Theosophical University Press Agency

pagina achteruit Inhoudsopgave pagina vooruit

Vragen en antwoorden

De toren van Babel

Heeft het verhaal van de Toren van Babel een diepere betekenis?

Er is geen historische basis voor het verhaal van de Toren van Babel, en dat er een echte toren heeft bestaan. De Toren van Babel zoals daarover in de Hebreeuwse bijbel wordt verteld is een allegorie, op joodse wijze verhaald, van de late Atlantische magiërs, die ernaar streefden zelfs de ‘hemel’ met hun menselijke magie te veroveren. In de allegorie bouwden de Atlantische magiërs een ‘toren van denken’, maar omdat deze aards en niet geestelijk was, typisch Atlantisch van aard, bracht de evolutie, de gewone menselijke evolutie of de evolutie van de mensheid, nadat die toren een zekere hoogte in de bouw had bereikt, volgens de allegorie, verwarring teweeg in dit streven ‘de hemel te beklimmen’ door menselijke magie. De spraakverwarring betekende dat de Atlantische rassen zich verdeelden in verschillende menselijke families, en daardoor ontstonden verwarring en afgescheidenheid.

De ingewijden van het pad van de rechterhand bouwden ook een ‘toren van oneindig denken’, zoals de meester vertelt in De Mahatma Brieven, maar hun toren is gegrond op geest in plaats van stof en is daarom overal één, waardoor verwarring onmogelijk is. Daar zijn verwarring en misverstanden niet mogelijk, zoals wel het geval is bij zuiver menselijke pogingen, menselijke magie, om het ‘bolwerk van de hemel’ te beklimmen.

Pythagorische geboden

Waarom werd de pythagoreeërs gezegd geen bonen te eten?

Ik vraag me af of Pythagoras erg welkom zou zijn geweest in een bepaalde stad in New England – witte bonen en bruinbrood! Is er iets slechts of misdadigs aan het eten van bonen, of bruinbrood en bonen ook al zijn ze soms wat onverteerbaar? Maar dat is niet de ware betekenis. Er was, weet u, een bepaalde kleine vroegchristelijke sekte die meende dat de vijg de vrucht was van die bijzondere boom in de Hof van Eden waarmee moeder Eva vader Adam verleidde om daarvan te eten. En waarom koos men de arme vijg en maakte men die zo heilig dat het degenen van datzelfde geloof was verboden vijgen te eten? Net zo’n geval als met ‘bonen’, omdat men redeneerde dat de kleine zaden van de vijg de levenszaden symboliseerden en daarom maakte men van de vijg een symbool; en men maakte er iets heiligs van, een taboe, zoals men in het Zuiden zegt. Dus – eet geen vijgen: ze zijn te heilig om te eten! En ongetwijfeld verwezen ze naar die bepaalde zinnen in het Hebreeuwse boek Genesis waarin de engel met het vlammende zwaard Adam en Eva verjoeg, omdat ze van de verboden vruchten aten.

De pythagoreeërs hadden dus een leer met precies dezelfde strekking, en zagen bonen – ze hadden erwten kunnen kiezen, of appelpitten of iets anders dat zaden bevat, maar zij kozen nu eenmaal bonen – als een symbool van het leven, als monaden, voortbrengers van een hele toekomst, een plant die andere zaden voortbrengt, bonen, erwten, wat al niet. En later, toen de school haar vroegere hoge opvattingen had verloren, vatten de pythagoreeërs het verbod zo op dat het slecht was bonen te eten omdat ze onrein zijn, wat het tegengestelde is van de oorspronkelijke betekenis.

Ik geloof ook niet dat Pythagoras zou hebben gezegd dat een van zijn leerlingen geen bonenschotel zou mogen eten. Ziet u niet hoe volstrekt belachelijk het is als men tot de kern van de zaak doordringt? Voor hen waren bonen een soort wachtwoord, dat verwees naar een verbazingwekkende geheime occulte leer die niet eetbaar, dat wil zeggen niet verteerbaar was, behalve voor degenen die sterk genoeg waren om haar te verdragen, te begrijpen, te verteren. Dus werden bonen verboden.

Elke leer die niet tot een beter leven leidt is verschrikkelijk. Ze is niets waard. Als een leer uw leven niet in alle opzichten verbetert, dan zou ik zeggen, om het oude Engelse woord te gebruiken ‘eschew it’ [mijd haar], verfoei haar.

Hoe komt het dat de pythagorische leringen het karakter van hen die ze bestudeerden zo radicaal veranderden? Als gevolg van bekering, de oude christelijke term, het veranderen van het denken, het veranderen van het denken aan dingen hier beneden in het denken aan hogere dingen; en dat is precies wat de wereld van nu mankeert. Ze heeft bijna vergeten hoe nodig het is om te denken en om juist te denken opdat de mens op de goede manier kan leven. En om juist te denken moet men regels hebben, regels waarin men gelooft, moet men van de waarheid ervan overtuigd zijn en van deze waarheid wordt men zich bewust als men door studie geestelijk en intellectueel overtuigd raakt. Daarom kan de studie van religie, van filosofie, van wetenschap, het leven van een mens veredelen, hem verheffen uit de sfeer waarin het leven zoals hij het ziet slechts een strijd is tegen andere mensen, die al het dierlijke in hem naar buiten brengt, waarbij hij zijn gevechtskwaliteiten tegen zijn medemensen gebruikt. Juist denken veredelt het karakter van een mens omdat het zijn opvattingen verrijkt en verruimt en hem andere ideeën over zijn medemensen geeft.

Waarom schreef Pythagoras vijf jaar zwijgen voor aan zijn discipelen?

Ik geloof niet dat er zo’n regel bestond. Ik denk dat het betekende dat geen leerling, een uiterlijke of innerlijke, mocht onderwijzen, spreken, voor hij voldoende was getraind; en vijf jaar werd gezien als de tijd waarin men kon afstuderen, zoals wij nu zeggen, zijn diploma kon halen en zijn vak mocht uitoefenen. En dat was inderdaad een heel verstandige regel, want kijk in deze tijd eens naar het sentimentele gebazel, het zinloze gepraat, allerlei volstrekt onbeschrijflijke rommel waarvoor men moet betalen, alleen om het te lezen – geschreven zonder enige opleiding, zonder enige kennis en vaak zonder fatsoen. Ieder die dat wil kan het woord nemen en bijna alles zeggen en als zijn stem luid genoeg is en zijn vindingrijkheid groot genoeg, kan hij ongestraft zijn gang gaan. De regel van Pythagoras voorkwam zoiets.

Evolutie en het beheersen van de levensatomen

Hoe is het mogelijk dat wij, die heersers over een zonnestelsel waren, d.w.z. in de tijd toen de atomen ons thuis vormden, nu de samenstellende delen van ons lichaam niet kunnen beheersen? We hebben ons ontwikkeld vanuit de atomen en in de toekomst zullen we een zonnestelsel in de macrokosmos beheersen. Is onze bewustzijnstoestand nu lager dan in de tijd van ons leven als levensatoom?

Wij mensen vinden het in dit stadium van onze evolutionaire pelgrimstocht moeilijk de lagere elementen van ons lichaam, waaronder atomen en elektronen, te beheersen, omdat we ons in het midden van onze evolutiereis bevinden, want we zijn verzonken in de stoffelijke werelden, hoewel we nu beginnen ons weer op te werken naar de geest. Deze situatie betekent dat de stoffelijke delen van ons wezen, waaronder de atomen, enz., zich natuurlijk meer in hun eigen sfeer bevinden en daarom een grotere individuele kracht bezitten dan ze in de hogere sferen hebben; daardoor handelen ze krachtiger op hun eigen individuele manier dan wanneer ze zich weer in de geest bevinden, of in de geestelijke werelden en meer onder de goddelijke invloed in die geestelijke werelden zijn. Daarom kan de zon, de godheid in en achter de zon, de lagere elementen en lagere atomen veel beter beheersen dan wij, omdat deze godheid, die ons zo ver vooruit is, een meer geestelijke soort atomen aantrekt dan wij, omdat wij natuurlijk veel minder geestelijk ontwikkeld zijn dan de zonnegodheid.

Daarom kunnen we in de toekomst niet alleen onze eigen stoffelijke delen volmaakt beheersen, maar ook de atomen, enz., die deze stoffelijke delen van ons samenstellen, omdat we na verloop van tijd aan geestelijke kracht zullen winnen; en zelfs deze stoffelijke delen van ons zullen hoger zijn gestegen naar de geest, en wij zowel als onze samenstellende lagere elementen en atomen zullen dan meer aan elkaar gelijk zijn geworden, geestelijker dan we nu zijn. Daarom zal er meer harmonie zijn, zullen we gemakkelijker op broederlijke wijze samenwerken op onze reis terug naar de geest.

U heeft de voornaamste gedachte goed weergegeven toen u zei dat de mahatma’s hun lagere elementen en atomen veel gemakkelijker kunnen beheersen dan wij, en daarvoor zijn twee hoofdredenen die ik zojuist heb genoemd: de mahatma’s zijn verder geëvolueerd en daarom sterker dan wij; en zij trekken voor hun lichaam meer vergeestelijkte atomen aan dan wij. Daarom is er daar een grotere harmonie tussen het hogere en het lagere dan bij ons.

De praktische betekenis van filosofisch denken

Is het voor de mens van nu nuttig of praktisch om zich bezig te houden met gedachten van abstracte schoonheid zoals die in de technische theosofie worden geleerd? Bereiken we iets door grote figuren uit de geschiedenis te bestuderen zoals de Boeddha, of bijvoorbeeld wat in de theosofie bekend is als de stille wachter?

Wat kan, in de naam van de heilige waarheid, praktischer zijn in het menselijk leven dan de mens ertoe te brengen na te denken, hem gedachten en idealen van schoonheid te geven, van wet en orde, en het overkritische en oneerbiedige denken dat nu zo algemeen is te doordringen van idealen en van menselijke grootsheid en verhevenheid, als voorbeelden die iedereen kan navolgen? De betekenis ervan ligt in het feit dat we door zo te handelen de ziel en het hart van de mens wakker roepen en steriele gedachten en onvruchtbare ideeën en idealen vervangen door geestelijke zaden en ideeën die, als ze tot bloei komen, het menselijk leven edeler maken en inspireren tot moed en hoop om de vele problemen van het leven het hoofd te kunnen bieden. Dat is precies wat de leringen van de theosofie doen: ze maken de mens tot een waarachtiger mens: ze schenken hem inspiratie, zelfs voor het doen van zijn dagelijkse taak, inspiratie om de zogenaamde levensproblemen het hoofd te bieden door een visie op de toekomst, waardoor de mens in staat is de problemen op grootse wijze te boven te komen. Ze leren de mens edel te leven en edel te sterven.

Zit daarin iets ‘praktisch’? De man die zijn hele leven een geldwolf is geweest en die, als hij dood gaat met een lege ziel, sterft en alles achterlaat wat hij in zijn leven heeft verworven – want dit ‘alles’ bestaat alleen uit stoffelijke dingen – is iemand die geen blijvende indruk van zichzelf achterlaat in de sfeer waarin hij leefde; beslist geen indruk die bewijst dat hij zijn medemensen ten goede heeft beïnvloed; en ik zou graag de vraag willen stellen of zo’n man iemand is die terecht een ‘praktisch mens’ kan worden genoemd? Volgens mij is hij heel wat anders. Hij is misschien een harde werker geweest: wellicht heeft hij gemak en vrede en menselijk geluk opgeofferd om zijn materiële bezittingen te vergroten; maar volgens mij heeft hij, als het om al die eigenschappen gaat die een mens werkelijk tot mens maken, helemaal niets bereikt en sterft hij als een menselijke mislukking. Ik denk dat zo iemand een heel onpraktisch mens was, want hij heeft alles opgegeven wat in het leven werkelijk de moeite waard is en verruild voor alles wat de bijbel van de joden en de christenen een ‘schotel linzen’ noemt. Hij kan zijn geld, zijn land, zijn aandelen en obligaties of stoffelijke bezittingen van andere aard niet meenemen; hij laat ze alle achter om gewoonlijk te worden verkwist door hen die ze in handen krijgen.

Dit betekent in geen enkel opzicht dat ik denk dat een mens in het leven niet zijn plicht moet doen op deze zogenaamd ‘praktische’ manier. Integendeel. Een mens moet zijn plicht doen in de levenssfeer waarin hij zich bevindt en moet dat op een voor hem zo oprecht, menselijk en humaan mogelijke wijze doen. Ik bedoel dat het concentreren van al zijn verstandelijke, psychische en materiële energieën op alleen zogenaamd ‘praktisch werk’ tot gevolg heeft dat de ziel in hem sterft. De uitgebreide gebieden van zijn innerlijke bewustzijn hebben nooit de kans gehad in zijn leven een rol te spelen. Daarom noem ik hem iemand die heeft gefaald.

Daar staat tegenover dat iemand die zich ‘schatten in de hemel verzamelt’, zoals het christelijke Nieuwe Testament zegt, wat wil zeggen in het gebied en de sfeer van zijn eigen innerlijke wezen, die in zijn ziel een schat aan machtige en grootse gedachten heeft opgebouwd, verheven en universeel weldadige gedachten, die niet alleen zijn eigen leven beheersen en groot maken, maar ook het leven van anderen die met hem in aanraking komen en door zijn voorbeeld worden beïnvloed – zo iemand, zeg ik, heeft niet gefaald en ik zie hem als iemand die heel praktisch heeft geleefd in de juiste zin van het woord, omdat zijn leven anderen, zelfs op stoffelijk gebied, krachtig ten goede heeft beïnvloed. Hij is voor anderen een voorbeeld geweest, een ideaal om naar op te zien en te volgen – kortom te kopiëren; en dat komt omdat hij een volledig leven heeft geleid: elk deel en elke functie van zijn samengestelde constitutie heeft een rol gespeeld, en is actief geweest. Zijn leven is als het ware universeel geleefd; hij heeft zijn hele bestaan niet beperkt tot slechts één hoekje of één aspect van het menselijk leven. Tijdens zijn leven is hij op alle gebieden van zijn wezen gegroeid, omdat hij idealen en ideeën liefhad, bestudeerde en dus volgde. Het zijn inderdaad ideeën die de wereld regeren; en beslist niet de jacht op materiële bezittingen. Wie zijn degenen die beschavingen opbouwen en afbreken? Dat zijn de denkers! Het zijn die mensen die anderen beïnvloeden en het is vooral de theosofie die de mens leert zowel meer te denken als te zijn door aan de verschillende mogelijkheden tot handelen, die in de constitutie van alle mensen latent aanwezig zijn, meer ruimte te geven.

We komen nu tot nog diepzinniger gedachten: het zich oefenen in een subtiele manier van denken, het zich oefenen in het denken van onpersoonlijke gedachten zodat de eigen innerlijke denkprocessen meer en meer onpersoonlijk van aard worden; het voortdurend ernaar streven zijn gevoelens en emoties op een steeds hoger plan te brengen is een geestelijke oefening van de eerste orde en dat is, naast andere heel praktische resultaten, wat de studie van onze theosofische leringen voor ons doet. Leringen over ronden en rassen, en de onderlinge relatie tussen de verschillende boeddha’s en bodhisattva’s – om deze twee gevallen slechts als voorbeeld te noemen – al lijken ze onpraktisch voor de gewone man die in het leven niet verder kan zien dan de punt van zijn neus, voeren ons niet alleen weg uit de gewone, alledaagse dingen van het menselijk leven, verkwikken niet alleen onze ziel met moed die op hoop is gebaseerd, maar wekken in ons ook een eeuwige geestelijke bron waaruit inspirerende en intuïtieve ideeën stromen.

Lengte van het verblijf in kamaloka

Wat is het verschil in tijd die een sterke jongeman die aan longontsteking overleed, een lichamelijk weggeteerde jongeman die aan tuberculose stierf en een gemiddelde oude man in kamaloka moeten doorbrengen?

Al zijn de stoffelijke begeerten in het geval van de sterke stervende jongeman waarschijnlijk nog heel krachtig, men zou aan de andere kant kunnen redeneren dat, als het zijn karmisch lot zou zijn dan te sterven, dit het ‘natuurlijke’ einde van zijn leven is.

Waar het bij de vraag om gaat is vast te stellen hoe lang de perioden zijn die in de kamalokatoestand worden doorgebracht door verschillende personen die op aarde sterk waren, of door ziekte lichamelijk wegkwijnden of op hoge leeftijd zijn overleden. Het antwoord is eenvoudig: ieder mens blijft na de dood zo lang in kamaloka als voor het uitputten van de nog ongebruikte hoeveelheid levenskracht nodig is – levenskracht betekent hier natuurlijk wat men de gewone astraal-stoffelijk-vitale energie zou kunnen noemen.

Laat ik proberen een voorbeeld te geven: laten we de hoeveelheid of voorraad levenskracht of levensenergie van iemand bij de geboorte X noemen, want ieder mens wordt met een bepaalde levenskracht geboren, net als een gewone machine die voor een bepaald werk is geconstrueerd zo lang of zo kort werkt als de levensduur waarvoor ze werd gebouwd; een sterke machine gaat vanzelfsprekend langer mee dan een zwakke die voor hetzelfde doel wordt gebruikt. We noemen dus de voorraad levenskracht bij de geboorte X. Als de man sterft, heeft hij van zijn levenskracht een hoeveelheid gebruikt die we Y kunnen noemen. Laten we zeggen dat het verschil tussen X en Y, Z is, dat is het saldo of het onverbruikte deel van zijn levenskracht. X min Y is dus Z. Z is de onverbruikte levenskracht die in kamaloka moet worden uitgeput.

Oude mensen hebben gewoonlijk het grootste deel van hun vitaliteit verbruikt, en praktisch alles als ze door hoge ouderdom sterven, zodat in hun geval Y gewoonlijk bijna net zo groot is als X, of even groot; en in dat geval is het verblijf in kamaloka, als het om gewone mensen gaat en niet om een bijzonder slecht mens, heel kort – misschien niet meer dan een onbewuste gang door kamaloka. Een jonge sterke man of vrouw die door een ongeluk of een snel verlopende of plotselinge ziekte sterft, zoals bijvoorbeeld longontsteking, heeft nog niet veel van zijn levenskracht of X gebruikt, zodat in zo’n geval de factor Y klein is; en als we dezelfde vergelijking toepassen als hierboven, X min Y is Z, dan is deze factor Z tamelijk groot zodat er heel wat onverbruikte energie over is om in kamaloka, of in het astrale licht, of de astrale wereld te worden uitgeput vóór devachan kan beginnen.

Neem anderzijds het geval van mannen of vrouwen die misschien in het begin van hun volwassenheid, of zelfs in hun jeugd, langdurig worden geteisterd door een slopende ziekte die hen volkomen heeft uitgeput en tot een vroegtijdig einde leidt. In deze gevallen wordt de factor Y groot en als we weer de vergelijking toepassen van X min Y is Z, zien we dat Z of het resterende saldo betrekkelijk klein is en misschien bijna nihil, zodat de vergelijking dan neerkomt op X is gelijk aan Y, of X min Y is nul.

We zien dus dat het in alle gevallen afhangt van de hoeveelheid levenskracht of levensenergie die werd verbruikt toen de persoon op aarde leefde; was dit verbruik groot, dan wordt Z heel klein, misschien nul; is deze kracht of Y heel klein, dan blijft de onverbruikte energie of Z groot, misschien bijna gelijk aan X, zoals in het geval van doodgeboren of jong stervende kinderen. Behalve dat we dus een algemene regel kunnen geven voor de oorspronkelijke hoeveelheid levensenergie waarmee een mens wordt geboren, kan men de vraag niet anders beantwoorden dan door te zeggen dat het in alle gevallen van de persoon zelf afhangt.

Verder moeten we bedenken dat schijn vaak bedriegt, zodat iemand die jong en ogenschijnlijk fris en gezond is, in werkelijkheid zijn oorspronkelijke hoeveelheid levenskracht misschien snel verbruikt zonder het te beseffen, zodat hij met het verstrijken van de jaren, deze hoeveelheid meer en meer uitput, hoe langer hoe meer vatbaar wordt voor ziekten en de ziekte hem of haar misschien jong of in het begin van de middelbare leeftijd wegneemt. Het bovenstaande wordt bedoeld als theosofische schrijvers het hebben over ‘wat de natuurlijke levensduur op aarde zou zijn’, als de mens niet om een of andere reden voortijdig sterft, zoals in het geval van ongelukken, zelfdoding of ziekte, enz. Het is in alle gevallen karma dat de dood veroorzaakt, dat iemand geboren doet worden, en dat de periode in kamaloka voortbrengt.

De vraag ging niet over het bewustzijn in kamaloka, maar misschien had de vraagsteller dat wel in gedachte; als dat zo is, dan is er onnodige verwarring en over deze kwestie heb ik op veel plaatsen geschreven en uitleg gegeven. Het bewustzijn in kamaloka hangt ervan af hoe materieel de man of vrouw tijdens het leven op aarde was ingesteld of gericht. Als de aantrekking tot de stof sterk was tijdens het leven in het lichaam en als de dood komt vóór de levenskracht is uitgeput, zoals hierboven beschreven, dan is er een zeker vaag en voorbijgaand bewustzijn in kamaloka. Als de man of vrouw heel spiritueel was op aarde, dan is het bewustzijn in kamaloka, na de dood door welke oorzaak ook, een ongeluk of wat ook, of een slopende ziekte, bijzonder zwak, nauwelijks dat van een vage droom, en misschien is er helemaal geen bewustzijn, want hoe geestelijker iemand is tijdens het leven op aarde, des te minder heeft hij de neiging zich bewust te worden van het droomachtige bestaan in kamaloka.

Het vormen van het kamarupa

Wilt u alstublieft uitleggen wat Judge bedoelt met de uitspraak in de Oceaan van Theosofie, blz. 54, dat het astraal lichaam, (d.w.z. lingasarira) samensmelt met het kamabeginsel van de overleden entiteit en dat dit astraal lichaam aan kama zijn rupa geeft, bij wijze van spreken, en het kamarupa vormt? Hoe moet deze uitspraak worden begrepen in het licht van de andere uitspraak op verschillende plaatsen, maar in het bijzonder door u op blz. 96 van uw Occulte Woordentolk dat het lingasarira pari passu verdwijnt met het stoffelijke omhulsel?

Hier is denk ik sprake van verwarring in de geest van de vraagsteller. Judge gebruikt de term ‘astraal lichaam’, op de bladzijde van zijn Oceaan van Theosofie waarnaar wordt verwezen, op een tamelijk vage manier, geheel naar de gewoonte of in de stijl van die begintijd, toen er veel moeite werd gedaan onze technische Sanskriettermen uit te leggen en er altijd werd gezocht naar de eenvoudigste manier van spreken. Maar het is, denk ik, duidelijk dat Judge met de term ‘astraal lichaam’ het lingasarira bedoelt, hoewel ‘astraal lichaam’ natuurlijk betrekking kan hebben op alle blijvende of tijdelijke voertuigen die het ego in de astrale gebieden zou kunnen gebruiken, zoals bijvoorbeeld het mayavirupa, dat wordt gevormd uit de hogere astrale substantie en dus in zekere zin een ‘astraal lichaam’ is dat door een adept op het stoffelijke gebied zichtbaar kan worden gemaakt.

Ik heb vaak gezegd, strikt in navolging van H.P.B., dat het lingasarira zich pari passu en bijna molecule voor molecule ontbindt met het uiteenvallen van het stoffelijke lichaam of sthulasarira; en die uitspraak is juist. Maar het kamarupa bestaat uit astrale substantie die oorspronkelijk, tijdens het leven op aarde, in hoofdzaak voortkomt uit het aurisch ei van de persoon en die, bevrijd van het stoffelijke omhulsel, na de dood het kamarupa vormt; en omdat een groot deel van de lagere of grovere gedeelten van het kamarupa bestaat uit astrale levensatomen, ontleend aan het ontbonden of ontbindende lingasarira, zien we dus dat Judge volkomen gelijk had toen hij, op zijn algemene en tamelijk vage wijze zei dat het ‘astrale lichaam’ van de overledene en het beginsel van hartstocht en begeerte ‘beide het fysieke lichaam verlaten en samensmelten’. Natuurlijk is dat zo; maar al heel gauw bevrijdt het kamarupa zich van het ontbindende lingasarira, al neemt het enkele van de levensatomen van het lingasarira met zich mee, omdat deze levensatomen nog sterk zijn gehecht aan het begeertebeginsel in het kamarupa.

De woorden van Judge zijn volkomen terecht en juist. Maar het is niet correct om te zeggen dat het ‘astraal lichaam kama zijn rupa geeft en zo kamarupa vormt’. Het is de onverbruikte levensenergie van de mens die, door astrale atomen en levensatomen van het ontbindende lingasarira en van elders aan te trekken, een omhulsel of rupa vormt rond het centrum van begeerte en zo het kamarupa maakt zoals het na de dood als een vorm verschijnt. Als het ego tenslotte het kamarupa afwerpt bij de tweede dood wordt het kamarupa slechts een lege schil – zoals ook gebeurde met het lingasarira en het sthulasarira bij de dood en heel kort na de dood van de mens op dit gebied.

Om te herhalen: (a) Het lingasarira verdwijnt pari passu met het stoffelijke omhulsel; (b) bepaalde atomen of levensatomen van het lingasarira worden door het begeertebeginsel aangetrokken naast andere astrale atomen ontleend aan het astrale licht en brengen samen de vorm of het rupa voort van kamarupa; (c) bij de tweede dood, als het ego de devachanische toestand begint in te gaan, wordt het kamarupa afgeworpen en begint dan, in het geval van normale mensen, uiteen te vallen, te ontbinden, molecule voor molecule en atoom voor atoom, net zoals het stoffelijk lichaam doet als het is begraven of zoals met het lingasarira gebeurt. (d) Natuurlijk zijn er de gevallen van tovenaars, dugpa’s, die door hun grove hartstochten en stoffelijke begeerten in het astrale licht worden gehouden en naar een onmiddellijke of heel snelle wederbelichaming in een stoffelijk lichaam worden gevoerd; en dan nog die andere sporadische gevallen zoals van kinderen die jong sterven, zwakzinnig geborenen en enkele andere.

De maan, een zevenvoudig kamarupa

De maan, die een kamarupa is, heeft zeven bollen. Ze is dus een zevenvoudige entiteit. Is, naar analogie, het kamarupa van een mens een zevenvoudige entiteit?

Ja, het kamarupa van een mens is zevenvoudig; dat geldt voor ieder beginsel, kosmisch of menselijk. De maanketen als geheel is een kamarupische entiteit en iedere bol van de maanketen is een kamarupische entiteit. Met andere woorden elke maan – elke bol van de aardketen heeft zijn overeenkomstige maan van de maanketen – elke maan is een kamarupa voor de ermee corresponderende bol van de aardketen. De zeven kamarupische bollen van de maanketen bevinden zich op de vier kosmische gebieden waarop onze aarde zich bevindt. Deze gebieden worden door H.P.B. in De Geheime Leer (1:228) genoemd en zijn, gerekend van de hoogste van de vier naar de laagste: (1) het archetypische, (2) het verstandelijke (3) het astraal vormende, (4) het stoffelijke. Dat wij het kamarupa van bol D van de maanketen zien komt omdat onze bol D van onze aardketen zich op een subgebied hoger dan bol D van de maanketen bevindt; op overeenkomstige wijze zijn alle bollen van de aardketen één subgebied van hun respectievelijke kosmische gebieden hoger dan de overeenkomstige bollen van de maanketen. Elk van de beginselen van een mens of van een bol is, zoals gezegd, zevenvoudig.

Niet alle planeten hebben kamarupa’s

Hebben alle planeten kamarupa’s of wachters op de drempel tijdens hun vroegere ronden?

Nee. Sommige planeten hebben kamarupische wachters evenals sommige mensen; maar die zijn in feite niet erg talrijk.

Enkele problemen betreffende devachan

Ik herinner me in De Mahatma Brieven te hebben gelezen dat K.H. ergens spreekt over het periodieke devachan dat de adept kan ingaan, zelfs tijdens het belichaamde bestaan.

Ja, dat geldt echter niet voor de hoge adepten, maar voor de hoge chela’s die nog niet volledig zijn uitgestegen boven de behoefte aan devachan. Er bestaat een aan adepten bekende occulte wet dat een mens zijn devachan kan verkorten door tijdens een belichaming bepaalde rustperioden in acht te nemen, devachanische rustperioden zo u wilt, een bepaald aantal weken of maanden of zelfs jaren in een belichaming te gebruiken om een tijdelijk maar intensief devachan in te gaan.

Dat kan voor een hoge chela een heel goede methode zijn. Als hij bijvoorbeeld een bepaald werk te doen krijgt, een werk dat hem misschien verschillende jaren achtereen bezighoudt, heeft hij zijn devachanische rust nodig voor er weer een beroep op hem wordt gedaan. Hij profiteert als het ware van die tijd, door dan min of meer devachan in te gaan, en een tijdje uit te rusten. Wanneer hij daaruit komt is hij in hetzelfde lichaam, sterk en innerlijk hersteld en gereed om weer verder te gaan. Maar dat is natuurlijk het geval voor chela’s of adepten die de rust, of enige devachanische rust, nog nodig hebben.

Deze kwestie van devachan is heel merkwaardig. Ik heb mensen ontmoet, mannen en vrouwen, die hun gewone beroep uitoefenden maar in feite in een devachanische toestand leefden. Ze droomden, ze waren traag. Misschien heeft u allemaal wel van zulke mensen gehoord, mensen die zich geen zorgen schijnen te maken. Zij gaan hun gang in een soort halve slaaptoestand. Ze leven niet werkelijk. Ze zijn tot op zekere hoogte nog steeds in devachan. Ze willen lang in bed blijven, bij wijze van spreken, zoals kinderen soms doen. Ze hebben de devachanische toestand nauwelijks verlaten. Ze zijn er voldoende uit om een lichaam aan te nemen, maar hun geest is nog gedeeltelijk in de devachanische droom.

Ik heb ook theosofen ontmoet, waar ik grote eerbied voor heb, die devachan hebben verlaten om aan ons werk deel te nemen vóór hun devachan feitelijk was geëindigd. Ze zijn als mensen die uit de slaap zijn ontwaakt vóór het lichaam voldoende slaap heeft gehad om uit te rusten. Ze zijn fijnbesnaard, nerveus, actief, vlug, dat soort mensen. Dit zijn twee uitersten die men in het leven tegenkomt: zij die nog min of meer in devachan zijn, hoewel belichaamd – ik bedoel niet volledig in devachan, maar in een devachanische droomachtige toestand en daarom niet volledig aan het werk, of zich bewust van waar het leven om vraagt; en degenen die niet lang genoeg in devachan zijn geweest; en ik merk op dat enkelen van onze beste werkers onder die groep vallen en ze hebben een moeilijke tijd omdat ze moeten vechten tegen een innerlijke, psychische toestand van innerlijke vermoeidheid die bijna onmogelijk kan worden omschreven tenzij men die heeft meegemaakt. Gewoonlijk zijn ze lichamelijk niet sterk, het zijn fijnbesnaarde nerveuze mensen, maar ze doen een groots werk. Ze hebben een deel van hun rust opgegeven, halfbewust als het ware, om snel weer deel te nemen aan het verwezenlijken van de bestemming van de mensheid.

Het bekorten van devachan

Is het voor iemand van ons mogelijk zijn devachanische periode te bekorten?

Dat is heel goed mogelijk als men dat wil. Ieder mens die bereid is zijn rust op te geven, de volstrekte vrede en kalmte waar de vermoeide menselijke ziel het meest naar verlangt en die zich oefent voor deze verzaking kan zijn devachan automatisch bekorten. Maar alleen hoge chela’s kunnen het werkelijk zonder devachan stellen, omdat zij zijn uitgestegen boven het niveau waarop het menselijke ego rust nodig heeft en ernaar verlangt.

In de verre toekomst zullen niet alleen alle menselijke ego’s op aarde de behoefte aan devachan na de dood zijn ontgroeid, maar ze zullen ook de behoefte aan de huidige soort slaap voor het lichaam te boven zijn gekomen. Wat nu onze grofstoffelijke lichamen zijn, zullen in die tijd praktisch lichamen van gecondenseerd licht zijn geworden, prachtige lichamen, stralend, lichtend. Die zullen geen rust nodig hebben zoals onze grofstoffelijke lichamen van nu.

Maar ik zou iedere toegewijde leerling willen aanraden zorgvuldig na te denken voor hij probeert de devachanische rust te bekorten, want hij kan ingewikkelde en mogelijk rampzalige karmische gevolgen over zich halen. Het lijkt op iemand die, omdat hij een of ander heel belangrijk werk op het oog heeft, vrijwillig zijn slaap opgeeft, of bekort, elke nacht opnieuw. Hij kan het doen, maar hij kan op die manier ook zijn gezondheid ruïneren; en dan bereikt hij tenslotte toch niet zijn doel.

Het beste is bij zichzelf te denken: ‘Ik hoop dat mijn devachan slechts zo lang zal duren als voor mijn rust absoluut nodig is. Ik hoop dat het niet zoiets wordt als langer in bed blijven slapen dan nodig is, alleen omdat men het prettig vindt in bed te slapen en te rusten.’ Die houding is volkomen juist en veilig.

Verering van de innerlijke godheid

Welke gedachte zit er achter de afbeelding in Egyptische hiërogliefen van de koning die zichzelf vereert of aanbidt?

Er is hier geen sprake van zelfaanbidding zoals westerse egyptologen ten onrechte zeggen – geen aanbidding van een persoon, geen koninklijk individu die zichzelf vereert als hoofd van een beschaafde gemeenschap. Dat zou smakeloos, goedkoop zijn. We hebben hier te maken met een man die zichzelf ziet als vertegenwoordiger van de godheid in hem en als de plaatsvervanger op aarde van zijn innerlijke god en door deze is bekleed met geestelijke waardigheid en macht, iemand met een zware verantwoordelijkheid op zijn schouders – de gids en herder van zijn volk.

De aanbidding en verering van die godheid geschiedde als het ware symbolisch, als een vorm van het gebed: ‘Niet mijn wil’ – die van deze zwakke mens, de koning van Egypte – ‘geschiede, maar de uwe’ – die van de Vader in de Hemel. ‘Maak mij tot een volledig voertuig van uw koninklijke majesteit en macht, opdat ik op mijn beurt mijn plicht kan doen jegens mijn volk, mijn schapen, mijn broeders, mijn kinderen.’ Dit was tenminste de oorspronkelijke gedachte, hoeveel die later misschien ook is ontaard. Het was een echt vorstelijk en koninklijk gebeuren, verheven in zijn priesterlijke waardigheid – de koningpriester, de priesterkoning, zoals zij in langvervlogen eeuwen vóór de val van Atlantis bestonden.

Want tijdens het derde wortelras, toen de mens zelfbewustzijn kreeg, vereerde ieder zijn eigen individuele godheid, vereerde die als een schitterende en stralende god tot wie hij opzag: mijn zelf, mijn god in de hemel, mijn schakel met het oneindige; zoals Jezus de Christus deed tot zijn ‘Vader in de Hemel’. Met het verstrijken van de tijd, toen het besef, het diepe besef van de eenheid van de mens met de innerlijke god, verdween, verviel, verloren ging, begon de mens zichzelf te aanbidden in de lagere zin, het zelfzuchtige zelf in plaats van het goddelijke zelf en aanbad hij zelfs beelden van het menselijk lichaam die hij in zijn tempels plaatste. Niet dat zij de oude verering lieten vallen, maar ze degradeerden deze, maakten de tempel van het goddelijke tot een plaats waar misbruikmakers een thuis vonden. Dezelfde gedachte moet hebben geleefd in de geest van de schrijver van het christelijke Nieuwe Testament waar hij de avatara voorstelt als iemand die de tempel ingaat en de geldwisselaars en ontvangers van belastingen verdreef.

Ik kan u zeggen dat iedere ingewijde, iedere adept zijn ‘Vader in de Hemel’ kent, hem erkent en hem ‘vader-zon’, of ‘vader-vlam’, of ‘vadervuur’, of ‘vader-ster’, noemt en zichzelf, de mens zelf, niet alleen ziet als een emanatie van deze innerlijke godheid, maar als zijn kind, zijn vertegenwoordiger hier op aarde, die werkt aan het uitvoeren van de opdrachten en voorschriften van de innerlijke god. En de oude ingewijden – en de koningen van Egypte in de tijd van Egypte’s roem waren dat allen, waren allen zonen van de zon – wisten dat nog, zelfs toen het verval al gaande was.

Als ik vanaf een podium in het openbaar spreek en mijn gehoor voor me zie zitten en besef dat zich achter die uiterlijke gezichten en die helder stralende ogen levende goden bevinden, breng ik mezelf in die geestesgesteldheid en richt ik me – of probeer me te richten – tot dat in hen dat, naar ik weet, door een enkel woord begrijpt. O, konden wij, wij mannen en vrouwen, maar de levende werkelijkheid beseffen van de god in ieder van ons, ieder met zijn eigen ‘vader-vlam’, ‘vader-vuur’, ‘vader-zon’, ‘vader-ster’! Dit is de stille wachter van ieder van ons. Als een mens zich daarop richt, of daarnaar streeft, richt hij zich op, of streeft hij naar zijn eigen stille wachter – die stralende en lichtende godheid die met oneindig geduld het hele zonnemanvantara aanwezig is, wacht en wacht, weigert verder te gaan, wacht op zijn eigen kind – op mij, op u: de christus en het christuskind: adi-boeddha, manushya-boeddha; eerste, oorspronkelijke wijsheid, liefde, mededogen – de menselijke vertegenwoordiger daarvan, de menselijke boeddha.

Dat is de ware betekenis van de Egyptische koning die zichzelf vereert; en degeneratie van die dingen kon natuurlijk alleen plaatsvinden toen de mens zijn oorspronkelijke staat van inzicht had verlaten, de oorspronkelijke toestand waarin de intuïtie niet door het verstand was verduisterd omdat het verstand nog niet tot alleen maar intellect was uitgegroeid. Eens gebeurt dat, maar toen was dat nog niet het geval. Ieder van u die eenmaal de aanraking van de innerlijke god heeft gevoeld is daarna nooit meer dezelfde. U kunt nooit meer dezelfde zijn. Uw leven is veranderd; en dat ontwaken kan elk moment plaatsvinden, elk moment dat u ervoor openstaat.

De lamaïstische opvolging in Tibet

Zit er enige waarheid in de gangbare opvatting dat de tashi lama in Tibet altijd een reïncarnatie van de Boeddha is? Is dit een echte opvolging of niet meer dan een traditie zonder betekenis?

De opvolging in de Tibetaanse lamaïstische hiërarchie sinds de tijd van Tsong-kha-pa in de veertiende eeuw is een werkelijkheid en vindt plaats via verschillende individuele personen. We moeten bedenken dat het beginsel erachter tot dat diepere boeddhisme behoort dat in feite esoterisch boeddhisme is – wat onze westerse geleerden er ook over zeggen.

Noch de tashi lama noch de dalai lama is een reïncarnatie of wederbelichaming van de bodhisattva Sakyamuni; maar bij de opvolging die begon met Tsong-kha-pa is wel sprake van het overbrengen van een ‘straal’ in elk individueel geval van de reeks tashi lama’s die voortkomt uit de geestelijke mahagoeroe die door H.P.B. de stille wachter van deze bol wordt genoemd.

Er moet een belangrijk onderscheid worden gemaakt tussen de opeenvolgende reïncarnaties van Gautama en de opeenvolgende belichamingen van stralen uit eenzelfde bron in de hiërarchie van mededogen die ik zojuist de mahagoeroe heb genoemd. Dit is precies het punt waarover alle theosofen en ook alle esoterici struikelen en waar ze van de feiten afdwalen.

Het is inderdaad een overdracht, in een reeks, van een straal van de ‘boeddha’; maar de ‘boeddha’ is in dit geval niet de bodhisattva Gautama, ook al bereikte hij het boeddhaschap, wat een toestand is, maar de dhyani-boeddha, waarvan de bodhisattva Gautama zelf een geïncarneerde straal was, en wel de edelste, meest complete en volledige sinds het begin van ons vijfde wortelras. Daarom bereikte de verhevene, Gautama, later het boeddhaschap.

Zelfs de Tibetanen van bijna alle klassen, mogelijk met uitzondering van de tashi en dalai lama’s zelf, zien in deze overdracht via een reeks zich herhalende en elkaar opvolgende belichamingen van de ‘boeddha’, de herhaalde incarnaties van Gautama Boeddha in de twee hoofdlama’s van de Tibetaanse hiërarchie. Maar dat is onjuist; en dit is precies het punt waar men struikelt, zoals al is gezegd.

De hogere leden van de Tibetaanse hiërarchie, waaronder de khutuktu’s, en naar ik stellig geloof de tashi lama zelf en naar alle waarschijnlijkheid ook de dalai lama, zijn in dit geval evengoed bekend met de esoterische feiten als H.P.B.; en zij weten heel goed dat deze reïncarnaties van ‘levende boeddha’s’, zoals westerlingen ze noemen, niet, zoals hiervoor gezegd, de zich herhalende wederbelichamingen van Sakyamuni zijn, maar herhaalde belichamingen van identieke stralen of van een identieke straal, die de ene tashi lama na de andere bezielt en verlicht; en een soortgelijke straal bezielt en verlicht in herhaalde belichamingen de ene dalai lama na de andere. Dat is het geval sinds de tijd van Tsong-kha-pa. Zo is het tot nu toe geweest en er behoeft, naar het schijnt, redelijkerwijs niet aan te worden getwijfeld dat de boven beschreven opeenvolging zal doorgaan, tenzij en tot het moment dat menselijke voertuigen te onvolmaakt zijn om deze esoterische lijn van opvolging voort te zetten.

Als men de ware betekenis zou begrijpen van de leringen van het Tibetaanse boeddhisme over de dhyani-boeddha’s en hun menselijke vertegenwoordigers op aarde, zou men de sleutel bezitten tot dit blijvende mysterie van de opvolging van levende stralen van ‘boeddha’ in de hogere leden van de Tibetaanse hiërarchie; en dat is precies waarop H.P.B. doelde toen zij, zo openlijk als ze toen durfde, erover schreef.

Om het met andere woorden te zeggen die met de feiten kloppen en niet in strijd zijn met het gezonde verstand: Elke tashi lama sinds de tijd van Tsong-kha-pa was de wederbelichaming van een identieke straal van buddhi, die uitging van de dhyani-boeddha van deze bol, met andere woorden, het mysterieuze wezen of personage, dat volgens de esoterische traditie in Sambhala leeft, het mysterieuze land waar elke Tibetaan, hoog of laag wel iets over heeft gehoord; toch waren deze verschillende tashi lama’s mensen, mensen met zeven beginselen, en waren ze dus allen afzonderlijke individuen die verschilden van hun voorganger en van hun opvolger, en toch was elk het voertuig of het kanaal voor overdracht van een identieke boeddhakracht, die ik hiervoor de straal van de mahagoeroe heb genoemd.

Er is dus sinds de tijd van Tsong-kha-pa een opvolging van een identieke geestelijke boeddha-individualiteit in een lange reeks van verschillende mensen die worden herkend voor wat ze zijn en worden aangewezen of bevorderd tot opvolgers in de hiërarchie van de tashi lama’s.

Terwijl dit wonderlijke feit zich tot op heden in Tibet heeft voortgezet, bestond er in vroegere eeuwen een identieke opvolging van ware leraren in andere delen van de wereld, wat de basis vormde voor de mysterieuze verhalen die algemeen de ronde deden in de oude literatuur over hiërarchieën van ingewijden die zich door de eeuwen heen voortzetten omdat ze verbonden waren met de meesteradept waarnaar H.P.B. in Isis Ontsluierd en elders soms verwijst als de ‘maha’ of de ‘mahagoeroe’.

Geen vergeving van zonden

Wat is de betekenis van de volgende aanhaling uit Johannes(20:23)?

Indien gij de zonden van wie maar ook vergeeft, zijn ze hun vergeven; indien gij [de zonden] van wie maar ook behoudt, zijn ze hun behouden.

Deze woorden zijn een toevoeging door de geestelijkheid aan het oorspronkelijke thema van het evangelie, de hemel weet door wie en de hemel weet wanneer. Ze hebben hoegenaamd geen werkelijke betekenis, maar geven de geestelijkheid het bevredigende gevoel dat ze over speciale door God geschonken vermogens beschikken en zijn daarom kennelijk met dat doel door iemand ingelast of oorspronkelijk geschreven. Op zichzelf beschouwd zijn ze volstrekt in strijd met de leer van karma – dat een mens verantwoordelijk is voor zijn eigen goede en slechte daden. Zonden kunnen niet worden vergeven noch door God, noch door de duivel, noch door de mens. Het is alsof we zeggen dat het karakter van een mens kan worden vergeven. Als men dat deed zou men de mens vernietigen.

Als ze al enige morele betekenis hebben is dat eenvoudig het gebod te vergeven als iemand onrecht is aangedaan en het niet erger te maken en voort te laten duren door haat of wraak.

We moeten begrijpen dat veel dingen in de christelijke evangeliën geen heilige waarheid zijn, of natuurwetten; de christelijke evangeliën werden niet door grote ingewijden geschreven, en zelfs nadat de eerste schrijvers hun werk hadden voltooid, vonden er later inlassingen plaats die nu zelfs door christelijke geleerden als zodanig worden erkend. Daarom vindt men in de christelijke evangeliën veel dingen waarbij we niet hoeven stil te staan, omdat het vaak min of meer onbetekenende inlassingen zijn, soms zelfs in de manuscripten aangebracht door fanatici die het voor het zeggen hadden: maar er is een ondergrond van echte waarheid in alle evangeliën.

Hiërarchieën binnen hiërarchieën

Niet alleen heeft ieder mens zijn eigen innerlijke god, maar deze innerlijke goden vormen samen het lichaam waardoor een hogere godheid werkt. De hogere godheid is op zijn beurt slechts één van een nog verhevener leger of menigte die onder een nog verhevener godheid vallen; enz. ad infinitum. Is deze opvatting juist?

Elke individuele entiteit is een uitdrukking van een goddelijke monade, wat slechts een andere term is voor ‘een innerlijke god’. Elke monade is in het hart van zijn hart een geïndividualiseerde godheid; daarom is ieder mens, en iedere andere entiteit, hoe hoog of laag ook, een uitdrukking van een goddelijk zaad dat een innerlijke god is.

Deze enorme kosmische verzameling innerlijke goden of goddelijke monaden vormt het lichaam van een hiërarchie, de hiërarchie van de kosmos; en deze hiërarchie heeft een verheven hiërarch, die al deze menigten van innerlijke goden omvat, zoals het lichaam alle levensatomen bevat die het samenstellen. Omdat deze hiërarchieën oneindig in aantal zijn in de grenzeloze ruimte, is er dus vanzelfsprekend een oneindig aantal kosmische hiërarchieën.

Een verdere conclusie uit deze premissen is dat ieder wezen, zoals een mens, niet alleen een uitdrukking is van een geïndividualiseerde godheid, zijn ‘innerlijke god’ genoemd, maar dat al deze ‘innerlijke goden’ worden beheerst door, leven in en deel uitmaken van een hogere godheid, die op haar beurt als godheid deel uitmaakt van een nog groter geheel, dat is verzameld binnen de levenssfeer van een nog veel verhevener godheid; enz. ad infinitum. Zodat we bij elke stap de woorden kunnen gebruiken van Paulus van de christenen die zei ‘Want in Het leven wij, bewegen wij ons en hebben wij ons bestaan.’

Iemand van het leven beroven

Is het ooit gerechtvaardigd iemand van het leven te beroven, zoals bijvoorbeeld bij het verdedigen van het vaderland of om je kind tegen mishandeling te beschermen?

Helaas wel. In het huidige evolutiestadium en in de omstandigheden van de wereld waarin we leven, kan het soms op de weg van onze plicht liggen, omdat we nu en dan worden geconfronteerd met twee manieren van handelen, twee soorten plicht. Ideaal gesproken moet het antwoord nee zijn. Het is verkeerd een mens of dier van het leven te beroven. Maar het is ook juist en onze plicht ons land te verdedigen en ons huis en gezin te verdedigen. Omdat iedere burger van een land deel uitmaakt van het volk waartoe hij behoort, is het in tijd van oorlog zijn plicht de wetten van de regering of het land waar hij thuishoort te gehoorzamen.

Ik heb dit beantwoord vanuit mijn eigen standpunt en zoals ik meen volgens mijn plicht te moeten handelen in elk van de in de vraag genoemde gevallen. Wat ik hierboven heb gezegd heeft echter niets te maken met de doodstraf, die volstrekt fout en onnodig is en uiteindelijk geen afschrikwekkend middel is tegen misdaad. De doodstraf moet absoluut worden veroordeeld.

Zelfbewustzijn in de derde ronde

Waren wij tijdens de derde ronde op deze aardketen ooit zelfbewuste mensen?

Ja, tegen het einde van het bolmanvantara toen het manas-vermogen zich, zo goed als in de omstandigheden van de derde ronde mogelijk was, begon te manifesteren. Dit vermogen was toen echter niet zo volledig gemanifesteerd als nu.

Een geval van snelle reïncarnatie of helderziendheid

Wilt u uw mening geven over de volgende zaak: In verschillende tijdschriften en kranten heeft men kunnen lezen over een zogenaamd ‘ondubbelzinnig bewijs’ van reïncarnatie. Het gaat om het geval van een jong hindoemeisje en haar opvallende uitspraken over haar ‘vroegere incarnatie’ die zijn beschreven en onderzocht; we krijgen daar vragen over. U heeft er ongetwijfeld over gelezen. Volgens de leringen van de theosofie zijn zo’n snelle terugkeer van een mens in een volgende wedergeboorte en zulke vreemde ‘herinneringen’ onmogelijk. Kan dit een geval van zelfmisleiding zijn of iets dergelijks?

Ik denk dat u ongelijk heeft als u zegt dat volgens de leringen van de theosofie, ‘zo’n snelle terugkeer van een mens in een volgende wedergeboorte’ onmogelijk is. U heeft bijna gelijk, maar niet helemaal. Zulke snelle reïncarnaties zijn heel, heel zeldzaam, vergeleken met de honderden miljoenen normale mensen; maar ze vinden wel plaats; en als men deze zeldzame, heel zeldzame uitzonderingen zou kunnen verzamelen, dan zouden ze nog tamelijk talrijk schijnen.

Uit wat ik heb kunnen opmaken uit de krantenverslagen over dit hindoemeisje, dat weinig meer is dan een kind, zijn er volgens mij twee mogelijkheden om haar geval te verklaren; en omdat ik niet over alle feiten beschik en ik ook niet erg was geïnteresseerd in dit geval, geef ik u beide mogelijkheden en als u er belangstelling voor heeft kunt u daaruit zelf kiezen.

(a) Het is waarschijnlijk een van die zeldzame gevallen van onmiddellijke reïncarnatie van een menselijk ego die, ondanks hun grote zeldzaamheid, vergeleken met de honderden miljoenen normale mensen, niettemin, als men die zeldzame uitzonderingen als groep beschouwt, niet zo vreselijk ongewoon zijn. De hele leer over reïncarnatie en het verblijf in kamaloka en devachan, waarvan elke leergierige theosoof de bijzonderheden kent, spelen hierbij een rol; en deze leringen kunnen in het kort zo worden samengevat dat hoe spiritueler een man of vrouw in het leven is, des te langer is devachan en dus ook de tijd tussen twee opeenvolgende incarnaties. Hoe materiëler daarentegen of hoe groter de liefde voor het stoffelijke bestaan van een man of een vrouw is, des te korter is devachan en dus des te korter de tijd tussen twee incarnaties.

Dan zijn er ook gevallen van zwakzinnig geborenen, van kinderen die jong sterven en van verloren zielen – drie heel verschillende soorten mensen weliswaar – die, omdat ze geen kans hebben gehad geestelijk te evolueren, dat wil zeggen in een tamelijk lang leven, bijna onmiddellijk reïncarneren. (Zie H.P.B. over dit onderwerp van onmiddellijke reïncarnatie in Isis Ontsluierd, Deel 1, blz. 467,en haar artikel ‘Theorieën over reïncarnatie en geesten’ [Collected Writings, 7:176-99], waarin ze extra licht werpt op het onderwerp.)

Nu is het heel goed mogelijk dat dit hindoemeisje tot deze laatste algemene klasse behoort, wat niet betekent dat ze een verloren ziel is of dat ze in haar vorige leven als een jong kind stierf of dat ze zwakzinnig is; maar alleen dat ze niet tot een van de meer geestelijke typen mensen behoort, maar waarschijnlijk iemand is die houdt van of in haar laatste leven hield van de materiële omstandigheden, iemand in wie de hogere verstandelijke en geestelijke vermogens nog niet waren ontwaakt. Het zijn die vermogens die devachan lang of kort maken, al naar gelang van de kracht van die vermogens in het leven van een man of een vrouw. Het gevolg is dat ze maar een geringe devachanische kracht heeft opgebouwd en omdat ze waarschijnlijk in haar vorige leven een goede jonge vrouw was – ze zegt heel jong te zijn gestorven – was het verblijf in kamaloka om gelouterd te worden niet lang.

(b) De andere mogelijkheid is er een die ik zelf niet als de echte verklaring zou kiezen, en ik noem deze alleen omdat het een mogelijkheid is – en waar kan zijn. Er zijn nu en dan enkele mensen die worden geboren met een ongewoon helderziend vermogen en een sterke en levendige verbeeldingskracht; deze combinatie van helderziendheid en een ontzaglijk sterke verbeeldingskracht veroorzaakt dat deze mensen werkelijk dingen ‘zien’ die tijdens hun leven op andere plaatsen op aarde bestaan; en als ze deze dingen ‘zien’, is het hun levendige verbeeldingskracht en hun vermogen zich mentale en denkbeeldige voorstellingen te vormen, waardoor ze zich allerlei mogelijkheden voor de geest halen. Als dit meisje zo’n natuurlijke helderziende is, tenminste soms en met een bepaalde vorm van helderziendheid, dan zou ze echte visioenen kunnen hebben gehad van deze andere plaats waar deze man en zijn huidige vrouw in India wonen en dan kan haar fantasierijke geest, en haar romantische gevoelens, rond dit beeld of die helderziende beelden die tot haar komen, allerlei vrouwelijke denkbeeldige, emotionele visioenen hebben geweven over de man die in een vroeger leven haar echtgenoot was, enz., enz.

Dit laatste geval komt vrij algemeen voor, vooral bij jonge meisjes. Deze groep is zo goed bekend dat artsen zulke gevallen in hun praktijk veel tegenkomen en veel van deze artsen spreken erover als gevallen van ongewone hysterie. Zulke mensen zijn altijd abnormaal; ze zijn bijzonder fantasierijk; ze hebben altijd ‘dromen’ en ‘visioenen’ en als ze ook nog helderziende vermogens hebben, sterke of zwakke, gaan deze mensen door de combinatie van het helderziende vermogen en de verbeeldingskracht denken dat ze de helden of heldinnen zijn in allerlei romantische dromen.

Het zijn juist deze psychische zaken die, door hun schijnbaar mysterieuze aard en de moeilijkheid ze te verklaren, ‘de gewone man’ fascineren en die in het algemeen gesproken niet zoveel nadruk moeten krijgen.

De toestand na de dood bij zelfmoord

Wat is precies de toestand na de dood van iemand die zelfmoord pleegt om de huidige omstandigheden te ontlopen? Blijft hij in een tijdelijke toestand vóór hij de rust ingaat die iemand krijgt die een natuurlijke dood is gestorven?

Ja, een tijdelijke toestand en het hangt af van het karakter van de persoon die zichzelf doodt, van welke aard deze tijdelijke toestand is. Zoals ge zaait, zult ge oogsten. Alle zelfdoding is verkeerd, ethisch en in elk ander opzicht, want het is lafheid, een poging zich aan dingen te onttrekken en u weet wat er met zulke mensen tijdens het leven gebeurt. Zoals ik al vaak eerder heb gezegd, wordt ieder mens geboren met een bepaalde voorraad of hoeveelheid levenskracht; en het samengestelde wezen dat de mens is, blijft bijeen tot het reservoir aan levenskracht is uitgeput. Dan valt het samenstel uiteen. De geest gaat naar vader zon; het reïncarnerende ego gaat naar zijn devachan of hemelwereld van onuitsprekelijke vrede en geluk; en de lagere delen vallen uiteen en ontbinden zich in hun samenstellende atomen.

Maar in het geval van zelfdoding gaat het om iemand, een ongelukkig mens die, mogelijk gekweld en gemarteld door leed en pijn, zo dwaas is zich van het leven te beroven, in de mening, arme blinde, dat hij de plannen van de natuur kan tegenhouden. Hij vernietigt eenvoudig het lichaam, en de mens zelf blijft in de astrale wereld in omstandigheden die op hun allerbest het tegengestelde van plezierig zijn; en in het geval van slechte zelfmoordenaars – mensen die zelfmoord plegen en tegelijk bijzonder slechte mensen zijn geweest – is de toestand waarin ze verkeren verschrikkelijk, want hun hele bewustzijn brandt van alle onheilige hartstochten, gevoelens van haat, liefde, vrees, verschrikkingen, angsten, waardoor hij zelfmoord ging plegen. Zij hebben geen uitweg; door zich van het leven te beroven, maakten ze de toestand duizendmaal erger.

Maar er is zelfmoord en zelfmoord en in elk individueel geval hangt de toestand af van het individu dat deze daad verricht. Dat is alles wat erover te zeggen valt. De mentale toestand waarin de zelfmoordenaar zich bevond vóór hij de daad deed, zet zich voort in de astrale wereld, maar in hoge mate versterkt. Natuurlijk komt het moment dat de voorraad levenskracht is uitgeput; en wat er aan schoonheid, grootsheid en geestelijk licht in de ziel van de zelfmoordenaar aanwezig was, ontvangt dan zijn beloning in devachan. Maar zelfdoding is lafheid en dat moet men niet vergeten.

De relatie van de mens tot het twaalfvoudige zonnestelsel

Omdat we in feite kinderen van het hele zonnestelsel zijn zouden we dan niet kunnen zeggen dat we evengoed aardewezens als Venuswezens of Mercuriuswezens of wezens van andere planeten zijn?

Juist. Alleen gedurende het tegenwoordige manvantara zijn we tot de aardketen aangetrokken, en dat is het geheim van de buitenronden.

Zijn wij dan zonnewezens die in verschillende voertuigen evolueren op alle twaalf planeten van de zonnefamilie?

Als we over twaalf planeten van ons zonnestelsel spreken heeft dat alleen betrekking op onszelf. Voor ons zijn er slechts twaalf heilige planeten in het zonnestelsel. De zon is onze gemeenschappelijke chef. Dat is de reden – en hier krijgt u enig idee over de dertien – dat is het geheim waarom Jezus twaalf discipelen had, terwijl hijzelf de dertiende of de leraar was.

Troost bij de dood

Ik heb de technische theosofische literatuur bestudeerd en heb begrepen dat de mens een samengesteld wezen is. Ik heb ook gelezen wat er met de zevenvoudige hiërarchie ‘mens’ gebeurt als hij sterft, maar heeft de theosofie met betrekking tot de dood niet ook een ethische kant, met liefde en mededogen?

Mijn vraag is: Welke troost voor het hart, welke inspirerende hoop en moed geeft de theosofie aan hen die bang zijn voor de dood, aan de stervenden, aan hen die hun dierbaren hebben verloren?

Theosofie leert dat men voor de dood per se niet bang hoeft te zijn. Het is een verandering in een betere toestand, maar alleen als de dood op een natuurlijke manier komt. Deze vraagsteller heeft kennelijk niet veel van onze theosofische literatuur gelezen, waaruit hij had kunnen vernemen dat ethiek tot het wezen van elke theosofische leer behoort. Op ethiek is het heelal gebouwd, want het betekent harmonie: dat goed goed en verkeerd verkeerd is, en dat juiste dingen juiste dingen zijn, wanneer en waar ook; en ook dat eerlijk eerlijk is, wanneer en waar ook.

De ethiek van onze leer over de dood is zoals ik vaak heb gezegd: Dat ze niet hoeft te worden gevreesd; dat ze onuitsprekelijk zoet is, want ze betekent onbeschrijflijke rust, vrede, geluk. Als een mens sterft gaat hij de grote stilte binnen, zoals ook gebeurt wanneer hij in slaap valt en later ontwaakt. Deze weinige woorden vertellen u het hele verhaal, maar zonder de bijzonderheden van het verhaal.

Herinnert u zich wat Robert Louis Stevenson in zijn Requiem schreef? Men zegt dat hij dit voor zijn eigen graf schreef:

Onder het weidse sterrenheer
Graaf mij een graf en leg mij neer;
’k Heb blij geleefd en sterf in vree,
En leg mij gewillig in mijn stee.

Schrijf op mijn grafsteen dit gedicht
‘Dit is de plek waar hij gaarne ligt.
Weer thuis is de zeeman die de zee verliet,
En de jager is thuis van zijn jachtgebied.’

Ja, heel mooi, want hierin spreekt de geest van Robert Louis Stevenson; maar waarom zei hij: ‘Graaf mij een graf en leg mij neer’. Ziet u hierin niet de oude verschrikkelijke gedachte dat de mens zijn stoffelijk lichaam is? Ik zou hebben geschreven: ‘Graaf mij een graf en laat mij vrij’. Ik, een belichaamde kracht van het heelal – kan men mij vasthouden in een graf? Ik, een vlammende intelligentie, een belichaamde geest, kan men mij ketenen in een kist? Zelfs de ketenen van de wereld zijn te zwak voor mij. Mijn ziel is thuis bij de sterren en of het Canopus of Sirius is, of de Poolster, daar ben ik vertrouwd. Daar hoor ik thuis. Laat mij vrij! ‘’k Heb blij geleefd en sterf in vree en leg mij gewillig in mijn stee. Schrijf op mijn grafsteen dit gedicht. Vanhier ging hij naar groter licht.’

Neem het geval van iemand die veel van iemand anders op aarde hield en degene die liefheeft sterft: Blijft de dode die liefhad doorgaan met liefhebben?

Inderdaad een heel natuurlijke vraag. De ware betekenis, de essentie van de toestand van de hemelwereld, of devachan, is geluk en liefde, want geluk en geestelijke verlangens hebben als voornaamste drijfkracht die abstracte onpersoonlijke werking of energie van de menselijke geest die wij mensen liefde noemen. Devachan houdt alles in wat mooi, goed, lieflijk en heilig, waar, schoon en zuiver is. Liefde is onsterfelijk; ze gaat altijd door; en, let wel, hoe meer men liefheeft, onpersoonlijk natuurlijk, hoe edeler men wordt. Ik bedoel hier niet de gewone, grove, hartstochtelijke liefde, want die kan zelfs zijn als hellevuur. Ik bedoel die onuitsprekelijk lieflijke, goddelijke vlam die het leven met schoonheid vult, die gedachten oproept van zelfopoffering voor anderen. Een dergelijke, onpersoonlijke liefde is het hart van het heelal. Daarom zeg ik dat degene die liefhad en stierf, nog steeds liefheeft, want dat behoort tot het wezen van zijn ziel.

De dood op het slagveld of door een ongeval

Wat gebeurt er met hen die tijdens de strijd worden gedood?

Ik denk dat de vraagsteller meent dat er enige overeenkomst moet zijn tussen wat er gebeurt met hen die in de strijd worden gedood en zelfmoordenaars, en wel omdat in beide gevallen de dood snel intreedt; maar dat is niet zo. Bij elke gewelddadige dood, hetzij bewuste zelfdoding of moord, de dood in de strijd of door een ongeval, wordt de postmortale toestand beheerst door het motief. Zij die op het slagveld worden gedood raken in een toestand van volstrekte onbewustheid, want er is in hen geen spoor van lafheid om zich aan hun plicht te onttrekken zoals in het geval van zelfdoding en daarom is er geen sprake van kwellende angst, geen kwellende en verterende vrees voor het leven zelf. Zij die in de strijd omkomen gaan eenvoudig over in een toestand van gelukzalige onbewustheid en blijven daarin tot de voorraad astraal-stoffelijke levenskracht is uitgeput. Dan gaan ze devachan binnen, de hemelwereld. De natuur is uiterst rechtvaardig in al haar regels en werkingen, omdat ze volstrekt meedogend is. Vergeet niet dat mededogen wetmatigheid en harmonie betekent, de ordelijke werkingen van oorzaken en gevolgen. De kern van het wezen van de natuur is mededogen. Degene die in de strijd sterft en iemand die zijn leven geeft om het leven van een broeder te redden lijken veel op elkaar. Wat zij ervaren is een onbewustheid die droomloos en onuitsprekelijk zoet is, tot de voorraad levenskracht is uitgeput; dan gaan zij devachan of de hemelwereld binnen en blijven daar in een toestand van onuitsprekelijk schone en gelukkige rust tot de volgende wederbelichaming op aarde.

Hoe oud zijn de filosofische scholen van de hindoes?

Kunt u mij een aanwijzing geven over de ouderdom of de tijd van ontstaan van de zes darsana’s of filosofische scholen van de hindoes? Wanneer leefden Kapila en Patañjali werkelijk? Er is zoveel verschil van mening over deze twee figuren en wanneer zij leefden.

U vraagt ten eerste naar de oorsprong en ten tweede naar de ouderdom van de zes grote darsana’s of filosofische gezichtspunten, ofwel filosofische scholen in India; en daarnaast vraagt u naar de tijd waarin de verschillende stichters, zoals Kanada, Kapila, Gotama (natuurlijk niet de Boeddha), Patañjali, enz., leefden.

Eerst iets over de tijd van de stichters: het is een feit dat alle tijden of liever dateringen die de Europese oriëntalisten hebben gegeven, weinig meer zijn dan speculaties; ze zijn nooit bewezen, zelfs al worden ze misschien algemeen aanvaard. Daarom weigeren theosofen die te accepteren. Ze zijn bijna onveranderlijk te laat in de tijd, te dicht bij onze tijd. Dat zou ik zeggen.

Aan de andere kant zou ik met veel meer eerbied een datering accepteren die men kan vaststellen op basis van wat er door een eminente hindoe uit de oudheid zelf daarover is gezegd. Ik weet natuurlijk dat dit een enorm werk is, het schiften van het materiaal, en ik vermeld dit alleen om te laten zien dat ik de voorkeur zou geven aan de hindoe-overlevering die zegt wanneer die en die leefde, boven het getheoretiseer van moderne westerlingen die allemaal zijn gebiologeerd door de wetenschappelijke opvattingen over de recente ontwikkeling van de denkende mens, enz., enz.

Vroeger nam men aan dat de wereld slechts ruim zesduizend jaar geleden werd geschapen en dat was toen een christelijke opvatting; daarom moest ieder jaartal zo dicht mogelijk naar onze tijd worden verschoven. Dit wat betreft de tijd van de stichters van deze scholen. Ieder van deze stichters was niet een echte stichter in de zin van iemand die een nieuwe school begint, maar iemand die slechts voortzette, misschien vernieuwde, misschien wijzigde, wat de hemel weet hoeveel eeuwen vóór hij leefde al bekend was: ongeveer op de manier waarop H.P.B. de archaïsche theosofie naar onze tijd bracht en in haar moderne vorm weergaf, hoewel ze zo oud is als de tijd.

Dit brengt me op de oorsprong van deze zes darsana’s. Westerse oriëntalisten, die, zoals ik al aangaf, proberen binnen de grenzen van hun nieuwe feiten te blijven, zeggen dat elk van deze scholen waarschijnlijk door de genoemde filosoof werd begonnen. Maar ik heb er zojuist op gewezen waarom dit niet zo hoeft te zijn.

Ik ben van mening, ben er eigenlijk van overtuigd, dat elk van deze zes darsana’s enorm oud is. Het feit dat het zulke natuurlijke producten van het menselijke intellect zijn, toont aan dat ze eeuwen en eeuwen geleden bij andere filosofische geesten moeten zijn opgekomen. Ik denk dat ze wat hun ouderdom betreft zelfs teruggaan tot Atlantische tijden, niet in hun huidige weergave of vorm, maar ik bedoel de filosofische grondgedachten die deze scholen respectievelijk vertegenwoordigen. De verschillende zogenaamde stichters zijn van betrekkelijk recente tijd – waarmee ik bedoel lang na Atlantis, maar niet uit onze tijd – hindoefilosofen, die zelf door een van deze scholen werden aangetrokken en elk had zoveel succes met het interpreteren en propageren van zijn eigen bepaalde keuze of filosofische voorkeur, dat hij na verloop van tijd de stichter van deze of die school werd.

Neem bijvoorbeeld de yogaschool van Patañjali. Ik denk dat die eeuwen vóór de tijd van Patañjali bloeide, wanneer hij ook mag hebben geleefd, omdat yoga sinds onheuglijke tijden in het denken van de mens een rol speelt. Patañjali heeft deze niet ontdekt. Hij handelde slechts zoals hierboven aangegeven. Hetzelfde geldt voor de Nyayaschool voor logische filosofie van Gotama, of de Vaiseshika, de atomistische school van Kanada. Gedachten als deze moeten de menselijke geest sinds Atlantische tijden hebben beziggehouden. Zo is het ook met de Vedanta, in het bijzonder de Advaita. De Advaita-vorm ervan werd op schitterende wijze weergegeven en geformuleerd door de grote Sankaracharya en dit is slechts een voorbeeld. Sommige westerse geleerden noemen hem nu de stichter van de Advaita-Vedanta, alsof vóór Sankaracharya niemand ooit de gedachten van de Advaita-Vedanta kende. Hij nam eenvoudig dit aspect van de Vedanta, gaf er een andere vorm aan overeenkomstig de ideeën van zijn tijd en deed dat zo prachtig dat hij bekend werd als de grote leraar ervan. Maar Advaita-Vedanta is zo eigen aan de menselijke geest, dat hij eeuwen en eeuwen moet hebben bestaan, vóór de heersende goden zelfs van Sankaracharya droomden.

Volgens theosofen vertegenwoordigen de zes darsana’s de zes verschillende vormen of methoden waarin de menselijke filosofie door de eeuwen tot uitdrukking is gebracht, en ze verenigen ze alle in de hoogste of zevende, die de wijsheidsreligie of theosofie is – of, beter gezegd, uit de godswijsheid of wijsheidsreligie zijn al deze zes verschillende darsana’s voortgekomen als zes speciale vormen of zes specialisaties van de filosofie, elk op haar eigen manier, de wetenschappelijke, de mystieke, de logische, de wetenschappelijk-mystieke, de objectief-idealistische, noem ze zoals u wilt.

Geneesmethoden en karma

Wat is uw mening over de verschillende geneesmethoden door middel van vitale of zogenaamd ‘magnetische’ processen, hetzij door ‘handoplegging’ of magnetische bestrijkingen of wat sommige halfonwetende scholen ‘genezing op afstand’ noemen, enz.? Volgens mij is dit iets van wezenlijke betekenis geworden omdat het zich zo heeft verspreid, zelfs geestelijken maken er gebruik van in een poging het voetspoor van hun meester Jezus te volgen die, zoals zij zeggen, genas ‘door geloof’ en geestelijke kracht.

Al deze verschillende geneesmethoden, afgezien van de normale medische en chirurgische behandelingen, hangen af van het innerlijke, d.w.z. het aangeboren of inherente vermogen van de ‘genezer’ of beoefenaar, om gezonde levenskracht van zichzelf op de zieke over te dragen. Dat is de sleutel tot succes of het gebrek aan succes, in alle gevallen en bij alle geneesmethoden van welke zogenaamde ‘school’ ook.

Als iemand een geboren ‘magnetiseur’ is, zoals kolonel Olcott enigszins was, of zoals Mesmer in hogere mate was, dan kan zo iemand genezen door magnetische of zogenaamde ‘mesmerieke’ bestrijkingen van het zieke orgaan of lichaamsdeel, soms zonder enige beweging te maken, maar door zich er mentaal intens op te concentreren.

Is de ‘genezer’ of beoefenaar niet zo’n geboren of begiftigd ‘magnetiseur’, dan is zijn succes nihil of gering. De hele verklaring ligt in het met succes overbrengen van prana of levenskracht van het eigen gezonde lichaam op het zieke lichaam of het zieke orgaan of deel daarvan, en deze gezonde vitaliteit of levenskracht ‘drijft’ de disharmonische trillingen van het aangetaste deel uit, of verandert die, herstelt daarin de harmonie en brengt de gezondheid terug. Zulke genezingen kunnen blijvend zijn; gewoonlijk zijn ze tijdelijk en duren ze enkele dagen, weken, maanden of misschien een jaar of twee, drie. Al deze methoden en processen waren aan de Ouden goed bekend. Voor de moderne westerling vallen ze gewoonlijk, uit onwetendheid, in categorieën zoals ‘genezing door hypnotisme’, ‘genezing door mesmerisme’, ‘genezing door magnetisme’ en soms, als er geen gebruik wordt gemaakt van bestrijkingen, ‘genezing door geloof’, zoals de Christian Scientists doen en de geloofsgenezers.

Dit is de sleutel tot al die processen, alle successen en alle mislukkingen.

Hoe zit het in dit verband met karma? Is het verkeerd op die manier te genezen of is het goed? En ‘dringt men het karma niet terug’, waardoor het in de toekomst met toegenomen kracht tevoorschijn komt en een ernstiger ziekte teweegbrengt dan de tijdelijk tot staan gebrachte of gestopte?

Als de magnetiseur – en dit is belangrijk – lichamelijk gezond is, mentaal evenwichtig en, wat het belangrijkste van alles is, moreel en intellectueel zuiver, dan steekt er geen enkel gevaar in deze genezingen door mesmeriek magnetisme, maar alstublieft niet door hypnotisme; als de beoefenaar moreel onzuiver, intellectueel ongezond is, zelfs in zijn opvatting van goed en kwaad, of als de beoefenaar zelf lichamelijk niet echt gezond is, dan kunnen ziekten zelfs in kiem worden overgeplant of overgebracht, en kan zelfs de dood worden veroorzaakt door op die wijze toegepaste verderfelijke magie, en dit laatste geval is zonder meer moord en moeilijk na te speuren. Maar er zit niets verkeerds in het genezen van zieke en lijdende mensen, door de normale chirurgische en medische behandelingen of door een edele, gezonde en meedogende ‘vitale genezer’, zelfs als de laatstgenoemde handelt in onwetendheid over de filosofische achtergrond. In dit laatste geval is er geen sprake van ‘terugdringen van karma’, omdat het karma zich al in de zieke persoon uitput en het genezen niets anders is dan de natuur helpen het herstel van de gezondheid teweeg te brengen en de normale toestand in de patiënt te herstellen.

Maar karma wordt wel teruggedrongen, waardoor het genezen in een of andere vorm wel schadelijk en verkeerd wordt, in die gevallen waarin de genezer probeert op de wil, het geweten of de morele integriteit van de zieke, de patiënt, de persoon die lijdt, in te werken, door het denken, de wilskracht en het geweten van de patiënt zo te hypnotiseren dat hij gelooft dat ziekte niet bestaat of dat hij een slachtoffer is van het noodlot, in plaats van iemand die lijdt door zijn eigen slechte verleden. Ik vraag me af of ik mijn bedoeling duidelijk heb gemaakt. Als de ziel, in het bijzonder de wilskracht of de morele integriteit van de patiënt, door de beoefenaar wordt aangetast, dan wordt dit onmiddellijk zwarte magie, en heeft dit de neiging in de patiënt verkeerde ideeën te wekken en zo de ziekte terug te dringen, hoewel deze praktijk een tijdelijke genezing kan brengen door de hypnotische toestand van de wilskracht en de ziel, in de patiënt teweeggebracht op grond van een bedrieglijke, quasi-filosofische, verkeerde leer. Zo wordt in dit laatste geval karma dat bezig is uit te werken teruggedrongen bij zijn bron, de ziekte wordt teruggedreven in de constitutie; het lichaam kan er baat bij hebben, maar de ziekte blijft latent want uiteindelijk hebben alle ziekten hun oorsprong in verkeerde gedachten die verkeerde gevoelens en verkeerde daden voortbrengen; en dat wordt bedoeld met het terugdringen van karma. Maar iemand die alleen magnetiseert doet dat niet. Hij behandelt alleen het zieke lichaam, zoals een gewone arts en chirurg, hij helpt de harmonie te herstellen in de pranische stromen van het lichaam van de patiënt maar hij tast de wilskracht of de morele aard van de patiënt niet aan; daarom is zijn werk niet slecht – ik bedoel in het geval van een oprecht goed mens die dit beoefent en geneest, zoals hierboven uiteengezet.

Tenslotte dit. Tot de beste van al deze medicijnloze therapieën of genezingsprocessen, meestal aangeduid met ‘vitale genezing’ of een soortgelijke term, of genezing door bestrijkingen, enz., behoren die waarbij de patiënt in een geestestoestand wordt gebracht van hoop, zelfvertrouwen, die hogere soort van berusting die vrede en innerlijke rust met zich brengt; en dit alles draagt ertoe bij dat het lichaam weer in een toestand van harmonie komt, waardoor de natuurlijke genezingsprocessen in het lichaam van de patiënt worden bevorderd. Daarom zijn sommige vormen van genezing door geloof de beste omdat die de wil of het denken niet beïnvloeden, maar wel innerlijke rust veroorzaken, aanvaarding van het onvermijdelijke, de patiënt hoop geven, hem levenskracht schenken en een optimistischer kijk op het leven, en dit alles heeft de neiging het lichaam van de patiënt te helpen. De beste geesteshouding voor een zieke is die van hoop en het aankweken van innerlijke vrede en zelfvertrouwen; en die komen het best tot stand op grond van een gezonde filosofie, waarop in het christelijke Nieuwe Testament wordt gedoeld als er wordt verwezen naar de verschillende genezingen door Jezus die berusten op herstel van het ‘geloof’ van de patiënt, het woord dat in het Nieuwe Testament wordt gebruikt, en het gebod: ‘Ga heen en zondig niet meer’, en zonde betekent hier slechte gedachten, lage gevoelens en de daaruit in het dagelijks leven voortvloeiende daden, zoals allerlei vormen van ondeugd.

De hele situatie is bijzonder ingewikkeld. Men kan geen grotere fout maken dan te denken dat het allemaal eenvoudig is en in een enkele zin kan worden beantwoord. Zelfs een zwarte magiër kan een lichaam genezen als het in het voordeel van de zwarte magiër is; maar in dat geval wordt het lichaam genezen ten koste van de ziel, bij wijze van spreken, en worden er mogelijk nieuwe ziekten in kiem- of zaadvorm in het lichaam van de patiënt geplant, omdat het denken en de wil worden ontwricht, waardoor er vanuit de patiënt mentale stromen ontstaan, die de prana’s van de patiënt zelf vergiftigen.

Het geheim zit dus, zoals u ziet, in het opwekken van de aangeboren weerstands- en levenskrachten, enz., van de patiënt zelf, waardoor deze gaan overheersen en het lichaam zichzelf geneest; en niet in het beheersen van de wil van de patiënt of zijn verbeeldingskracht, of morele instincten, wat tot gevolg heeft dat ze teruggetrokken, verdoofd raken of gaan sluimeren. Het eerste is goed en wit, het laatste slecht en zwart.

Dit is niet meer dan een haastige schets van een bijzonder ingewikkelde situatie; de verwarring ontstaat door de volstrekte onwetendheid van de meeste mensen over de samengestelde structuur van de menselijke constitutie. Sommige genezingen zijn goed, sommige genezingen zijn slecht, sommige genezers zijn goed, sommigen zijn slecht, sommigen zijn bedriegers.

Stralingsoctaven op de kosmische schaal

Werken licht en radio via verschillende overdrachtsmedia en als dat zo is, wat zijn dan die media?

De vraagsteller meent dat alle energie, als één kracht, van de ene vorm van manifestatie in een andere kan worden omgezet, en hij schijnt te geloven dat licht en radio niet kunnen worden gecombineerd in genezingswerk, omdat ze via verschillende media werken.

Ik denk dat hier sprake is van verwarring in het denken. Lichtgolven, radiogolven, warmtegolven en die andere golven die we röntgenstralen noemen, kosmische stralen, enz. – zijn verschillende delen, of verschillende octaven van de grote schaal van de natuur; en hoewel ze alle stralingen zijn of golfvormen (om de moderne wetenschappelijke terminologie hier te gebruiken) verschillen ze, als gevolg van hun verschillende energieën of frequenties, evenzeer van elkaar als bijvoorbeeld een mijl van een duim of een centimeter.

Radiogolven bijvoorbeeld zijn heel lange golven. Dan volgen warmtegolven die korter zijn. Dan komen lichtgolven – d.w.z. het zichtbare licht – die nog korter zijn. Dan komen ultraviolette golven, weer korter; dan, na een interval, komen röntgenstralen die heel kort zijn. Vervolgens, weer na een interval, komen andere golven tot aan de kortste bekende stralingen, waaronder gammastralen en kosmische stralen. Golven met een heel hoge frequentie, zoals röntgenstralen en kosmische stralen, worden ‘harde’ stralen genoemd, eenvoudig omdat ze van een zo hoge frequentie zijn, d.w.z. een zo enorm hoge trilling bezitten, dat ze op enorme stoten of schokken lijken. Bij de lange golven daarentegen, zoals radiogolven, is de frequentie zo klein, d.w.z. de trilling of golflengte zo lang, dat we ze ‘zachte’ golven kunnen noemen.

Dit is dus het antwoord op de vraag, een antwoord dat, tussen haakjes, aan alle wetenschappers bekend is. Het is waar dat alle krachten in het heelal zijn terug te brengen tot één kosmische kracht, maar deze ene kosmische kracht valt tijdens de manifestatie in een kosmisch manvantara in haar lagere vormen uiteen in deze talrijke verschillende stralingen of golflengten die alle hun specifieke individuele kenmerken bezitten.

Om een voorbeeld te geven kunnen we eventueel zeggen dat de gezondheidsgolven een zekere lengte hebben, een bepaalde frequentie; de ziektegolven hebben een andere frequentie. Toch zijn het beide golven en het enige onderscheid ertussen is het verschil in frequentie of trillingsgetal. Het is dus theoretisch mogelijk, heel goed mogelijk, de harde, korte ziektegolven te veranderen in de langere, zachtere, vriendelijker golven van gezondheidsstraling. Natuurlijk is het bijzonder moeilijk om dat te doen, maar gedachten kunnen het doen, de geest kan het doen omdat gedachten en de geest boven deze golven staan en ze daarom kunnen beheersen; de kracht van gedachten en het denken is betrekkelijk geestelijk en gezond en de ziektegolven zijn betrekkelijk stoffelijk. Terwijl er dus één kracht is die aan alle ten grondslag ligt, de kosmische kracht, de grote geestelijke kracht van het heelal, zijn er verschillende andere ondergeschikte krachten: licht, radio, warmte, elektriciteit, enz., enz., die verschillende octaven zijn van de ene kosmische stralingsschaal. Het is dus in theorie heel goed mogelijk om de een in de ander om te zetten, maar het blijft een feit dat het omzetten van bijvoorbeeld een lange radiogolf in een röntgenstraal enorm moeilijk zou zijn, want het zou erom gaan een golfstraling met een lengte van een of twee mijl of van een aantal mijlen, in een golfstraling, de röntgenstraal, om te zetten die een oneindig klein deel van een centimeter lang is. Alles welbeschouwd is het een bijna kosmische moeilijkheid zo’n kracht in een andere om te zetten.

De manier om ziekten door straling te genezen zou zijn door de ziekte-frequentie te bewerken met een andere frequentie of trillingsenergie van een zachter, vriendelijker type, die sterker is omdat ze harmonischer is. Laten we, om een andere beeldspraak te gebruiken, zeggen dat de gezondheid van een menselijk lichaam een bepaalde grondtoon of hoofdtoon heeft. Als een bepaald deel van dat lichaam, laten we zeggen het hart of de lever of de hersenen, ziek is, betekent het dat dat speciale orgaan in opstand komt tegen de grondtoon van het lichaam en een eigen kleine grondtoon produceert; en dit veroorzaakt disharmonie in het lichaam, en dat noemen we ziekte. De manier om die ziekte te genezen is op een of andere wijze die hardere trilling of frequentie van het zieke orgaan te veranderen in de grondtoon van het hele lichaam, om daardoor de grondtoon van het lichaam te herstellen en het weer gezond te maken. Toekomstige wetenschappers zullen leren hoe ze dit moeten doen zonder het lichaam letsel toe te brengen; maar het is heel goed mogelijk dat het lichaam ernstig wordt verwond, zo niet gedood, door in onwetendheid te experimenteren, want het zieke orgaan zou kunnen scheuren of worden vernietigd als niet de juiste straling of frequentie wordt toegepast.

Bij het antwoord op uw vraag zou u dus het volgende moeten bedenken: Deze verschillende bovengenoemde krachten: radio, warmte, licht, röntgenstralen, kosmische stralen en alle tussenliggende frequenties, behoren alle tot de kosmische schaal, en elk is slechts een klein octaaf van die grote kosmische schaal. Tegenwoordig behoort dit zelfs tot de gewone wetenschap. Al deze krachten of vormen van straling zijn inderdaad niets anders dan dat: verschillende stralingsvormen, zoals in een octaaf in een piano do, re, mi, fa, sol, la, ti, do verschillende geluidsfrequenties zijn die tot dat ene piano-octaaf behoren. Als men zo’n toon van een piano-octaaf in een andere toon verandert, of liever dat probeert te doen, is dat heel moeilijk, want men vernietigt één toon door de frequentie te verhogen, of de frequentie te verlagen om een nieuwe toon te maken.

Om dus licht in stralingswarmte om te zetten, moet men de frequentie ‘verzachten’ of verlagen. Of, in de andere richting, om zichtbaar licht in ultraviolet licht te veranderen, zou men de frequentie van de trilling moeten verhogen of ‘verharden’. Elk van beide zou ware magie zijn. Niettemin is het, zoals gezegd, volstrekt juist dat al deze verschillende frequenties in wezen stralingen zijn die tot de kosmische schaal behoren en al is het theoretisch mogelijk de ene in de andere om te zetten, er zou een magiër voor nodig zijn om dat te doen. Daarom zou een genezer die dit met radio of licht of elektriciteit of geluid probeert, moeten weten hoe hij de genezende frequentie moet toepassen op de ziektefrequentie van een ziek orgaan.

Theosofische opvatting over dichtheid

Wat is dr. De Puruckers opvatting over dichtheid? Hangt die af van en is ze af te meten aan het trillingsgetal van de intra-atomaire deeltjes of van de atomen zelf of van een combinatie van beide?

Hangt dichtheid, zoals dr. De Purucker het woord gebruikt, op enigerlei wijze af van het aantal elektronen of andere deeltjes in het atoom?

De vrager schijnt te veronderstellen, of liever te suggereren, dat ik het woord ‘dichtheid’ heb gebruikt of gebruik op een manier die iets afwijkt van de betekenis die men er gewoonlijk aan hecht. Ik betwijfel of dat zo is. Voorzover ik me kan herinneren gebruik ik het woord ‘dichtheid’ altijd zoals het door de meeste ontwikkelde mensen gewoonlijk wordt gebruikt; ik weet dat het woord een algemene betekenis heeft, maar ook vele bijzondere toepassingen op verschillende gevallen; en ik merk op dat deze enigszins vage manier waarop de term ‘dicht’ of ‘dichtheid’ wordt gebruikt door bijna iedereen wordt gevolgd. Dichtheid wil in het algemeen zeggen de mate van onderlinge nabijheid van samenstellende delen, of we nu spreken over elektronen of atomen of moleculaire groepen.

Dichtheid is gedefinieerd als ‘de massa of hoeveelheid stof per eenheid volume’. Zo vat ik het woord op; en ik veronderstel dat we in het algemeen gesproken dichtheid kunnen meten aan de hand van het gewicht van een eenheid volume of door de specifieke zwaartekracht. Met andere woorden, dichtheid is dus de hoeveelheid stof in of de massa van een stoffelijke eenheid. Andere wat vagere definities van dichtheid zijn compactheid of de toestand of gesteldheid van dicht bijeenliggende deeltjes.

Ik denk dat er enige verwarring is ontstaan in het denken van hen die mijn verschillende uitspraken over dichtheid, enz., hebben gevolgd, door de in de westerse wereld al eeuwenlang heersende opvatting dat hoe groter de activiteit van eenheden in een systeem is, des te spiritueler het is; terwijl juist het tegenovergestelde het geval is; en dat is precies wat ik bij veel gelegenheden heb proberen aan te tonen, al besefte ik heel goed dat ik daarmee in conflict kwam met de heersende opvatting.

Toch moet het duidelijk zijn dat als deeltjes met een intense en bijna onvoorstelbare frequentie of snelheid trillen, en dat doen als een eenheid-entiteit, het moeilijker is de daarbij betrokken krachten te veranderen en in beweging te krijgen dan wanneer de trillingen zwak zijn en verspreid en min of meer los voorkomen; en het zijn juist deze compactheid van trillingen en hun nauwe wisselwerking die de massa of hoeveelheid stof produceren.

Als we dus verschillende dichtheden van chemische elementen vergelijken, vinden we bijvoorbeeld dat die van platina op 21,4 kan worden gesteld, van goud op 19,3, kwik op 13,6, lood op 11,3, koper op 8,9, ijzer op 7,8, de aarde in het algemeen op 5,6, diamant op 3,5, gewoon gesteente op ongeveer 2,7, magnesium op 1,7, het menselijk lichaam in het algemeen op 1,1, lithium op 0,6, lucht op 0,0013 – en dit zijn wat we desgewenst de moleculaire dichtheden kunnen noemen; maar als het gaat om de chemische aantrekking in deze verschillende stoffen, of het nu chemische elementen of chemische samenstellingen zijn, dan krijgen we te maken met een ander gebied van eigenschappen en kwaliteiten met hun eigen dichtheden; toch schijnen de dichtheden in beide gevallen afhankelijk te zijn van het aantal en de activiteiten van de samenstellende delen van de eenheden.

Eigenlijk geloof ik dat de vrager mijn woorden enigszins verkeerd heeft begrepen door te denken dat ik het woord ‘dicht’ of ‘dichtheid’ wat willekeurig gebruik en anders dan men gewoonlijk doet; en op het ogenblik dat ik dit schrijf ben ik me niet ervan bewust dat ooit te hebben gedaan.

Marie Corelli

Was Marie Corelli een echte mysticus?

Ik denk van wel. Sommige van haar boeken zijn bijzonder interessant en tonen een intuïtieve ontvankelijkheid voor flitsen van licht uit de bron van de waarheid, wat in haar geval betekende uit haar eigen hogere zelf, die als het ware haar literaire brein raakten. Toch had ze aan de andere kant veel last van enkele dingen uit deze wereld, zo had ze bijvoorbeeld, naar ik begrijp, een heel jaloers temperament, was ze jaloers op andere letterkundigen, en geneigd kritiek te hebben, zelfs op haar eigen vrienden. Maar dat behoort bijna altijd bij een artistiek temperament en daar kunnen we aan voorbijgaan.

Ik denk dat Marie Corelli tot op zekere hoogte goed werk deed doordat ze velen tot het besef bracht van het bestaan van mystiek en magie, die nooit zouden zijn wakker geschud, zelfs in de geringe mate waarop zij hen beïnvloedde, behalve door middel van een pen als de hare, die beeldend was, boeiend en de verbeeldingskracht van dergelijke mensen aanwakkerde; en zo zijn er miljoenen. Ze was een onbewust soort theosoof in één helft van haar wezen.

Het voorspellen van de toekomst

J.B. Priestley zegt dat het verleden, het heden en de toekomst coëxisterende verschillende trillingen zijn die tegelijk en op dezelfde plaats bestaan, maar dat onze geest alleen met het heden kan meetrillen, omdat het verleden een stoffelijk effect op ons denken heeft gehad en het veranderde en we het ons daarom herinneren. Met andere woorden, het is een deel van ons geworden. De toekomst is geen deel van ons geworden en daarom kunnen we die niet begrijpen behalve door te zien wat het verleden deed met het heden en het heden met de toekomst. Hij zegt ook dat er eigenlijk geen heden bestaat, maar dat het niet meer is dan onze waarneming van het onontwikkelde op dit gebied (hoewel ontwikkeld op een ander), en dat het onontwikkelde het ontwikkelde wordt.

Iets hiervan lijkt mij vreemd. Ik kan begrijpen dat de helderziende teruggaat in het verleden en het ziet zoals H.P.B. deed, omdat het is gebeurd en een afdruk heeft nagelaten. Maar hoe kan een helderziende in de toekomst gaan en die zien? Als men een supergeest bezit kan men de toekomst voorspellen zolang die een uitbreiding van het heden is. Ik bedoel dat iemand kan afleiden wat er zal gebeuren als alle feiten bekend zijn, zoals een bouwer de toekomst kan voorspellen van een huis dat hij bouwt. Maar voor het zien van de toekomst met deze methode is een brein nodig, groter dan alle bibliotheken in de wereld en een nauwkeurig apparaat om aan alle kennis haar ware graad van betekenis te geven, en de kennis hoeveel en hoe snel karma zich gaat ontvouwen. Algebraïsche vergelijkingen met vier onbekenden zijn al moeilijk genoeg, maar een vergelijking met een oneindig aantal onbekenden in combinatie met een oneindig aantal methoden is veel te moeilijk, zelfs voor de verst gevorderde combinatie van manas en buddhi. Ik zie dus nog steeds niet hoe iemand de toekomst kan voorspellen.

De vraag over ‘het zien van de toekomst’, enz., schijnt verschrikkelijk moeilijk te beantwoorden, en dat is in zekere zin ook zo, en het is in het bijzonder moeilijk voor iemand die geen enkele training in theosofie heeft gehad. Maar dit is het antwoord:

In de occulte filosofie smelten verleden, heden en toekomst samen in de eeuwigheid, of wat het eeuwige nu wordt genoemd, want de eeuwigheid kent geen verleden, heden of toekomst, omdat het een eeuwig nu is. De eeuwigheid is bovendien het fundamentele – of, zoals we zouden kunnen zeggen, de eeuwigheid en de oneindigheid zijn twee kanten van dezelfde uiteindelijke werkelijkheid, het fundamentele, het al.

Wat de geestelijke ziener doet is, als het ware, opstijgen uit dit gebied, waar verleden, heden en toekomst ons zo positief en werkelijk toeschijnen, naar de gebieden van zijn eigen geestelijke wezen die zich bij wijze van spreken baden in het eeuwige nu; en op deze manier ontrolt zich het verleden voor zijn ogen en wordt het heden gezien als slechts een vervolg daarvan in wat we de toekomst noemen en beide worden gezien als een eeuwig drama waarvan de grondtoon ‘nu’ is. Zo moeten we ook karma zien, het karmische verleden, het karmische heden, de karmische toekomst; en op die manier voorkomen we te vervallen tot de dwaling van fatalisme aan de ene kant en tot de even grote dwaling van karmisch indeterminisme aan de andere kant.

Laat ik een voorbeeld geven vanuit een andere hoek: een atoom in mijn lichaam bevat elektronen, zoals elk atoom. Laten we zeggen dat op deze elektronen bewoners zijn die hun eigen nietige leven leiden, maar in een enorm tempo, vergeleken met onze tijd. Zo kan dus, bij wijze van spreken, een heel kosmisch zonnestelsel van atomaire afmeting, vele duizenden malen in één menselijke seconde ontstaan, zijn ontelbare eeuwigheden leven en verdwijnen. Met andere woorden, één van onze menselijke seconden duurt bijna ‘eeuwig’, vergeleken met de tijd voor een elektron.

Stel u een bewoner voor op zo’n elektron, die leeft in dat enorme tempo dat voor ons mensen onvergelijkelijk veel sneller is dan een bliksemflits. Toch gaan er voor de elektronbewoner vele jaren voorbij. Voor hem is er een toekomst die wij, met onze langzamere tijd, niet anders kunnen zien dan als een nu. De elektronbewoner zou dus door zijn hoge tempo, immense snelheid, zijn verleden, heden en toekomst ondergaan, terwijl wij, met onze veel statiger tijd met zijn langzame ritmische trillingen, het nauwelijks zouden beseffen behalve met ons intellect. Voor ons zou het eenvoudig nu zijn.

Op precies dezelfde manier zien de goden, die een tijdtempo hebben dat onvergelijkelijk statig is en door ons mensen langzaam zou worden genoemd, ons verleden, heden en toekomst, die ons zo werkelijk voorkomen, als nauwelijks van elkaar verschillend, omdat onze tijd, vergeleken met die van hun, zo snel is. Wij kennen volgende week, volgend jaar, een miljard jaar na vandaag, maar dat zijn onze korte, nietige menselijke jaren. Voor een van de hogere goden zou het volledige manvantara van ons zonnestelsel nauwelijks een miljardste deel zijn van één seconde van die god, van de tijd van die god. Wij in ons zonnestelsel zouden dus miljoenen jaren vooruit en miljoenen jaren terug in het verleden zien, terwijl voor het bewustzijn van de god de hele levensperiode van het zonnestelsel nauwelijks een fractie van een moment duurt.

Ziet u nu hoe het mogelijk is de toekomst te lezen? De ziener, de geestelijke ziener, niet de aanmatigende en halfbakken helderziende, maar de geestelijke ziener, verheft eenvoudig zijn bewustzijn tot een ander tempo, tot een ander, hoger gebied, waarin verleden, heden en toekomst voor hem zichtbaar worden als een nu. Dit vereist natuurlijk een training door inwijding. Maar iedere adept is getraind, afhankelijk van zijn graad in de hiërarchie, op zijn minst enigermate getraind.

Nu iets anders: vergeet nooit dat er vrijheid van wil bestaat voor iedere monade in de oneindigheid, groot of klein. De nietige elektronbewoner heeft dus, net als de mens op onze grote bol, zijn eigen deel vrije wil, bij wijze van spreken, als we tenminste op die manier de vrije wil kunnen verdelen! Vrije wil is in feite de hoeveelheid geestelijke levenskracht en intellect die de evoluerende mens door innerlijke groei zich eigen heeft gemaakt. De vrije wil kan dus in belangrijke mate toenemen, maar hij bestaat zelfs in het nietigste atoom, zij het natuurlijk op de schaal van die gebieden. Wat ook de tijdschaal is, of iemand de toekomst kan zien in het groot of in het klein, de entiteit, die zijn deel vrije wil bezit, kan altijd met zijn vrije wil zijn toekomstige koers wijzigen, dat betekent niet dat hij in strijd met de toekomst kan handelen, want dat zou onmogelijk zijn, maar hij kan zijn eigen gedrag wijzigen met betrekking tot de toekomst of ervan afzien dat te doen, naar gelang zijn vrije wil sterk of zwak is.

Het mysterie van de groeiende plant

Wat is er in het bewustzijn van een plant dat haar de impuls geeft naar het licht te groeien en daarin te slagen, welke obstakels haar groei ook belemmeren?

Het bewustzijn van een plant en ook dat van een dier of zelfs van een mens – en we mogen daaraan toevoegen het bijna latente bewustzijn van het delfstoffenrijk – is het geestelijke fluïdum, in combinatie met het astrale, in de constitutie van een plant, bij wijze van spreken, dat het onsterfelijke instinct of die honger bezit vooruit en omhoog te gaan; en het is dit instinct om te groeien, of het licht te zoeken zoals wij zeggen, dat de stimulerende oorzaak is of de sterke drang achter alle evolutie naar betere en hogere dingen.

Als dus het zaad van een plant toevallig op een ongeschikte plaats terechtkomt, waar het licht moeilijk doordringt, zal het wanneer het gaat groeien, op grond van dit monadische fluïdum dat het aanspoort te groeien en omhoog te reiken naar wat het nodig heeft, om een steen kronkelen of door plaveisel gaan, totdat het zijn eerste nietige groene blaadje naar het licht stuwt. Het is iets bijzonder moois om over na te denken en het gade te slaan en is voor de wetenschap al tweehonderd jaar of langer een probleem.

Theosofie geeft een antwoord zoals ik dat heb geprobeerd weer te geven. Ik heb gezien hoe een stenen plaveisel brak of barstte door een teer plantje, dat door zijn monadische instinct wist dat er aan de andere kant van de steen of het asfalt daarboven licht was; en in plaats van te groeien en te groeien onder het asfalt of de steen tot het aan de rand zou komen, om dan zijn weg naar het licht te vinden, dringt het zich met zijn tere bladpuntjes tussen de deeltjes van het plaveisel en duwt die langzaam uiteen, totdat het tenslotte, zoals het kuikentje om uit het ei te komen de schaal doorboort, zijn neus uitsteekt in het licht van de wereld daarboven. Het monadische fluïdum, of het vitaal-astrale fluïdum – hetzelfde in lagere vorm – dat instinct plus intuïtief bewustzijn is, brengt de plant ertoe of spoort deze aan precies het juiste te doen om het licht te bereiken.


Aspecten van de occulte filosofie, blz. 627-66

© 1999 Theosophical University Press Agency

Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag