Theosophical University Press Agency

pagina achteruit Inhoudsopgave pagina vooruit

Opmerkingen over de aard van ons vijfde ras

Alle nu op aarde voorkomende zogenaamd primitieve of onbeschaafde volkeren zijn vertakkingen van het vijfde wortelras; de meeste zijn gedegenereerd. Ik bedoel dit niet in moreel opzicht; ik bedoel evolutionair gedegenereerd, omdat ze – al leven ze onder ons van het vijfde ras en moeten ze daarom worden beschouwd als kleine onderrassen van het vijfde ras – niettemin gedegenereerde overblijfselen zijn van het grote wortelras dat aan het onze voorafging. Dit grote voorafgaande wortelras noemen we het Atlantische, alleen om er een naam aan te geven.

Hierop zijn twee, drie of vier uitzonderingen en deze uitzonderingen zijn gedegenereerde overblijfselen van het grote derde wortelras. Voorbeelden zijn de Eskimo’s en de eilandbewoners van de Andamanen; maar zelfs die zijn grotendeels ook geatlantiseerd. De oorspronkelijke bewoners van Australië en Tasmanië en de Maori’s van Nieuw-Zeeland behoren tot gedegeneerde vertakkingen van het vierde wortelras.

Het is niet juist over die nu gedegenereerde overblijfselen van eens grote rassen te spreken alsof ze die rassen zelf zijn, want dat is heel misleidend. Ik heb horen zeggen dat de negers een gedegenereerd klein Atlantisch ras vormen en dat ze spoedig zullen uitsterven. Dat is ook een dwaling. De negers vormen nu onder ons een van de weinige uitzonderingen van jonge rassen, onvolmaakt in mentale en fysieke ontwikkeling (maar niet in geestelijke ontwikkeling) – iets meer nog dan wij, door hun jeugd, niet door hoge ouderdom.

Over enkele tienduizenden jaren zullen de negers een vooraanstaande plaats gaan innemen onder de beschaafde volkeren van de wereld; maar dan zijn ze niet langer negers zoals wij die nu kennen, want er heeft dan een enorme rassenvermenging of een groot aantal gemengde huwelijken plaatsgevonden. Die onderlinge vermenging van volkeren vindt inderdaad zo snel plaats dat we het tegenwoordig overal om ons heen op grote schaal kunnen waarnemen. Amerikaanse critici hebben al sarcastisch en onvriendelijk van sommige Zuid-Amerikaanse volkeren gezegd dat het ‘Black and Tan’ republieken zijn. Ik vind het niet nodig onvriendelijke uitdrukkingen te gebruiken over andere delen van de mensheid. Een mens is een mens om wat er in hem is, niet om zijn huidskleur. Denk eens aan de genieën die in alle delen van de wereld zijn verschenen. Homerus met zijn zwarte ogen, zwarte haren en donkere huid was een genie. Mogen we niet geloven dat eer toekomt aan alles wat waardevol is, waar we het ook aantreffen? Vinden we de mooiste filosofische stelsels niet in India, bij de volkeren met een donkere huidskleur, niet alleen bij de Indo-Europese rassen van India, maar ook bij de Tamils en andere rassen?

Rassenvermenging gaat ook nu snel door, en of we het prettig vinden of niet, ik durf te zeggen dat binnen twintigduizend jaar de enige negers, wat wij daaronder verstaan, die op de aardbol te vinden zijn, zich in Afrika zelf zullen bevinden, in afgelegen delen van dat continent; elders in de wereld zullen de negers zich dan zo goed als volledig met andere rassen hebben vermengd; hun levenswater zal met het levenswater van de andere rassen op aarde zijn vermengd. In feite is er nu nergens op de wereld in de mensenfamilie een volstrekt zuivere stam te vinden, zoals we die bij dieren aantreffen. Die bestaat eenvoudig nergens bij de mensheid. Er zijn rassen waarin de ene bloedstroom overheerst en andere rassen waar andere bloedstromen overheersen; zelfs onder de zogenaamde blanke mensheid hebben we noorderlingen met een roze huid en zuiderlingen in Italië, Spanje en Portugal met een donkere huid, terwijl hun oorsprong even Kaukasisch is als die van de noorderlingen. De noordelijke stammen zijn gemengd, de zuidelijke stammen zijn gemengd, en deze vermengingen komen hoofdzakelijk voort uit Germanen en Kelten; in deze tijd vermengen deze twee zich in het grootste deel van Europa op grote schaal met wat men Latijnse volkeren noemt; daardoor zien we bijvoorbeeld de Scandinaviër met een roze huid, de Fransman in het zuiden met een olijfkleurige huid en de Italiaan of Spanjaard met een bruine huid. We vinden nu in Rusland blondharigen met roze huid uit het noorden die zich vermengen met zwartharigen met donkere ogen van het Slavische type. Al deze rassen zijn bezig zich te vermengen en doen dat al sinds onheuglijke tijden. Het zijn allemaal mensen van het vijfde ras – wel in verschillende graden van nationale ontwikkeling, maar niet in verschillende graden van rasontwikkeling. Voor wetenschappelijke onderzoekers zijn dit algemeen bekende feiten. Sinds lang kennen we langhoofdige mensen en rondhoofdige mensen; en bij alle vertakkingen van het blanke ras vinden we ronde hoofden, brachycefalen (kortschedeligen), en lange hoofden, dolichocefalen (langschedeligen). Kelten schijnen voornamelijk kortschedelig te zijn. Scandinaviërs en Duitsers, volkeren van de Germaanse tak, en ook de negers, zijn in de regel langschedelig. Maar ook bij hen treffen we kortschedeligen aan en bij de Kelten langschedeligen.

Een vaste regel bestaat er dus niet. Huidskleur is geen criterium. De vorm van het hoofd is evenmin een criterium. Het komt hierop neer: men kent een ras door wat het inhoudt, zoals een mens wordt gekend door wat in hem is. Men kent een boom aan zijn vruchten. In de ene eeuw brengt de ene boom of de ene mensenstam vruchten voort. In een volgende eeuw brengt een andere stam vruchten voort. Ze kunnen even goed zijn. Ze kunnen beter zijn. Ze kunnen minder zijn dan andere stammen. Opnieuw komen we bij het essentiële punt van deze korte uiteenzetting: een ras is zo goed als de innerlijke waarde ervan; met andere woorden, de plaats van een ras hangt af van wat het inhoudt, zoals dat ook voor de mens geldt.

Denk eens aan de genieën in het oude India en kijk dan naar het moderne India, waar genialiteit nu zelden voorkomt. Kijk naar de verloren gegane roem van Griekenland en de majesteit van het vroegere Rome; waar zijn nu het klassieke Griekenland en Rome? Deze landen komen langzaam omhoog, en worstelen om hun plaats onder de naties weer in te nemen. Rassen stijgen tot een hoogtepunt van macht en betekenis, en zinken dan weg door verval van binnenuit. Moeten we een ras beoordelen in zijn periode van achteruitgang en het vergelijken met een ander ras op het toppunt van zijn macht? Dat is een dwaze regel. Beoordeel ieder op zijn hoogtepunt en laat de criticus zich dan afvragen: brengt mijn ras de vlam van genialiteit en het vuur van inspiratie voort die de beschavingen in het verleden tot stand brachten? Dat is de vraag waar het om gaat. Het ras heeft betekenis door wat het inhoudt.

Hoe komt het dat sommige zogenaamd primitieve volkeren op aarde – ik spreek nu vanuit een taalkundig standpunt – dat sommige van deze rassen die we nu gedegenereerd noemen, een taal hebben die wat betreft soepelheid en het vermogen de meest abstracte filosofische en religieuze gedachten tot uitdrukking te brengen, nauwelijks wordt geëvenaard door andere bekende talen, het Sanskriet en het Grieks van Homerus misschien uitgezonderd? Weet u wat dat wil zeggen? Het betekent dat die zogenaamd primitieve volkeren, die uit een vroegere hoge staat van ontwikkeling zijn teruggevallen, niet een dergelijke taal hadden kunnen voortbrengen als ze niet over ideeën beschikten, ideeën die in woorden tot uitdrukking kwamen: genialiteit die zich kleedt in een taal.

