Theosophical University Press Agency

pagina achteruit Inhoudsopgave pagina vooruit

Wat zijn kosmische stralen?

Ik zou iets willen zeggen over kosmische stralen. Wat zijn dat? Waar komen ze vandaan, waar gaan ze naartoe, wat is hun functie? Weet u dat de wetenschap nu, en met de dag in grotere mate, het woord ‘straling’ of ‘stralingen’ in praktisch dezelfde zin en betekenis gebruikt, in bijna dezelfde poging feiten te beschrijven, als de oude theologen uit de voorchristelijke tijd in Griekenland en Rome, Egypte, Perzië en Babylon, en ook in andere delen van de aarde, toen ze het woord ‘emanatie’, ‘emanaties’ gebruikten. Als licht uit een centrum van energie, een zon of een elektrische lamp straalt, kunnen we het woord ‘straalt’ vervangen door ‘emaneert’. Uit een centrale kern stroomt licht, noem het straling, noem het emanatie, dat is hetzelfde. Als u iets begrijpt van wat de beste denkers van de moderne wetenschap bedoelen als ze de term ‘straling’ gebruiken, als u iets begrijpt van waar ze aan denken en wat ze met dat woord tot uitdrukking proberen te brengen, begint u te begrijpen wat de oude theologen uit voorchristelijke tijden bedoelden als ze het woord ‘emanatie’, uitstroming gebruikten.

Een mens, bijvoorbeeld, straalt levenskracht uit of emaneert levenskracht. Ze straalt, ze stroomt voortdurend van hem uit en dat uitstromen bewijst dat het iets is, en dit iets is een fluïdum. Licht is een fluïdum, al deze verschillende soorten stralen zijn fluïdisch van aard; maar fluïdisch van aard zijn betekent alleen dat het verzamelingen of samenbundelingen van entiteiten zijn, geëmaneerde entiteiten, noem ze monaden, noem ze levensatomen als u wilt.

Laat ik, voor ik verder ga, proberen te illustreren hoe we de poging van de moderne wetenschap om iets aan te duiden wat tegelijk een golf en een deeltje is, volgens mij moeten opvatten. Als u in gedachte een kogel uit een geweer volgt zult u inzien dat hij bij wijze van spreken een deeltje is en tegelijk van golven vergezeld gaat, golven die als verschijnsel optreden als gevolg van zijn baan door de lucht. Denk nu aan een levensatoom dat uit een entiteit wegschiet. Het beweegt zich met de snelheid van het licht, sommige atomen met een snelheid die die van licht verre overtreft en het is duidelijk dat hun gang door de stof vergezeld gaat van een intense verstoring langs de baan die het deeltje volgt. Volgt u mijn gedachte? De golf en het deeltje moeten elkaar dus vergezellen. Het deeltje veroorzaakt de golf; zonder het deeltje zou er geen golf zijn.

Deze kosmische stralen kunnen we desgewenst levensatomen noemen. Dat zijn ze in feite ook, levensatomen van het heelal op een laag gebied in hiërarchische zin, laag omdat het om een stoffelijk en zelfs lager dan stoffelijk gebied gaat. Dit blijkt uit hun ontzaglijk snelle trilling.

Nogmaals: waar komen ze vandaan – deze levensatomen uit de ruimte die door de hele interstellaire ruimte stromen en, wat ons eigen heelal betreft, door ons hele zonnestelsel? Hoofdzakelijk uit de actieve, superactieve magen van de verschillende zonnen; in onvoorstelbare golven en aantallen stromen ze uit de zonnen van de ruimte. Als levensatomen van een bepaalde soort trekken ze her- en derwaarts en komen tenslotte op de een of andere manier, op de een of andere tijd en plaats weer terug tot hun vadersubstantie; en intussen trekken ze door alle andere entiteiten op hun zwerftochten (transmigraties was het oude woord), her- en derwaarts, heen en weer.

Op die manier voeden de zonnen zich. Onze eigen zon ontleent zijn voorraad vitaliteit aan deze stromen levensatomen die hem vanuit de ruimte bereiken, die hij in zijn maag opneemt en weer uitstoot via de zonnevlekken. U zult zich herinneren dat zelfs in De Geheime Leer H.P.B. door een van de oude optekeningen te citeren, openlijk spreekt over het feit dat de zon zich voedt met het afval uit de ruimte. Herinnert u zich dat? In feite doen onze eigen lichamen dat ook – het stoffelijk lichaam, het astraal lichaam, het mentale lichaam, het innerlijk omhulsel van het bewustzijn – ze doen alle precies hetzelfde. Zij emaneren stromen van levensatomen, stralen ze uit en nemen die van andere in zich op, trekken deze aan. Dat is precies wat de zon doet; zodat deze kosmische atomen of kosmische stralen – wat slechts namen zijn die geleerden eraan hebben gegeven omdat zij ze nog niet zo goed begrijpen, en ze op stralen lijken en op deeltjes lijken, maar eenvoudig de levensatomen zijn die uit de zonnen in de ruimte stromen en ons bereiken, door ons heengaan – ons eens weer verlaten en naar elders gaan. Op precies dezelfde manier wordt onze bol, de aarde, gevoed en wordt haar levenskracht instandgehouden, haar energie onderhouden, elektrische, psychische, fysieke en wat al niet, uit wat ze tot zich neemt uit de ruimte en op haar beurt emaneert ze haar eigen licht en fluïden. Wij noemen het kosmische stralen, levensatomen zo u wilt; en zo zien we een kosmisch geven en nemen, geven en nemen.

Maar dit zijn niet de enige levensatomen die er bestaan. Er zijn vele, vele families van levensatomen die door geen enkel stoffelijk wetenschappelijk instrument ooit direct of indirect kunnen worden waargenomen. Ze bevinden zich geheel boven en buiten ons gebied; zo zijn er bijvoorbeeld zuiver astrale levensatomen, mentale levensatomen, geestelijke en goddelijke. Maar deze kosmische stralen waarover de geleerden nu enige kennis beginnen te verkrijgen, zijn kosmische levensatomen van een lage soort, dat wil zeggen van een soort die zelfs lager is dan het stoffelijke in hiërarchische zin; heel ‘hard’; ‘harde stralen’ zoals zij ze noemen; en als ze in geconcentreerde vorm optreden – zoals bij röntgenstralen – zijn ze heel gevaarlijk.

Als ik zeg dat onze zon (en ook andere zonnen) zich voedt met het afval en het ‘zweet’ uit de ruimte, met deze stromen levensatomen, oceanen van levensatomen – want de ruimte is ermee gevuld, is onbegrijpelijk vol ermee, ze is een oceaan van leven – bedoel ik niet dat de zon zich ermee voedt met uitsluiting van andere levensatomen. De zon trekt levensatomen tot zich op alle gebieden, sommige veel hoger dan het stoffelijke.

Maar dit wil ik er nog aan toevoegen. Noem het een interessante theorie als u wilt. Er is een oude, oude en voor mij heel boeiende legende die sinds onheuglijke tijden in het oosten circuleert. Ze wordt in deze vorm gekleed: de goden voeden zich met mensen. Het is niet mijn bedoeling iemand bang te maken of te laten denken dat als uw sterfdag komt een of andere god zich aan u te goed zal doen! Dat bedoel ik helemaal niet. Maar waarom zouden mensen de enige uitzondering zijn op de algemene regel? De mens voedt zich met andere dingen. In feite is het zo dat wij ons met elkaar voeden. Telkens als een groep mensen dicht bijeenzit, zoals u allen doet, voedt u zich met elkaar, wisselt u levensatomen uit, zoals we bij het denken gedachten uitwisselen; en zo komt het dat zich een verschijnsel voordoet dat ieder van ons ongetwijfeld heeft opgemerkt, dat mensen die lang samenleven, zoals man en vrouw, op elkaar gaan lijken; en ik heb dat zelfs bij huisdieren gezien die bij mensen wonen. Een baas of bazin begint echt op het huisdier te lijken! Het komt door de uitwisseling van levensatomen en het is ook niet altijd goed. Het is niet goed voor het huisdier en het is niet goed voor de mens; en er zijn andere redenen, al weet ik natuurlijk dat, als ik iets in het nadeel van huisdieren zeg, dat bij enkele dierbare mensen hier mijn doodvonnis zou betekenen! Ze zouden me niet begrijpen: ‘O, dat is verschrikkelijk, G. de P. Wat een verschrikkelijke man!’


Aspecten van de occulte filosofie, blz. 142-4

© 1999 Theosophical University Press Agency

Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag