordt. U en ik en de andere levende wezens in de kosmos zien, als we de ruimte inkijken, de oorsprong van onszelf. En aan de wijdopen ruimte voegen we onze hoop, onze angst, ons voorstellingsvermogen en onze liefde toe.2

De microgolf achtergrondstraling, een belangrijke recente ontdekking, wordt beschouwd als een overblijfsel van de oerknal. Ze brengt een temperatuur voort van 2,7° K wat, hoewel nauwelijks een warmtegolf, de gedachte rechtvaardigt om de kosmos, die het onderwerp van onderzoek is, te zien als een levend lichaam dat van zichzelf levenswarmte bezit, zij het heel weinig. Het zou ook de moeite waard zijn de onderlinge relaties van de planetaire, goddelijke wezens, waarover in de mythen wordt gesproken, nauwkeurig te onderzoeken om te zien of ze betrekking hebben op zwaartekrachteffecten en misschien op de wisselwerking tussen de planetaire magnetosferen, die pas nu met het moderne ruimteonderzoek een onderwerp van studie zijn geworden.

Onzichtbare of donkere materie is de laatste tijd in toenemende mate in de belangstelling komen te staan, nu astronomen zoeken naar de ‘ontbrekende massa’, die de waargenomen vertraging in de uitdijing van het heelal moet verklaren en die mogelijk voldoende is om het proces om te keren. In deze hypothetische, ongeziene en fysisch onwaarneembare materie zien we een sterke aanwijzing voor het bestaan van niet-stoffelijke substanties, zoals de mythen in vage suggestieve termen trachten te beschrijven. De Noorse Edda noemt duidelijk twaalf ‘woningen’ of ‘hallen’, gerangschikt in hun respectievelijke ‘lagen’, die behoren tot de ‘weldoende krachten’ van ons zonnestelsel. Ze verwijzen duidelijk naar werelden die we niet met onze zintuigen kunnen waarnemen maar die, gezien het continuüm van golflengten met frequenties die zich zowel boven als beneden ons ‘gezichtsveld’ uitstrekken, misschien redelijk verklaarbaar zijn.

Voor ons mensen ligt het belangrijkste erfdeel van de mythen op het gebied van de psychologie. Ze leren ons wat bewustzijn in het algemeen en menselijk bewustzijn in het bijzonder wil bereiken door zich in stoffelijke vormen te belichamen. In hun symboliek zoeken bewustzijnen (goden) voor langere of kortere perioden (reuzen) wijsheid in de stoffelijke werelden. Deze onderlinge wisselwerking brengt de geleidelijke omzetting van kosmische substanties in de meer blijvende schatten van de geest tot stand – en iedere verworvenheid is de mede of nectar die de goden onderhoudt. Zo wordt een wereld gevormd onder toezicht en op aandrang van een godheid, die de mede van wijsheid verkrijgt door het leven in de stof, ‘runen aanheffend in gezang’. Het kanaal tussen het onsterfelijke bewustzijn en het stoffelijk lichaam is de ziel, die de Edda een god-maker noemt. Wij, als menselijke zielen en potentiële goden, zijn trouw verschuldigd aan de bewustzijnszijde van de natuur, omdat onze goddelijke leermeesters hun substantie met ons deelden en ons het vuur van hun intelligentie gaven; het is een uitwisseling, want hun beschermende inspiratie blijft ons deel, en komt periodiek openlijk tot uitdrukking door middel van een wel of niet herkende afgezant.

Ware spirituele leraren worden zelden in hun eigen tijd gewaardeerd, maar vinden later hun plaats in de mythologieën van de wereld. In de Noorse mythen is zo’n adept een van Odins Eénstrijders (een woord verwant aan het Griekse koiranos, bevelhebber), want hij voert het bevel over één, namelijk zichzelf. De Eén-strijders bouwen de heilige tempel van Walhalla met de wapens die ze hebben afgestaan aan het nobelste doel dat een mens kan kennen: de muren gemaakt van speren, het dak van hun schilden, ‘straalt de Hal van de Uitverkorenen met een gouden gloed in ‘Gladsheim’ (Blij-huis)’, terwijl binnen zijn grenzen alle persoonlijke bescherming vervalt en ‘de banken zijn bedekt met maliënkolders.’ De dierlijke wolf en de trotse adelaar staan op wacht buiten de ingang om te waken tegen indringers. Elke poging het Walhalla te benaderen is een uitdaging van de kwaliteiten van grote moed en vastberadenheid die een kenmerk zijn van de helden die ‘dood’ zijn voor de eisen van de persoonlijkheid, en die de onschuld, onzelfzuchtigheid en de hoge idealen verwierven van Odins helden.3

Terwijl mythen en verhalen die tijdloze waarheden bevatten oppervlakkig gezien van plaats tot plaats verschillen, is hun inhoud bijzonder eensluidend als men die eenmaal heeft begrepen. Dat in de laatste eeuw deze inhoud in belangrijke mate door de wetenschap wordt bevestigd, is deels te danken aan het feit dat ongeveer honderd jaar geleden een aanzienlijk deel van deze waarheden werd onthuld, toen de theosofie op een nieuwe en volledigere wijze werd uiteengezet door een moedige vrouw Helena Petrovna Blavatsky genaamd. Net als de verlichte geesten uit andere tijden, stond ze de hoogste ethiek, broederschap en een altruïstische levenswijze voor, in haar poging het sluimerend verlangen naar waarheid en eeuwige waarden te doen herleven in haar eigen generatie en die daarna.

De Groten hebben altijd de zoekende geest aangemoedigd, het onderzoekend denken de vrije loop gelaten en de gedachten en de verbeeldingskracht toegestaan iedere weg te verkennen die kan leiden tot een beter begrip van de werkelijkheid en een toenemende harmonie onder de mensen. Alleen door eigen waarneming kan de ziel zien en alleen door liefde kan het hart uit zijn isolement komen; tezamen kunnen ze voor een groot deel het heilige doel bereiken waarvoor de weetgierige menselijke geest ieder nieuw levensavontuur onderneemt.

De terugkerende ziel begint haar loopbaan door te wennen aan het gebruik van haar aardse lichaam – leren ademen, slikken, zich aanpassen aan de zwaartekracht en de atmosferische druk, en nog veel meer – alles om tegemoet te komen aan de behoeften van de meer blijvende ontvanger, die de ziel naar de aarde heeft ontboden; maar net als een klein kind, van wie de oorspronkelijke nieuwsgierigheid en het verlangen naar ervaringen aan scherpte inboeten als ze niet worden aangemoedigd, zo kunnen wij, als mensheid, afstompen en onze honger naar kennis verliezen als we ons laten verstrikken in praktische zaken en ophouden het doel van ons bestaan te zoeken. Dat is een tragisch resultaat, want als een leven voorbij is, zal er geen ‘mede’ van begrip zijn vergaard voor het goddelijk bewustzijn.

In deze tijd vindt er over de hele wereld een ontwaken plaats, dat soms leidt tot een ongebreideld zoeken naar wegen tot spiritueel succes. Velen weten niet waarheen ze zich moeten wenden om leiding te ontvangen, maar het instinct zegt hen dat de waarheid moet bestaan en tot op zekere hoogte voor de menselijke geest toegankelijk is. Maar oprechtheid is geen garantie voor een gezond oordeel en enthousiasme niet voor een juiste motivatie. Het kan heilzaam zijn om enkele van de eerbiedwaardige geschriften en mythologieën van de wereld te bestuderen, want ze bevatten heel wat nuttige aanwijzingen, verborgen achter symbolen, en als ze worden begrepen, wijst hun boodschap op het feit dat altruïsme de allereerste voorwaarde is voor succes.

De helden in de sagen en legenden zijn een illustratie van wat het doel is van het menselijk leven; de ziel moet zoeken naar de ‘schone slaapster’, het spirituele zelf, dat alleen kan worden gevonden door hem die dapper, gelouterd, onzelfzuchtig is. Alleen zo iemand kan het mystieke zwaard van de spirituele wil opnemen van het aambeeld, of de rots, of de boom, waar een god het heeft geplaatst. Met dit magische wapen overwint hij de draak of slang van egoïsme en leert zo de zang van vogels verstaan, de mystieke stemmen van de natuur. Hij moet alle zwakheden en angsten te boven komen en, gezeten op het ros van zijn gehoorzame, dierlijke natuur, de vlammende rivier van de twijfel oversteken die de wereld van de mens scheidt van die van de goden. Zo wordt de god-maker een god en voegt hij zich in de rijen van hen die zich ’s nachts te goed doen aan de mede van aardse ervaring en iedere dag weer te voorschijn treden om de wolf van duisternis en vernietiging te verslaan.

Noten

  1. Men denkt dat zwarte gaten draaikolken zijn, die alle materie die binnen het bereik komt van hun zwaartekrachtveld, dat zo sterk is dat zelfs licht er niet uit kan ontsnappen, opzuigen binnen hun ‘gebeurtenis horizon’, waarbij door beide polen van de draaiingsas een intense straling wordt uitgezonden in alle waarneembare golflengten.
  2. Michael Zeilik, Astronomy: The Evolving Universe, 1979 ed., blz. 501.
  3. Voor een meer volledige uiteenzetting van dit thema, zie De maskers van Odin.

Artikelen van Elsa-Brita Titchenell


Uit het tijdschrift Sunrise sep/okt 1986

© 1986 Theosophical University Press Agency