Dit is een bewijs, vanuit het standpunt van de taalwetenschap, van wat een volk kan zijn, kan zijn geweest en misschien in de toekomst kan worden; toch horen we sommige wetenschappers zeggen, wat ze al vijftig jaar doen: dit of dat ras kan niet verder tellen dan vijf. Ik ken geen meer misplaatst, ondeugdelijk en in feite absurd oordeel dan de inhoud van deze bekrompen populaire opvatting. Hoe zou een ras dat een prachtige taal bezit, wat duidt op een al hoogontwikkeld denkvermogen, niet verder dan vijf kunnen tellen? Waarom kozen die bepaalde volkeren, die nu primitief zijn maar toen niet primitief waren, voor vijf, de helft van tien? Het gaat hier om het vijftallig en het tientallig stelsel. De grote wetenschappelijke denkers uit de tijd van onze voorvaderen zouden, zelfs als ze nu met deze primitieve mensen leefden, tot de ontdekking komen dat deze inboorlingen heel goed het verschil kennen tussen zes en vijf kokosnoten. Als u me niet gelooft, ga dan naar ze toe en neem de proef! Toch zegt men dat ze niet verder dan vijf kunnen tellen! Ze hebben in hun taal geen woorden om verder dan vijf te tellen! Het antwoord is – zoals we hebben vastgesteld – dat ze niet meer dan vijf cijfers nodig hebben om mee te tellen. Ze tellen de vingers van één hand, 1, 2, 3, 4, 5, eenmaal; 1, 2, 3, 4, 5, tweemaal; enz.

Bovendien is later ontdekt dat die mensen tot vijf, of misschien tot zes telden, omdat ze een esoterische leer bezaten waarvan vijf of zes de grondcyclus vormde, en ze volgens die leer met vijftallen telden, zoals wij het tientallig of twaalftallig stelsel gebruiken en met tien- of twaalftallen tellen.

Het is merkwaardig dat hoe meer een ras is vermengd, hoe talrijker de beschavingsvoortbrengselen zijn. Juist omdat ons eigen grote land, de Verenigde Staten – en ik spreek er als Amerikaan met eerbied over en niet om te pochen – in onze tijd de levende smeltkroes van mensen is geworden, staat dit grote land een onvergelijkelijk schitterende toekomst te wachten; uit alle hoeken van de aarde stroomt genialiteit binnen, zodat het Amerikaanse volk van de toekomst als het ware het zaad zal zijn met mogelijkheden in zich, met jong talent dat elementen van genialiteit in zich draagt en afkomstig is uit alle delen van moeder aarde. Wil men een ras vlug laten uitsterven en degenereren, isoleer het dan en men zal zien dat het fysiek en mentaal verzwakt; want ego’s die zich willen belichamen zoeken geen onvolmaakte voertuigen; ze zoeken de sterkste, de meest volledige die ze kunnen vinden.

We komen even terug op enkele van de oude rassen, die nu opnieuw worstelen om uit hun toestand van verduistering te komen, omhoog te gaan en hun plaats in de wereld weer in te nemen, zoals Griekenland, Italië, te zijner tijd ook Spanje, India en andere. Wat veroorzaakt die nieuwe worsteling? Het binnenkomen van nieuw bloed. Het oude water stagneerde en de rassen gingen bijna ten onder: toen kwam er vers water dat zich met het oude vermengde, dit bracht nieuwe menselijke voertuigen voort, geschikte tabernakels of woningen voor grotere ego’s; ego’s die zich, wat natuurlijke genialiteit betreft, in meer dan één richting wilden ontplooien. Kracht heeft een tempel nodig om in te wonen, een tempel met veel kamers. Daar voelt genialiteit zich thuis. Een ras sterft uit als ego’s magnetisch een afkeer voelen te incarneren in lichamen die bij zulke volkeren worden geboren. De vrouwen worden onvruchtbaar. De mannen eveneens. Want de ego’s willen zich in hen niet belichamen. Zo komt het dat oude volkeren uitsterven, volkeren die in hun eigen tijd misschien de gidsen en leiders op aarde waren. Waar is Babylon? Niets dan heuvels en woestijnen. Waar is het oude Egypte waar zijn zonen zich onderhielden met de goden en waar de tempels getuige waren van de grootste heilige mysteriën? Ruïnes. Waar zijn de Perzen en de Meden die zich erop beroemden dat de wetten van Meden en Perzen nooit zouden veranderen? Een herinnering aan grootsheid; maar waar zijn ze nu?


Aspecten van de occulte filosofie, blz. 44-8

© 1999 Theosophical University Press Agency

Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag