Theosophical University Press Agency

Karma in de traditie van de Oglala-indianen

Rudi Jansma

Karma, een Sanskrietwoord dat letterlijk ‘handeling’ betekent, wordt beschouwd als een wet van absolute universele rechtvaardigheid, waarin gevolg is verbonden met oorzaak. In feite valt elke oorzakelijkheid in het heelal eronder, maar de nadruk ligt op ethische oorzakelijkheid of verantwoordelijkheid. Volgens de oosterse leringen is geen levend wezen uitgezonderd van karma, zelfs een god niet, hoewel natuurlijk het karma van een god op een ander niveau ligt dan dat van een mens, die vaak door persoonlijke verlangens en zelfzuchtige motivaties wordt geleid.

De Oglala-indianen uit Zuid-Dakota (VS) behoren tot het volk dat zichzelf vóór de komst van de blanke kolonisten de Oceti Sakowin, ofwel Zeven Vuurhaarden, noemde en tegenwoordig algemeen bekend- staat onder de naam Sioux-indianen. Men kan heel wat wijsheid vinden onder de oppervlakte van hun mythen. Als we hun visie op het ontstaan van het heelal kort samenvatten, ligt de nadruk op het begrip Skan, een goddelijk wezen dat van groot belang is in relatie tot hun ideeën over ethische oorzakelijkheid. Skan betekent letterlijk ‘doen, handelen, steeds in beweging zijn’: het handelend en bewegend beginsel.

In het begin was er Inyan, de rots, die geen begin had, alomtegenwoordig en almachtig was en zacht en vormloos. Zijn geest was Wakan Tanka, de Grote Geest, of het Grote Onbegrijpelijke. Inyan nam een deel van zichzelf, en dat werd Maka, de aarde, die in haar geest een deel bleef van hem. Inyans bloed werd de rivieren, zijn vermogens werden de lucht – niet de materiële lucht, maar de geest van Skan, de bron van alle energie. Skan was in ontstaansvolgorde de derde van de goden, maar is toch de hoogste, omdat Inyan en Maka materieel van aard zijn en de wereld van de materie inert is tenzij Skan er energie aan heeft gegeven. Maka, de aarde, eiste allerlei dingen voor zichzelf, zoals licht en schaduw, warmte en versieringen. Skan hoorde haar klachten aan en sprak zijn eerste besluit uit: ‘Maka moet blijven zoals ze is geschapen, als een deel van de wereld met Inyan verbonden, maar ze zal wel zichzelf kunnen zien en controle kunnen uitoefenen over het water.’ Aldus nam Skan de plaats in van de uiteindelijke rechter over alle dingen.

Na nieuwe klachten van Maka schiep Skan Wi, de zon, en daarvoor gebruikte hij delen van Inyan, van de aarde, van het water en van zichzelf. Toen Maka tegen de zon klaagde dat hij te warm was en dat ze schaduw wilde, antwoordde hij dat hij alleen de bevelen van Skan kon opvolgen. Op een dag riep Skan alle goden bijeen en zei tegen hen: ‘Ik, Skan en jullie, Inyan, Maka en Wi, zijn weliswaar vier wezens, maar in werkelijkheid zijn we één – en die ene is Wakan Tanka – de Grote Geest, die alle begrip te boven gaat. Ieder van ons is een deel van de Grote Geest, die het Grote Onbegrijpelijke is. Ik, Skan, ben de bron van alle vermogens en ik zal aan ieder van jullie je juiste plaats toekennen.’ Hij gaf de zon de hoogste plaats in de rangorde en zichzelf de tweede plaats. Later verklaarde de zon dat Skan de eerste plaats in de hiërarchie behoorde in te nemen, als de bron van alle krachten en wijsheid, en alle goden waren het daarmee eens.

Toen gaf Skan aan iedereen het vermogen om voor zichzelf een metgezel te scheppen. Wi, de zon, schiep Hanwi, de maan; Maka, de aarde, schiep een wezen van magische schoonheid, genaamd Unk, begeerte, met een deels kwaadwillige natuur. Skan zelf schiep Tate, de wind, als metgezel en toegewijd dienaar en boodschapper. Inyan, de rots, schiep Wakinyan, de donderbui, die een ei legde waaruit Ksa, wijsheid, werd geboren. Ksa had een vreemde vorm, maar iedereen mocht hem graag behalve Unk, de begeerte. Ksa vond de taal uit en de verhaalkunst, en namen en spelen. Toen schiep Skan zich een schone dochter, Woope, de geest van vriendschap en mededogen. Uit de begeerte werd Iya, de kwade geest, geboren en hij verwekte een kind bij zijn moeder, een charmante zoon, Gnaski, de demon. Toen schiep Skan de voorouders van de mensheid, het volk Pte. Hij gaf hen een geest en gaf zijn metgezel de wind opdracht in ieder individu een levensadem in te blazen. Ksa, de wijsheid, schonk hen intelligentie, de maan schonk hen genegenheid voor elkaar en Woope gaf hen het verlangen naar liefde en nakomelingschap.

Deze eerste voorouders van de mensheid, Vader en Moeder, gehoorzaamden de instructies van Ksa, wijsheid. De demon Gnaski zag dit alles gebeuren en nam zich voor moeilijkheden te veroorzaken waar dat maar in zijn vermogen lag. Maar Skan kende zijn kwade bedoelingen. Niettemin verhinderde Skan de activiteiten van de demon niet, net zomin als hij dat gedaan had bij de wensen en eisen van Maka en anderen (hoewel hij soms wel wijst op de gevolgen die dat kan opleveren). Zo wordt Gnaski toegestaan om bepaalde dingen te doen. Een paar voorbeelden: Gnaski spuugde op bepaalde planten, waardoor ze doornen kregen of giftig werden, en hij brengt zijn moeder ertoe ziekte- en pijnverwekkende microben in het water te creëren en later zorgt hij voor het ontstaan van stekende insecten, etc.

Dan volgt de verbanning van Unk, de begeerte, uit de kring van goden. Skan zei tegen Unk: ‘Als je nog meer voor jezelf wilt, schep je voor iedereen problemen. Laat Unhcegie – dat is een monsterlijk reptiel dat ondergeschikt is aan Unk – voortaan adviseren door Ksa, wijsheid, en hij zal het goed doen.’ ‘Mijn metgezel zal niet geadviseerd worden door de zoon van mijn vijand’, zei Unk. ‘Ik en mijn zonen moeten hard lachen om de idiote vorm van Wijsheid.’ ‘Dan hoef je geen gunsten meer te verwachten van de eerste goden en hun kring’, zei Skan. ‘Ik hoef geen gunsten. Ik neem gewoon waar ik recht op heb’, zei Unk. ‘Dan zullen anderen van jou afnemen wat ze maar willen’, zei Skan. ‘Ik zal me met al mijn kracht verdedigen’, schreeuwde Unk; ‘ik daag de goden uit!’ ‘Je scheidt jezelf van ons af’, zei Skan; ‘verlaat onze kring en kom niet meer terug.’

Unk besluit om met de listigheid van de demon Gnaski de wijsheid te slim af te zijn. ‘De enige die wij hebben te vrezen is Skan, want hij is boven onze macht verheven.’ Maar Gnaski is niet bang van Skan, want zoals hij zegt: ‘Skan heeft mij toegestaan als zoon van Unk geboren te worden’. Gnaski slaagt er inderdaad in om Ksa als pure wijsheid te verslaan door middel van het zaaien van verwarring. Vermomd als Ksapela, ‘Kleine Wijsheid’, lijkt hij zoveel op de echte wijsheid, dat de mensen de een niet van de ander kunnen onderscheiden. De dingen die hij zegt zijn grappig en aantrekkelijk, maar in werkelijkheid is het allemaal dwaasheid. Hij slaagt er ten slotte in om Ksa volledig in zijn greep te krijgen en daardoor verandert Ksa, overeenkomstig het oordeel van Skan, in een spin, de bedrieger Iktomi. Een van de misleidende ideeën die door Gnaski onder de mensen wordt verspreid is het begrip wraak. ‘Wat is dat, wraak’, vroegen de mensen. ‘Ksa heeft ons daar niets over geleerd.’ ‘Het is de rechtvaardigheid van het betalen voor aangedane schade of belediging’, zei Gnaski in zijn vermomming als Kleine Wijsheid.

De vader en moeder van de mensheid sterven nu, waarmee de dood voor het eerst optreedt en wordt geïnstitutionaliseerd. Een deel van degene die sterft gaat in het vervolg naar waar het vandaan kwam, een ander deel, de nagi, zal verschijnen voor de Grote Geest en vertellen hoe de mens zichzelf gedurende het leven heeft gedragen; en Skan is de rechter. De plaats van de vader en de moeder wordt nu ingenomen door de Oude Man en de Oude Vrouw (Wakanka, die het vermogen had om in de toekomst te kijken). Ze kregen een dochter genaamd Ite, wat gezicht betekent. Tate, de metgezel en boodschapper van Skan, wenste onder de mensen te gaan leven en Skan gaf hem zijn toestemming. Tate werd verliefd op Ite. Maar ook Gnaski, de knappe demon, was in zijn vorm van Kleine Wijsheid aanwezig en had een oogje op haar. Ite vroeg haar moeder om in de toekomst te kijken en haar iets te zeggen over de charmante Kleine Wijsheid. ‘Hij is meer dan een mens’, zei de Oude Vrouw. ‘Maar hij maakt de mensen alleen gelukkig vanuit zelfzuchtige motieven.’ ‘Wie van de twee zal ik kiezen, Kleine Wijsheid of Tate?’ vroeg Ite. ‘Een van beiden zal de plaats van eer innemen in je tent, maar ik kan niet voorzien welke van de twee het zal zijn. Probeer degene te kiezen die je het meest helpt.’ Na langdurige strijd met de twijfel kiest ze Tate, maar verbreekt toch niet helemaal haar connectie met Kleine Wijsheid.

Door op subtiele wijze ware wijsheid te verwarren met aantrekkelijke wijsheid, ofwel dwaasheid, voedt hij het latente menselijke verlangen naar meer macht en persoonlijke schoonheid in Ite, wat haar er ten slotte toe brengt de zetel van de maan, de echtgenote van de zon, in te nemen. Voor deze overtreding – het verlaten van haar eigen man en het te schande maken van de maan – moet Skan zijn groot gerechtelijk oordeel uitspreken. Ite, wat gezicht betekent, zal voortaan Anog-Ite, ofwel Dubbelgezicht heten – het ene mooi, het andere zo lelijk dat iedereen van haar weg zal vluchten wanneer ze het toont. Het zal haar niet langer zijn toegestaan haar man te zien totdat de ‘vierde tijd’ is aangebroken; haar man zelf echter mag haar zo vaak zien als hij wenst, maar zal voor haar onzichtbaar blijven.

In deze mythe vertegenwoordigt Inyan, de vormloze, zachte rots, zonder begin en alomtegenwoordig, de oerstaat waarin het heelal verkeerde: ongedifferentieerde subtiele materie waaraan geest inherent is. In de eerst stadia van kosmische manifestatie vindt er een scheiding plaats tussen grove materie (aarde), water (later beheerst door Unk, begeerte) en de lucht, of Skan, de spirituele, intelligente goddelijke energie, bron van alle energievormen, vermogens en de oorzaak van alle beweging. Als zodanig is Skan de eerste oorzaak in het gemanifesteerde heelal, en als bron van alle energie en beweging is hij de oorzaak van alle handeling. Hij is echter niet verantwoordelijk voor de handelingen die worden verricht door de wezens die de wereld zullen bevolken en die een vrije wil hebben om hun krachten en vermogens te gebruiken. Door alle andere goden wordt hij erkend als de hoogste onder hen in het gemanifesteerde heelal. Hij vertegenwoordigt het hoogste spirituele aspect dat in ieder individueel mens aanwezig is en is de uiteindelijke rechter van alle dingen, zowel kosmisch als individueel. Overeenkomstig zijn oordelen ontrolt de bestemming van het heelal zich, terwijl zijn oordeel over de individuele ziel na de dood haar voortgang op de individuele geestelijke pelgrimstocht bepaalt. Met zijn goddelijke intelligentie en inzicht kan hij ware ethiek in de diepste zin begrijpen, maar de ethiek zelf is niet zijn schepping: de ethische wetten van noodzakelijkheid staan buiten het bereik van zijn macht en zijn oordelen zijn gebaseerd op die kennis.

Een opmerkelijke eigenschap van Skan, de goddelijke macht-intelligentie-rechtvaardigheid, is dat hij nooit iets verbiedt. Al de eigenzinnige verzoeken van Maka, de aarde, worden ingewilligd, evenals de wensen van andere wezens. Hij grijpt niet in als Unk, de begeerte, willens en wetens ervoor kiest zijn bevelen in de wind te slaan. Hij vertelt haar soms wel wat de gevolgen zullen zijn, die strikt logisch zijn vanuit een moreel gezichtspunt en geen enkel aspect van wraakzucht of minachting bevatten. Waarom staat Skan toe dat individuele wezens schadelijke oorzaken leggen voor zichzelf en voor de wereld als geheel, en dus voor zichzelf en de wereld oorzaak zijn van lijden? Wat is het dat zelfs groter is dan Skan, boven zijn macht en recht om tussenbeide te komen?

Een zinspeling kan wellicht gevonden worden in de hiërarchie van de goden, waarin Wi, de zon, die geschapen is door Skan, door Skan zelf op de hoogste plaats gesteld wordt. De zon is de heerser over alle cyclussen: dag en nacht, de maand (via zijn zelfgeschapen metgezellin de maan) en het jaar. Van een esoterisch gezichtspunt zijn de bewegingen van de kosmische manifestatie – de schepping en de evolutie – onderworpen aan de wet van de cyclussen, dat is de noodzakelijkheid voor alle leven zich in vormen te manifesteren, ervaring op te doen, te leren, zelfbewust te worden en de hogere manifestaties van bewustzijn de gelegenheid te geven de lagere te helpen in hun weg omhoog. Binnen de cyclussen echter die hun onfeilbare en onontkoombare koers lopen, wordt alles bepaald door de wet van de oorzakelijkheid, waarvoor Skan als rechter optreedt. Het is moeilijk te zeggen of de Oglala-indianen dit allemaal bedoeld hebben toen ze dachten aan de zon en Skan en hun plaats in de hiërarchie, maar niettemin heeft de mythe de kracht om deze gedachten op te roepen.

Uit Skan komen Tate, zijn metgezel en boodschapper en Woope, zijn dochter en latere boodschapster voort, die twee aspecten van de hogere natuur van de mens vertegenwoordigen, respectievelijk het hoger zelf en mededogen. Uit materie, de aarde, die één is met Skan in de Grote Geest, ontspringen begeerte en het kwaad, die de mensheid en de individuele mens wegleiden van het pad van de geest. Tate, geschapen uit Skan en door Skan, wenst te incarneren te midden van de vroege mensheid, of, wat we ook kunnen zeggen, in ieder individueel menselijk wezen. Maar begeerte is ook een aspect van de mensheid. Het is de taak van de menselijke ziel, vertegenwoordigd door Ite, of Gezicht, de dochter van de Oude Man en de Oude Vrouw, die moet leren keuzen te maken en daarvan de consequenties te ondergaan. Zij moet ‘degene die haar het meest helpt’ kiezen: het hoger zelf, stil en op de achtergrond, of de aantrekkelijke maar dwaze Kleine Wijsheid, die een vermomming is van de demon die geboren is uit Begeerte. Ze trouwt Tate, maar niet zonder haar oor nog eenmaal aan de demon te lenen, met het gevolg dat ze bijna door hem wordt gekidnapt. Ofschoon Gnaski deze keer verliest, geeft hij het niet op. Door zich meer en meer met de ware wijsheid te vermengen, brengt hij de mensen in verwarring en ondermijnt hij aldus op subtiele wijze hun onderscheidingsvermogen. Niettemin is dit de uitdaging die de mens als zelfverantwoordelijk en evoluerend wezen moet ondergaan. Zelfs hoewel misleid, is hij verantwoordelijk en kan hij niet ontkomen aan het oordeel van Skan. Deze veroordelingen duren echter niet eeuwig, zodat de consequenties van verkeerd handelen voortduren tot ze zijn uitgewerkt, niet langer, niet korter.

Het is niet mogelijk aan de gevolgen van gelegde oorzaken te ontkomen. Zelfs goede daden kunnen de fouten uit het verleden niet compenseren. Dit wordt geïllustreerd in een gesprek tussen Tate en de Oude Vrouw, Wakanka, die overeenkomstig Skans veroordeling tot de ‘vierde tijd’ een heks zal moeten zijn, omdat ze haar profetische gave op onverantwoordelijke wijze gebruikte. Wakanka zei tegen Tate: ‘Sinds ik uit de wereld werd verbannen (overeenkomstig Skans veroordeling), heb ik mijn vermogens alleen ten goede gebruikt om jongeren te helpen en om het kwaad te bestraffen. . . Jij bent de metgezel van Skan, wiens oordeel door niemand ontkend kan worden; ik smeek je hem te laten zien dat ik vastbesloten ben om voor mijn fouten te betalen met goede daden. . . ’

Tate antwoordt: ‘Doe goed vanwege het goede, en zonder enig eigenbelang, en Skan zal het weten’. Maar de kwade oorzaken uit het verleden kunnen niet teniet gedaan worden met Skans veroordeling. Het recht moet volledig zijn loop hebben. Het geeft aan dat verkeerde daden niet afbetaald of gecompenseerd kunnen worden met goede daden. Natuurlijk heeft iedere handeling, goed of slecht, een scala van gevolgen en is het resultaat van een handeling alleen beëindigd als ze hun volledige uitwerking hebben gehad. Op een keer geeft Tate daar uitdrukking aan tegen een van zijn zonen van Ite, als hij zegt dat hij ‘de fouten uit het verleden vergeeft, want zij hebben hun bestraffing teweeggebracht en dat is voor altijd zo’.

De enige manier is ermee op te houden te denken en handelen voor het eigen voordeel, zelfs zonder de subtiele bijgedachte om onder de veroordeling van Skan uit te komen. Dit is ook precies de betekenis van het begrip karma in de Bhagavad-Gita: handeling, zowel goed als kwaad, bindt de mens aan de rondgang door de cyclus van illusionair bestaan. De weg die leidt tot bevrijding uit die cyclus is te handelen zonder gehechtheid aan het resultaat, vrij van elk persoonlijk verlangen, want het is het gebied van de begeerte waar gehechtheid ontstaat alsmede de eerste gedachte die aanleiding geeft tot een keten van oorzaken en gevolgen.

Bij de Oglala-indianen is oorzakelijkheid een universeel beginsel, een wet van noodzakelijkheid, die door zelfs het hoogste goddelijke wezen gerespecteerd dient te worden. Omdat elk vermogen tot handelen, bewegen en veranderen van hem afkomstig is, vinden alle oorzaken hun oorsprong in dit hoogste goddelijke wezen, een gemanifesteerd aspect van de Grote Geest of het Grote Onkenbare op alle kosmische niveaus. Alle oorzaken vinden dus hun oorsprong in bewustzijn en ‘blinde’ oorzakelijkheid heeft hierin geen plaats. Ieder wezen heeft een zekere vrije wil gekregen en draagt dus verantwoordelijkheid, met als noodzakelijk gevolg het bestaan van onvolmaaktheid, wat weer aanleiding geeft tot verwarring en verbastering. Het woord ‘handeling’ is de letterlijke betekenis van de term ‘karma’ zowel als van de naam Skan.

Oorzakelijkheid is ook één met universele rechtvaardigheid, verpersoonlijkt in een goddelijke rechter die daar inzicht in heeft. Daar alle energie en kracht afkomstig is van het goddelijke wezen die ook de rechter is die toeziet op het juiste gebruik ervan, en omdat het goddelijke de essentie is van ieder wezen en er niets kan gebeuren buiten de universele en natuurlijke morele wetten om, kan geen enkele handeling ooit plaatsvinden zonder dat het goddelijke wezen daarin betrokken is. Oorzaken brengen noodzakelijkerwijs de daarmee verbonden gevolgen teweeg en kunnen niet worden geneutraliseerd. De resultaten zijn de verantwoordelijkheid van de dader, in overeenstemming met de logica van universele rechtvaardigheid. Alle wezens erkennen de absoluutheid van de goddelijke rechtvaardigheid, die duidelijk afsteekt tegen de ‘menselijke rechtvaardigheid’ van wraak die leidt tot tweedracht en verdere verwijdering van spiritueel inzicht.

Het goddelijke is betrokken in elk aspect van de kosmische evolutie, maar tegelijkertijd is het niet juist om te zeggen dat het ‘afdaalt’ om in de wereld te leven. Het goddelijke zendt zijn vertegenwoordigers, die uit hemzelf zijn voortgekomen, om in de mens te leven als diens hogere ziel en als mededogen. Aldus is het goddelijke wezen dat handelt en tevens rechter is zowel gescheiden van als betrokken in de voortgebrachte kosmische manifestatie. Hij is eveneens de rechter na de dood van iedere individuele mens, die de menselijke ziel aan een interview onderwerpt en beslist of deze waardig is om verder te gaan op zijn spirituele reis. Blijkbaar is er een moment na de dood waarop men van aangezicht tot aangezicht komt te staan met het hoogste in zichzelf en wordt ‘beoordeeld’ naar de daden en gedachten van het afgelopen leven. Daar dit in iedere stervende man of vrouw plaatsvindt, zijn er tenminste evenveel Skans als er afzonderlijke menselijke individuen zijn. Toch is er maar één Skan als kosmisch beginsel.

In het denken van de indianen staan de fundamentele eenheid van de essentie van alle levende wezens en de onderlinge verbondenheid centraal in hun visie op het universum. Daarom heeft elke oorzaak die gelegd wordt een gevolg voor het betreffende individu zowel als voor het geheel en gebeurtenissen staan nooit op zichzelf. Te leven en handelen in harmonie met de Grote Geest is de basis van alle ethiek. Het beschermt tegen schade aan anderen en zichzelf, hetgeen op de duur zal leiden tot terugkeer naar de Grote Geest, waaruit we allen zijn voortgekomen, en het leidt tot eenheid in plaats van eenzaamheid en afgescheidenheid.

Omdat alle oorzakelijke handelingen in gang worden gezet door bewuste wezens aan wie bepaalde vermogens gegeven zijn, is er altijd sprake van morele goedheid of slechtheid. Geen enkele gebeurtenis is zonder morele waarde. Maar het denkpatroon van de Oglala’s is geen dualistisch ethisch systeem, zoals God en Duivel bij de christenen. De wortel van het kwaad is Unk, begeerte, die voortkwam uit Maka, aarde, die op haar beurt voortkwam uit Inyan, dat is de oorspronkelijke geest-materie, uit wie ook Skan voortkwam. De vier oorspronkelijke goden, Skan, Inyan, Maka en Wi, de zon, zijn in werkelijkheid één, zij zijn de Grote Geest.

Literatuur

  • Dooling, D.M. (red.), The Sons of the Wind: the Sacred Stories of the Lakota, Parabola Books, New York, 1987, 136 blz.
  • Powers, William K., Oglala Religion, University of Nebraska Press, Lincoln/London, 1977, 233 blz.

Oude culturen/beschavingen en hun spirituele tradities: Amerika

Artikelen van Rudi Jansma


Uit het tijdschrift Sunrise jan/feb 1992

© 1992 Theosophical University Press Agency