Theosophical University Press Agency

Het DNA van sprookjes: hun oorsprong en betekenis

Renée Hall

Deze sprookjes zijn geen onzinnige verhalen geschreven om rijke nietsnutten te amuseren; ze belichamen de diepzinnige religie van onze voorvaderen, . . .
W.S.W. Anson, Asgard and the Gods, blz. 2

In dit nieuwe millennium maken sprookjes een bloeitijd door. De afdelingen met kinderboeken van bibliotheken en boekhandels bieden een overvloed aan prachtige uitgaven van bekende sprookjes die zijn voorzien van exotische en levendige illustraties. Het aanbod bestaat uit sprookjes uit alle delen van de wereld: Russische, Duitse, Japanse, Chinese, Perzische, Scandinavische, Afrikaanse, Australische, Noord- Amerikaanse, Joegoslavische, Britse en nog veel meer. Om de tijd te kunnen doorstaan moeten de traditionele sprookjes wel over heel sterke en bijzondere genen beschikken – want louter vermaak gaat niet zo lang mee. Wat is het geheim van hun lange levensduur?

Laten we eens kijken naar een Indiase versie van een geliefd sprookje dat nooit zijn glans verliest: er was eens een hindoe-radja met maar één dochter die met een gouden halssnoer was geboren. Dit halssnoer verborg haar ziel, en als het halssnoer zou worden afgepakt en door iemand anders zou worden gedragen, zou de prinses sterven. Op haar verjaardag gaf de radja zijn dochter een paar muiltjes die met goud en edelstenen waren versierd. De prinses ging naar buiten de bergen in om bloemen te plukken, en toen ze daar was viel één van haar muiltjes naar beneden in het bos. Een prins die op jacht was in het bos vond het verloren muiltje en werd er zo door bekoord dat hij wenste dat de draagster zijn vrouw zou worden. Hij maakte zijn wens overal bekend maar niemand wist aan wie het muiltje toebehoorde, zodat de arme prins heel bedroefd werd. Na lange tijd hoorden enkele mensen uit het land van de radja ervan en vertelden de prins waar hij de dochter van de radja kon vinden. Hij ging naar haar toe en vroeg haar of zij zijn vrouw wilde worden, en ze gingen trouwen. Na een zekere tijd stal een andere vrouw van de prins, die jaloers was op de dochter van de radja, het halssnoer en deed het om haar eigen nek. De dochter van de radja stierf, maar haar lichaam verging niet en ook de blos in haar gezicht bleef bewaard. De prins ging iedere dag naar haar toe, want hij hield nog steeds heel veel van haar. Toen hij het geheim van het halssnoer had ontdekt, nam hij het terug en deed het weer om de hals van het gestorven lichaam van zijn vrouw. De ziel van de prinses kwam in haar lichaam terug zodat ze weer tot leven kwam en ze leefden nog lang en gelukkig.

Het verloren muiltje komt ook voor in een oude Griekse legende over een bekoorlijke vrouw genaamd Rhodope (‘de vrouw met de roze wangen’); terwijl ze aan het baden is, vliegt een adelaar met één van haar muiltjes weg. De adelaar vliegt er helemaal mee naar Egypte en laat het in de schoot van de koning van dat land vallen. Het muiltje is zo klein en zo’n sieraad dat de koning verliefd wordt op de draagster ervan. Hij laat naar haar zoeken en als ze is gevonden neemt hij haar tot zijn vrouw.

Zoals u wel zult hebben vermoed is Cinderella de Engelse variant van dit verhaal – ‘Kleine Polly Flinters, zij zat tussen de sinters’. Mij is niet bekend of het naar Engeland is gekomen via het Duitse Aschenputtel [in het Nederlands: Assepoester], het Franse Cendrillon of het Scandinavische Askungen, – ‘Het kind van de essenboom’. Er zijn Indiase, Griekse, Franse, Duitse, Scandinavische en Engelse variaties op hetzelfde sprookje, waarbij ieder land op de essentie van het verhaal zijn specifieke stempel drukte of er zijn eigen kleur aan gaf. In een interpretatie van Elsa-Brita Titchenell in haar boek De maskers van Odin noemt ze Askungen (Assepoester)

een telg van ‘de edele es’, Yggdrasil, de levensboom, die aan zijn takken de werelden met al hun levensvormen draagt. Alle levende wezens, van het kleinste deeltje tot het grootste, zijn kinderen van de kosmische es. Meer nog, ieder van ons is niet alleen een deel van de kosmische boom, maar is op zichzelf een levensboom.

Het es-kind wordt ook cyclisch herboren uit de as van zijn vroegere zelf, zoals de feniks.
blz. 7-8

Zulke sprookjes behoren tot een mondelinge overlevering die van generatie op generatie door mensen van het land werd doorgegeven en die pas relatief kort geleden werd opgeschreven. Wie waren de oorspronkelijke auteurs? Deskundigen in de vergelijkende filologie en mythologie zijn het erover eens dat er inderdaad een gemeenschappelijke bron is. John Thackray Bunce, schrijver van Fairy Tales: Their Origin and Meaning (1878) [Sprookjes, hun oorsprong en betekenis], zegt dat ‘Keltische, Germaanse en Noord-Europese mythen een echo zijn van de eeuwige en universele thema’s en van de levendige beeldspraak zoals die in de heilige boeken van de Hindoes en Perzen worden gevonden – de Veda’s en de Zend Avesta . . .’ De Zweedse onderzoeker Fredrick Sander, die zijn Rigveda- Edda rond 1890 uitbracht, was ervan overtuigd dat de Oud-Noorse mythologie uit India kwam en hindoemythen nauwkeuriger bewaarde dan de klassieke Griekse en Romeinse myhten, die sterk zijn vervormd (De maskers van Odin, blz. 27).

Dus ons nederige sprookje is van koninklijke – of meer nog van goddelijke – afkomst. In De geheime leer lezen we dat ‘de Rig-Veda, de oudste van alle bekende oude geschriften, de occulte leringen in bijna elk opzicht bevestigt’ (2:690), en dat de Veda’s ‘de spiegel van eeuwige wijsheid’ zijn (2:549). Is dit de reden dat sprookjes tijdens het opkomende christendom in Europa konden overleven? Fanatici van de nieuwe religie hadden een vernietigende invloed op folklore en oude tradities die vogelvrij waren verklaard en als heidens werden uitgebannen. We kennen allemaal de wrede intolerantie en strenge behandeling van de zogenaamde ketters, die de moed hadden min of meer trouw te blijven aan hun oude gewoonten en geloof. Misschien werden deze eenvoudige juweeltjes van pure wijsheid door de toverfeeën zelf versluierd, en ontkwamen ze daardoor in de loop van de eeuwen aan vervolging, dogmatisering en degradatie van de formele religieuze instituties. Gelukkig ontsnapte het verafgelegen IJsland aan deze vervolging, en daar ‘leefde Saemund de Wijze en schreef de poëtische Oudere Edda. . . . De mythen hebben aanleiding gegeven tot talloze volksverhalen en sprookjes die zijn aangepast aan verschillende uitdrukkingsmiddelen, van kinderrijmpjes tot grote opera’s, . . . en ze omvatten verzamelingen die zijn gemaakt door onderzoekers van folklore zoals de gebroeders Grimm in de negentiende eeuw’ (De maskers van Odin, blz. 29).

Terwijl de optekeningen uit de oudheid over de Veda en de Edda als het reservoir voor mythen en hun kleinere neefjes, de sprookjes, worden erkend, kan de sleutel tot hun oudste bron van inspiratie worden gevonden door te letten op aanwijzingen in enkele van de oudste tradities van de wereld. Daarin wordt over de gouden eeuw van de menselijke onschuld verteld toen verder ontwikkelde wezens in onze geest oerwaarheden inprentten. Als we dit bedenken, geeft dat ons de vrijheid en het vertrouwen het sprookje overeenkomstig onze eigen wijsheid te interpreteren en te begrijpen.

De meeste bekende sprookjes volgen hetzelfde patroon: een wanhopige verweesde jonge man of vrouw, verbannen uit zijn of haar ouderlijk huis, wordt na verschillende beproevingen en vele tegenslagen gered door en herenigd met iemand die hij of zij liefheeft – een ouder of iemand van een koninklijke familie. Assepoester is een goed voorbeeld hiervan: het verweesde kind wordt door haar slechte stiefmoeder en lelijke stiefzusters in de val gelokt en getiranniseerd, wat betekent dat de menselijke ziel van haar spirituele natuur of ‘vader in de hemel’ is vervreemd en de onaangename heerschappij en invloed van de lagere kant van de menselijke natuur moet ondergaan. Deze personen zijn niet haar natuurlijke bloedverwanten, en dit suggereert dat de menselijke ziel met recht tot het betere deel van haar menselijke natuur behoort. Na te zijn afgedreven van de positie die haar toekomt, worstelt de ziel om haar rechtmatige status te herstellen. Door zuiverheid en deugdzaamheid verwerft ze de steun en hulp van haar feeachtige peettante, de spirituele ziel. In menig sprookje komt de peettante en gever van geschenken voor als zinnebeeld van de betere eigenschappen van de menselijke ziel, die in de vorm van verdiensten tot uitdrukking komen. ‘De elfenkracht die de menselijke ziel verenigt met haar goddelijke bron is het kanaal (de elf) dat het kind alle verdiende spirituele begaafdheden schenkt’ (De maskers van Odin, blz. 7).

Papalluga

Papalluga
(Servische Assepoester)

De analogie van onze dualistische natuur verschaft ons dus de sleutel om deze sprookjes te ontcijferen. Wat een briljante manier van onderricht en van het doorgeven van kennis van onze samengestelde natuur, die eveneens op macrokosmisch niveau kan worden toegepast. Misschien is dit de reden dat sprookjes ons zo aanspreken en wij zo vertrouwd ermee zijn, alsof we ze altijd hebben gekend – en dat is natuurlijk ook zo. Om welk verhaal het ook gaat, het is eenvoudig een spiegelbeeld van onszelf. De erin voorkomende figuren zoals de koning, koningin, prins en prinses, vader, fee, heks, kikker, reus, menseneter, elfje, draak, een wit paard, beest en weeskind, maken deel uit van ieder van ons. Onze sterke en zwakke eigenschappen worden uitgebeeld in verschillende personages, die allemaal in onze evolutionaire groei een rol spelen. Na vele worstelingen en hindernissen – de ontwikkeling van het verhaal – vinden we tenslotte de prins of prinses, ons hogere zelf, waarmee we trouwen en daarna nog lang en gelukkig leven . . . totdat we de bladzijde omslaan voor het volgende verhaal.

Wist u dat er oude wijsheid aan u werd verteld toen u nog bij uw moeder op schoot zat? En dat u, ouders, grootouders, ooms en tantes op uw beurt deze eeuwige en essentiële waarheden aan de volgende generatie doorgeeft wanneer u een van de vele klassieke sprookjes vertelt of een videofilm laat zien, of ze meeneemt naar een voorstelling of een film van Walt Disney? Sneeuwwitje, Aladdin, De Gelaarsde Kat, Sjaak en de Bonenstaak, Beauty and the Beast en andere sprookjes hebben zelfs in onze drukke en luidruchtige tijd in geen enkel opzicht aan populariteit ingeboet. In hun zuivere vorm hebben deze sprookjes nog altijd een betoverende werking op ons, ze zetten ons aan het denken, onderwijzen en inspireren ons, niet alleen door hun ethiek en altruïsme, maar ook door de esoterische betekenis van het leven zelf. Laten we hopen dat zij die evenals de Schone Slaapster halfwakker zijn, zullen ontwaken door aan hun opdracht: ‘ken uzelf’, gehoor te geven.

Kunst, muziek, (kinder)verhalen en literatuur


Uit het tijdschrift Sunrise jan/feb 2001

© 2001 Theosophical University Press Agency