Theosophical University Press Agency

pagina achteruit Inhoudsopgave pagina vooruit

Tsong-kha-pa en de planeetgeesten

Betreft: Brief 9, blz. 49-51

Het verheugt mij zeer dat u heeft besloten een begin te maken met de studie van dit prachtige boek. Ik geloof niet dat het ooit eerder goed is bestudeerd. Niet alleen staat het boordevol met de meest fascinerende conclusies en opmerkingen, geschreven door enkelen van de grootste geesten die nu op deze planeet zijn belichaamd, maar het staat, als u zo scherpzinnig bent om ze te ontdekken, ook vol feiten die in onze westerse beschaving respectievelijk onder het hoofd filosofie, religie en wetenschap zouden worden ondergebracht. Er is geheel ten onrechte gezegd dat H.P.B.’s De Geheime Leer sinds het in druk verscheen en aan iedereen zonder onderscheid werd verkocht, dit boek heeft verdrongen. Dat is volkomen onjuist. Wat men, denk ik, op zijn hoogst zou kunnen zeggen, is dat De Geheime Leer een grote steun is als men deze verzameling brieven ernstig en oprecht bestudeert.

Ik zou uw aandacht nog eens met grote nadruk willen vestigen op het feit dat als u bij het lezen van De Mahatma Brieven aan A.P. Sinnett niet in gedachte teruggaat naar de tijd waarin ze werden geschreven, u vergissingen zult maken en moeite zult hebben die brieven te begrijpen zoals ze waren bedoeld toen ze werden geschreven. Begrijp me goed. Als u in deze oude brieven de wetenschap, theologie en filosofie leest van 1940, verdraait u ze. Ze werden geschreven aan mensen die geen opvattingen zoals in 1940 hadden, mensen die in de gedachteatmosfeer van de laatste helft van de 19de eeuw leefden. (Deze brieven werden voornamelijk geschreven tussen 1878 en 1886, misschien een of twee iets later. En er waren nog enkele.) Dit is geen onbelangrijke waarschuwing aan u, want deze brieven waren een antwoord op vragen van denkers die doorkneed waren in de wetenschap van de tweede helft van de negentiende eeuw, zo’n tachtig jaar geleden en in de godsdienst en de filosofie van die tijd. Omdat ze werden geschreven aan volslagen beginnelingen in de theosofie, mensen die er naar verhouding minder van wisten dan wij nu, was zelfs de gekozen taal zo eenvoudig mogelijk. Ik bedoel dat er werd geprobeerd de eenvoudigste woorden te vinden, en ondubbelzinnige taal. Dat betekent niet dat ze geen indirecte verwijzingen naar en versluieringen van occulte waarheid bevatten, want deze brieven staan daar eenvoudig vol van. Het is volslagen zinloos tegen een barbaar te spreken over dingen die zijn begrip te boven gaan. Als iemand de eerste beginselen van de rekenkunde niet begrijpt, kan men hem veertig jaar les geven en hij zal niet begrijpen waar u het over heeft. Dat bedoel ik.

Denk er dus in uw verdere studie aan dat, wanneer u zinnen tegenkomt die raadselachtig voor u zijn en in strijd schijnen met wat we nu weten, denk dan niet dat het iets tegenstrijdigs is, of dat de meester iets heel bijzonders bedoelde. Bedenk eenvoudig dat deze brieven werden geschreven in de taal en gedachtesfeer van het eind van de jaren zeventig en het begin en het midden van de jaren tachtig van de negentiende eeuw.

Veronderstel bijvoorbeeld dat de meester toen op een alledaagse en eenvoudige manier had geprobeerd te beschrijven wat radio is. Maar Sinnett noch Hume, noch een ander uit die tijd had toen ook maar het flauwste vermoeden wat radio was. Stel dat de meester probeerde aan hen of aan andere dames en heren uit die tijd te beschrijven wat een auto was. Over auto’s begon men toen nog maar net te denken. Er was er nog niet één uitgevonden. Zou hij toen met goed gevolg het principe van een verbrandingsmotor hebben kunnen beschrijven aan mensen die de eerste technische beginselen ervan niet kenden en voor wie elektriciteit en de wonderen daarvan nog in de kinderschoenen stond?

Dit illustreert wat ik bedoel als ik zeg dat de meester spreekt in de wetenschappelijke taal van die tijd en dit geldt ook voor de religieuze en filosofische taal van die tijd.

. . . . . .

Tsong-kha-pa was de grote Tibetaanse hervormer van een gedegenereerd boeddhisme. Het is niet precies bekend wanneer het boeddhisme naar Tibet werd gebracht, maar het was in het begin van wat we in het westen de christelijke tijdrekening noemen, waarschijnlijk in de zesde of zevende eeuw en wel door een boeddhistische monnik uit India met de naam Padmasambhava, die lange tijd goed werk deed onder de Tibetanen en praktisch het hele land bekeerde door de magie van zijn woord, de kracht van zijn voorbeelden en de overtuigingskracht van zijn fascinerende geest. Maar al na enkele eeuwen begonnen de natuurlijke traagheid van het menselijke begrip en de tegenzin om zich altijd aan het hoogste te wijden, hun werk te doen. Na de dood van Padmasambhava vervreemdden de boeddhisten geleidelijk van de zuiverheid van Boeddha’s leringen met hun grootse ethiek en verheven occultisme en zakten ze af tot het niveau vanwaar Padmasambhava hen had opgewerkt en dat niveau was bekend, of is nu bekend onder de naam Bhön, zoals de Tibetanen het zelf noemen. Het is een soort naturalistische religieuze filosofie, typisch voor Tibet, onnoemelijk oud, zelfs archaïsch, en waarschijnlijk afkomstig uit de Atlantische, laat-Atlantische tijd. Het omvat voor een groot deel de verering van natuurgeesten, bijgelovige praktijken en bovenal het beoefenen van witte en zwarte magie. En er is in het Bhön zoveel dat verwant is aan wat we nu kennen als de tantra’s van India, de tantrische leringen, dat ik er niet aan twijfel dat ze een gemeenschappelijke oorsprong hebben.

Welnu, in de veertiende eeuw verscheen Tsong-kha-pa, zonder uitzondering de grootste geestelijke leraar die Tibet ooit heeft gekend. Hij hervormde het verworden, gedegenereerde of ontaarde boeddhisme van Tibet en bracht het terug tot zijn grootse oorspronkelijke zuiverheid. Dankzij zijn fabelachtige genialiteit en zijn vermogen ideeën te verspreiden en die boeiender te maken dan de invloed die van het Bhönstelsel op de Tibetanen uitging, had hij, toen hij heenging, of verdween of stierf, hoe men het ook wil noemen, praktisch heel het eigenlijke Tibet teruggebracht op het heilige pad, zoals de Tibetanen zeggen en had hij Tibet verheven tot een hoger niveau van denken dan het ooit in de bekende geschiedenis had bereikt. Het is nu zelfs de machtigste en ook de officiële vorm van het boeddhisme in Tibet. Het bhöndenken en het gedegenereerde boeddhisme van Padmasambhava, dat nog steeds wordt beleden door mensen die Tsong-kha-pa niet kon bereiken, heersen tot op deze dag in de randgebieden van Tibet, langs de grenzen met India, China, Turkestan en ook langs de noordgrens. Het is voornamelijk aan deze grenzen dat de zogenaamde Roodkappen worden gevonden, niet uitsluitend maar wel in hoofdzaak. In het binnenland van Tibet bevindt zich de grote meerderheid van de Geelkappen, degenen die Tsong-kha-pa volgden. Het verschil, wat kleding betreft, zit alleen in de kap of hoed, want de Roodkappen en de Geelkappen van Tsong-kha-pa dragen grotendeels dezelfde kleding, gewoonlijk rood en donkeroranje, het oude boeddhistische kleed van India.

Maar wat was Tsong-kha-pa voor iemand? Hij was wat ik een tulku [Voor een verdere toelichting over het begrip tulku zie De leer over tulku’s.] zou willen noemen. Tsong-kha-pa was zowel tulku als bodhisattva, evenals Jezus, al verschilde hij in andere opzichten van hem. Feitelijk betekent tulku, bodhisattva. Hij was niet Boeddha of een boeddha. Hij had het boeddhaschap geweigerd. Men kan hem nu een van de hoogste sambhogakaya’s, of een nirmanakaya noemen. Ik ben op dit punt niet zeker. Maar hij is geen dharmakaya. Dat zou betekenen het nirvana ingaan en eeuwen en eeuwen afzien van de mogelijkheid om de vele miljoenen te helpen die na hem komen. Nirvana ingaan, de dharmakaya aannemen, betekent eenvoudig elke verbinding afsnijden met de lagere gebieden en opstijgen naar de hoogste gebieden van de geest. Natuurlijk is dit een vervolmaking die onuitsprekelijk verheven is, glorieus, schitterend. Maar de boeddha’s van mededogen en de bodhisattva’s weigeren dit. Ze geven er de voorkeur aan achter te blijven en hen te helpen die minder van de Wet afweten dan zijzelf.

Tsong-kha-pa werd een planeetgeest. Maar wat is een planeetgeest? Een planeetgeest is een kosmische geest. Ze kunnen van heel verschillende graad zijn op de levensladder van die planeet, onze planeet in dit geval. Er zijn verheven planeten, verheven planeetgeesten, lage en daartussenin. Maar ik twijfel er niet aan dat Tsong-kha-pa kan worden gerekend tot de tussenliggende categorie, eenvoudig omdat hij zich als bodhisattva niet heeft afgesneden door zo hoog te stijgen dat weer afdalen in dit manvantara niet meer mogelijk is.

Planeetgeesten, ook dit is weer een interessant onderwerp en als de tijd het toelaat moeten we er dieper op ingaan dan nu mogelijk is. Zoals gezegd zijn er hoge planeetgeesten, lage en daartussenin. Dat komt omdat er planeetgeesten zijn die tot onze hele planeetketen behoren. De invloed van de allerhoogste strekt zich uit over alle zeven of twaalf bollen van onze keten. Er is een tussengroep van planeetgeesten die de hoogste invloed uitoefenen over een bol, zoals onze aarde, bol D; en er zijn lagere planeetgeesten die onder deze hogere werken en die we kunnen beschouwen als degenen die het nauwst zijn verbonden met de arme mensheid. Hun werk is prachtig, meedogend, in feite verhevener dan dat van alle andere planeetgeesten.

Maar we moeten er wel aan denken dat, als we het over planeetgeesten hebben, we ons niet iets moeten voorstellen dat onfeilbaarheid zelfs benadert, want zelfs lage planeetgeesten zijn niet onfeilbaar. Denk eens aan wat onfeilbaar betekent. Het zou neerkomen op het bezit van een denkvermogen met dezelfde omvang als het melkwegstelsel, praktisch grenzeloze oneindigheid. Het zou het bezit betekenen van een wil, met dezelfde omvang als de onmetelijke wil van de natuur; met andere woorden, men zou moeder natuur zelf moeten zijn om onfeilbaar te zijn en geen planeetgeest is dat. Maar vergeleken met ons mensen hebben zelfs de laagste planeetgeesten een begrip en een onderscheidingsvermogen, een wijsheid, inzicht en kracht die praktisch onfeilbaar zijn. Men kan op hen vertrouwen. Dit klinkt misschien als een theoretische discussie maar dat is het niet. Ik weet dat er nu bepaalde mensen in het westen zijn die denken dat een bepaalde hoge kerkelijke functionaris onfeilbaar is. Die mening is hun gegund. De geschiedenis steunt dit standpunt niet.

Nu kan men de vraag stellen: Kunt u ons een voorbeeld geven van een planeetgeest zoals die in een ander religieus of filosofisch stelsel voorkomt? Heel gemakkelijk. Wat de hindoes de manu’s noemen zijn een bepaald soort planeetgeesten. Wat zij prajapati’s noemen zijn planeetgeesten. Men kan ook zeggen, en dan is men niet ver van de waarheid, dat de manu’s ook prajapati’s zijn. Dat zijn ook voorbeelden van planeetgeesten voorzover het de menselijke levensgolf betreft. Andere voorbeelden van planeetgeesten zijn die wezens in veel oude religies en religieuze filosofieën die de christenen, in navolging van de Grieken, engelen en aartsengelen noemen. En dit is de sleutel. Wat de zonnelogoi zijn in en voor de zon, zijn de planeetgeesten voor een bol van een planeetketen of voor een hele keten.


Aspecten van de occulte filosofie, blz. 275-9

© 1999 Theosophical University Press Agency

Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag