Theosophical University Press Agency

pagina achteruit Inhoudsopgave pagina vooruit

Avalokitesvara – De goddelijke tegenwoordigheid

Betreft: Brief 59, blz. 375-7

Het mahayanaboeddhisme, de vorm die in Tibet voornamelijk wordt en in de afgelopen eeuwen werd bestudeerd, onderkent drie afzonderlijke entiteiten of hiërarchische logoi in de boeddhistische hiërarchie van de geest. Het zijn de boeddha Amitabha of de boeddha van het grenzeloze licht, dan alaya, dan Avalokitesvara. alaya betekent de geestbron van alles, het kleed of omhulsel van het grenzeloze licht; stof op kosmische of oneindig kleine schaal in de natuur. Daaruit ontspringen de veelsoortige stralen zoals bijvoorbeeld lichtstralen die de zon verlaten; en elke straal op zich is een wezen.

Avalokitesvara betekent niet ‘de Heer die omlaag ziet’, zoals Rhys Davids het vertaalt, waarmee hij de elementaire regels van de Sanskrietgrammatica geweld aandoet. Ava betekent ‘omlaag’, lokita is het voltooid deelwoord van de Sanskriet-werkwoordswortel lok, ‘zien’, wat dus ‘gezien’ betekent. Isvara betekent ‘Heer’. Avalokitesvara betekent dus, enigszins geparafraseerd, ‘de Heer die overal wordt gezien’, het kosmische licht, de kosmische geest, waarin we leven, ons bewegen en ons bestaan hebben, waarvan de essentie, het licht, trilt en brandt in elke mensenziel, de vonk in ieder mens. Het is de innerlijke of voortdurende tegenwoordigheid van het goddelijke om ons heen in alles, hier beneden gezien in al zijn werken en, door mensen vooral gezien in de mens, het meest ontwikkelde voertuig van deze goddelijke tegenwoordigheid.

Vergelijk deze prachtige boeddhistische triade uit Tibet, die ook de onze is, met de christelijke drieëenheid, zoals deze verbasterd en op grove wijze vervormd is, als gevolg van een eeuwenlange, verkeerde theologische en scholastische aanpak, omdat ze niet werd begrepen. Amitabha, het grenzeloze licht, blijkt overeen te komen met de Vader in de christelijke drieëenheid, de kosmische Vader of abstracte geest, de pythagorische monade der monaden, de bron – voor ons in stilte en duisternis – van alle monaden die eruit voortkomen, eruit stromen, eruit geboren worden door middel van de tweede logos, alaya, de geest, die in de oorspronkelijke christelijke leer vrouwelijk was, de vruchtbare en voortbrengende kracht in de natuur, zowel in geestelijk als in materieel opzicht, de moeder van alles, de voedster van alles, de behoedster van alles. En Avalokitesvara komt overeen met de oorspronkelijke derde persoon van de christelijke drieëenheid, de Zoon, de kosmische of derde logos. In het brahmanisme luidt de triade zo: parabrahman of brahman, pradhana of mulaprakriti, mahat. Als ze zich manifesteert in individuele monaden zoals een mens, is de drieëenheid Amitabha, atman; alaya of mahakasa, buddhi; Avalokitesvara, manas; want manas is een rechtstreekse straal van het kosmische alaya en ons atman is een directe straal van paramatman, de kosmische atman, of brahman of parabrahman, of de Vader.

We hebben dus Vader, Geest of Heilige Geest, en Zoon – de oorspronkelijke christelijke drieëenheid; de roomse kerk slaagde er tenslotte in ze om te zetten in Vader, Zoon en Heilige Geest, waarmee ze de Zoon of logos liet voorafgaan aan de moeder waaruit hij is geboren!

Zoals de meesters aangaven in het laatste deel van de brief die we hebben bestudeerd, heeft Avalokitesvara zijn tempel in het heelal om ons heen. Hij is de scheppende logos, de derde logos, degene die als het ware het dichtst bij ons is, waaruit we allen afkomstig zijn als stralen van een kosmische zon, die de goddelijke tegenwoordigheid is in de natuur, die de goddelijke tegenwoordigheid is in het menselijke manasische deel, dat natuurlijk voortkomt uit atman of Amitabha; want is de Zoon niet de Zoon van zijn Vader? Is manas niet, via buddhi, het kind van atman? Is mahat, via alaya of mahakasa of pradhana – alle zijn namen voor hetzelfde – niet het kind van adi-boeddha, of zo u wilt van paramatman of brahman of parabrahman?

Avalokitesvara is dus de goddelijke tegenwoordigheid overal om ons heen, die elke gevoelige menselijke ziel onafgebroken, dag en nacht, kan voelen, zelfs als we ons in dromenland bevinden of belichaamd zijn op aarde. En diezelfde goddelijke tegenwoordigheid bevindt zich in het menselijke hart, want het menselijke hart, zelfs het menselijk lichaam, is op dit gebied een microkosmisch beeld van het heelal. Geen wonder dat de mensen uit de oudheid in elke tempel hun heilige der heiligen hadden – oorspronkelijk een prachtig en veelbetekenend symbool voor hen die het begrepen en naar de tempel kwamen om het goddelijke te aanbidden met een rein hart en grote eerbied – een tempel waarin, net als in het heelal, de goddelijke tegenwoordigheid woont. Het was een symbool; vandaar dat als iemand het heilige der heiligen naderde, hij zijn schoenen uittrok, zijn kleding reinigde, en hoofd en hart omhoog richtte; want doordat de vereerders eerbiedig hun eigen geest verhieven, traden ze in die tegenwoordigheid, zelfs in de goddelijke tegenwoordigheid.

Die tegenwoordigheid is Avalokitesvara; zijn straal in ons, via atman, is het hogere manas, verlicht door buddhi, die op haar beurt is vervuld van het goddelijk licht van atman. Want de Vader is in de moeder, en de moeder schenkt geboorte aan de Heilige Zoon, en die drie zijn één en toch drie, elk verschilt van de ander. Het is heel eenvoudig te begrijpen, maar verbazend moeilijk om een dieper besef van dat wonder te krijgen! Toch is het prachtig het te kennen en ons ertoe te verheffen. Het zou mooi zijn als elke man en vrouw besefte dat zich in het hart van ieder mens dat heilige der heiligen bevindt; want als de mens, door zijn zelfdiscipline en het cultiveren van het hoogste in hem, door zichzelf te vergeten in dienst van alle anderen, waardoor de eenheid opgaat in het al en hij zelfs dan al betrekkelijk goddelijk wordt, zo uitermate sterk wordt dat niets minder dan Het ooit voldoening kan schenken, dan verlangt hij ernaar hogerop te gaan, opent hij de toegangspoort van zijn heiliger wezen, en stroomt het licht naar binnen dat het heilige der heiligen in zijn hart vervult. Dan is de mens herschapen, hij is tijdelijk een christus, een bodhisattva.

Dat was het resultaat van een succesvolle inwijding, dat en niets anders. Soms bleef de aura van de gebeurtenis dagenlang, misschien weken, bij hem aanwezig, en was zijn lichaam in die tijd omgeven door licht. Men zei van hem dat hij was bekleed met zonnepracht, want de zon was een symbool voor atman, omdat hij zich in zijn rijk bevindt; en onze eigen innerlijke god was de zon, de innerlijke god van onze eigen goddelijke aard, onze Vader in de Hemel, die straal van de kosmische Avalokitesvara.

Ik denk dat dit precies de reden is dat de Tibetaanse esoterici en mystici, ingewijden en het gewone volk – waarmee ik het merendeel van de mensen bedoel, de hardwerkende, vriendelijke, blijmoedige, liefhebbende, strevende mensen – allen voor de bodhisattva’s een diepere eerbied en vuriger liefde bezitten dan zelfs voor de boeddha’s. Want de boeddha’s hebben het volbracht, zij hebben deze sferen verlaten. Hun glorie blijft achter als een geestelijke invloed. Maar de bodhisattva’s zijn nog mensen en nog geen boeddha’s, maar mensen die hun leven eraan hebben gewijd Avalokitesvara tot een levende kracht in de wereld te maken door middel van zichzelf. Daarom heeft de grote massa de bodhisattva’s zo lief. Ze hebben een diepe eerbied voor de boeddha’s die verder zijn gegaan en de weg hebben gewezen, maar hun liefde gaat met een verheven menselijke toewijding uit naar de bodhisattva’s die met uitgestrekte armen achterblijven om uit medelijden te helpen. Geen wonder dat ze de bodhisattva’s liefhebben, want hij die Avalokitesvara tot leven wekt in het heilige der heiligen in het menselijke hart, wordt meer dan mens. Geen wonder dat men hem liefheeft, eert en vertrouwt. Ik denk dat deze gedachten onbeschrijflijk mooi zijn. De verhevenheid ervan verblindt ons niet, want het is alsof het goddelijke zich kleedt in een menselijk gewaad, een menselijke tooi, en daardoor voor ons mensen begrijpelijk wordt. Het is alsof we de mensheid zien maar bekleed met het goddelijke. De bodhisattva’s zijn niet zo abstract, niet schijnbaar zover weg als de boeddha’s.

Deze psychologie is zo waar dat daaraan en daaraan alleen heel het succes te danken is van het vroege christendom, omdat het de oude leer onderwees die in de zogenaamde heidense wereld bijna was vergeten en wel deze: dat er een man leefde die vervuld was van het goddelijke en dat hij onder ons kwam, onderricht gaf en de weg wees en ons allen zozeer liefhad dat hij zijn leven gaf en al wat in hem was, zodat anderen die dat zagen, hem op het pad zouden volgen – typerend voor een bodhisattva, een christus. Ik denk dat het alleen dat was wat diegenen die zich bij de christelijke kerk aansloten voor het christendom won.

Maar hoe oud is deze schone en inspirerende leer! De christenen ontvingen haar uit het oosten. Ze is veel ouder dan de zogenaamde onvergankelijke bergen, want toen die nog uit zeeslib bestonden, nog niet omhoog waren gedrukt, werden deze leringen al aan mensen onderwezen in andere continenten, in andere tijdperken, in andere wortelrassen, deze zelfde verbazingwekkende leringen van kosmische oorsprong.

Let eens op het verschil tussen het christelijke theologische idee van Avalokitesvara, door Rhys Davids en anderen verkeerd vertaald met ‘de Heer die omlaag ziet’, iets dat ‘daar boven’ en afgezonderd en ver weg was, en de werkelijke betekenis: de Heer hier onder ons, de Heer van medelijden, menselijk en toch goddelijk, de goddelijke tegenwoordigheid, die ons overal omgeeft, waardoor een menselijk hart dat dit beseft een menselijk heilige der heiligen wordt.


Aspecten van de occulte filosofie, blz. 308-11

© 1999 Theosophical University Press Agency

Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag