H.P. Blavatsky: Geselecteerde artikelen
Deel 1: 1874 – 1882

isbn 9789491433122, paperback, eerste druk 2015, bestel boek

© 2015  Theosophical University Press Agency, Den Haag

 

      Inhoudsopgave     

 

Oorlog op de Olympus

H.P. Blavatsky

[‘War in Olympus’, The Theosophist, november 1879, blz. 40-2; CW 2:149-59]

Donkere wolken, die slecht weer voorspellen, pakken samen aan de tot nu toe koude en serene horizon van de exacte wetenschap. Onder de aanhangers van het wetenschappelijk onderzoek zijn zich reeds twee kampen aan het vormen. Ze zijn onderling in oorlog, en er worden soms harde woorden gewisseld. De twistappel is in dit geval het spiritisme. Nieuwe en beroemde slachtoffers worden jaarlijks weggelokt uit de onneembare bolwerken van de materialistische ontkenning en raken verstrikt in het onderzoek en de toetsing van de zogeheten spiritistische verschijnselen. En we weten allemaal dat wanneer een echte wetenschapper ze zonder vooroordeel onderzoekt . . . , hij dan in het algemeen, zoals prof. Hare, William Crookes, frs, de grote Alfred Russel Wallace, een andere FRS, en zovele andere eminente wetenschappers, ten slotte naar de vijand overloopt.

We zijn werkelijk benieuwd te horen welke nieuwe theorie de sceptici in de huidige crisis naar voren zullen brengen, en hoe ze zo’n afvalligheid van verschillende van hun sterren, zoals onlangs is gebeurd, zullen verklaren. De eerbiedige beschuldigingen van ‘niet gezond van geest’ en ‘kindsheid’ kunnen niet nog eens gebruikt worden; het aantal eminente afvalligen groeit zo snel dat het er voor de wetenschap slecht zou uitzien als iedereen die zich experimenteel ervan overtuigt dat tafels zinnige taal kunnen voortbrengen en mediums door de lucht kunnen zweven, van mentaal onvermogen werd beschuldigd; in de geleerde genootschappen zouden al snel alleen maar zwakke hersenen overblijven. Mogelijk kunnen ze om het optreden van de bijzondere waanvoorstellingen in zeer geleerde hoofden te verklaren een tijdlang enige troost putten uit de theorie van het atavisme – de mysterieuze wet van verborgen overdracht, die veel steun krijgt van de moderne scholen van de darwinistische evolutieleer – vooral in Duitsland, vertegenwoordigd door die radicale apostel van ‘moderne strijd voor de beschaving’, Ernst Haeckel, professor in Jena. Ze kunnen het geloof van hun collega’s in de verschijnselen toeschrijven aan bepaalde moleculaire bewegingen van de cel in de zenuwknopen van hun eens krachtige hersenen, erfelijk aan hen doorgegeven door hun onwetende middeleeuwse voorouders. Of ze kunnen hun gelederen splitsen, en een staat binnen een staat vestigen en nog steeds ‘verdelen en heersen’. Dit alles is mogelijk; alleen de tijd zal laten zien welke partij het het beste ervan afbrengt.

We zijn tot deze overdenkingen gekomen door een conflict dat nu gaande is tussen Duitse en Russische professoren – allemaal eminente en beroemde geleerden. De Teutonen en Slaven zijn in dit geval niet aan het vechten overeenkomstig hun landsaard, maar volgens wat ze respectievelijk geloven en niet geloven. Nu ze voor deze gelegenheid een offensief en ook een defensief verbond hebben gevormd, zonder te letten op verschil van nationaliteit, zijn ze in twee kampen verdeeld, één dat de spiritisten vertegenwoordigt, en het andere dat van de sceptici. En nu is een strijd op leven en dood afgekondigd.

De ene partij wordt aangevoerd door professoren zoals Zöllner, Ulrici en Fichte, Butlerov en Wagner van de universiteiten van Leipzig, Halle en St. Petersburg; de andere volgt professoren Wundt, Mendelejev en een groot aantal andere Duitse en Russische beroemdheden. Nauwelijks heeft Zöllner – een heel bekende astronoom en natuurkundige – zijn vertrouwen in dr. Slade’s mediamieke verschijnselen gepubliceerd en zijn geleerde collega’s daardoor verbijsterd, of prof. Ulrici van de universiteit van Halle wekt de toorn van de Olympus van de wetenschap op door een brochure uit te geven, getiteld Over het spiritisme als wetenschappelijk vraagstuk1, bedoeld als een volledige weerlegging van de argumenten – tegen de nieuwe overtuiging – van prof. Wundt van de universiteit van Leipzig in zijn brochure: Het spiritisme, een zogenaamd wetenschappelijk vraagstuk.2 En nu komt een andere actieve strijder, Butlerov, professor in scheikunde en natuurwetenschappen in St. Petersburg, die over zijn experimenten in Londen met het medium Williams vertelt en daarmee een heel felle polemiek uitlokt. Het humoristische geïllustreerde blad Kladderadatsch voert een oorlogsdans uit, en juicht van vreugde, terwijl de ernstiger conservatieve kranten verontwaardigd zijn. Tot hun laatste verschansingen teruggedrongen door de kalme en onbetwistbare verzekeringen van een natuurwetenschapper van naam, schijnen de critici, aangevoerd door de St. Petersburger ster, Burenin, wanhopig en hebben blijkbaar gebrek aan ammunitie, omdat ze geen andere uitweg zien dan te proberen de vijand met heel merkwaardige paradoxen te verslaan. Het pro en contra van de discussie is te interessant, en ons nageslacht zou zich beklagen, als de gebeurtenissen alleen in de Duitse en Russische kranten te lezen zouden zijn en zo buiten het bereik bleven van Engelse en Amerikaanse lezers die in spiritisme geïnteresseerd zijn. Daarom zullen we evenals Homerus de strijders volgen en deze moderne Ilias in het belang van onze vrienden samenvatten.

1. Über den Spiritismus als wissenschaftliche Frage, 1879.
2. Der Spiritismus: eine sogenannte wissenschaftliche Frage, 1879.

Na een aantal jaar ijverig onderzoek naar de verschijnselen te hebben gedaan, raakten Wagner en Butlerov, beiden geleerden van naam en professoren aan de universiteit van St. Petersburg, volledig overtuigd van de werkelijkheid van de eigenaardige manifestaties. Als gevolg daarvan schreven beiden talrijke en krachtige artikelen in de leidende tijdschriften ter verdediging van de ‘schadelijke epidemie’, zoals dr. Carpenter in zijn ogenblikken van ‘onbewuste hersenwerking’ en ‘vooringenomenheid’ ten gunste van zijn eigen stokpaardje, het spiritisme noemt. De twee genoemde voortreffelijke geleerden beschikken over waardevolle kwaliteiten die des te meer moeten worden gerespecteerd omdat ze bij onze wetenschappers zo zelden worden aangetroffen. Deze kwaliteiten, die hun criticus, Burenin, zelf erkent, zijn: (1) een oprechte en diepe overtuiging dat wat ze verdedigen waar is; (2) een onwankelbare moed om, wat er ook gebeurt, tegenover een bevooroordeeld en vijandig publiek te verklaren dat dit hun overtuiging is; (3) helderheid en logische samenhang in hun verklaringen; (4) de serene kalmte en onpartijdigheid waarmee ze de meningen van hun tegenstanders behandelen; (5) een volledige en grondige bekendheid met het behandelde onderwerp. De combinatie van de opgesomde eigenschappen, voegt hun criticus er aan toe,

brengt ons ertoe het recente artikel van prof. Butlerov, ‘Empirie en dogmatisme op het gebied van het mediumschap’ als één van die geschriften te beschouwen die onmiskenbaar van grote betekenis zijn, en die op de lezers ongetwijfeld diepe indruk zullen maken. Zulke artikelen zijn echt zeldzaam in onze tijdschriften; zeldzaam wegens de originaliteit van de conclusies van de schrijver, en de heldere, nauwkeurige en oprechte weergave van de feiten.

Het zozeer geprezen artikel kan kort worden samengevat. We zullen niet stilstaan bij alle wonderbaarlijke spiritistische verschijnselen waarvan prof. Zöllner bij dr. Slade getuige was en die door prof. Butlerov verdedigd worden, want deze zijn niet wonderbaarlijker dan de persoonlijke ervaring van laatstgenoemde met Williams, een medium in Londen, in 1876. De seances vonden plaats in een Londens hotel in de kamer van Alexander Aksakov, Russische keizerlijke staatsraad, waarin zich, naast genoemde heer, slechts twee andere personen bevonden – prof. Butlerov en het medium. Een complot was dus volslagen onmogelijk. En wat heeft onder deze omstandigheden zo’n grote indruk gemaakt op een van de grootste wetenschappers van Rusland? Eenvoudig dit: Williams, het medium, werd op zijn stoel stevig vastgebonden met touwen om zijn handen, voeten en lichaam; de stoel was geplaatst in een hoek van twee blinde muren van de kamer, achter de reisdeken van Butlerov, die overdwars was opgehangen, zodat hij een scherm vormde. Williams raakte al snel in een soort lethargie, die onder spiritisten bekendstaat als de trancetoestand, en er begonnen ‘geesten’ voor de ogen van de onderzoekers te verschijnen. Allerlei stemmen werden gehoord, en zinnen die door de ‘onzichtbaren’ luid werden uitgesproken kwamen van alle kanten van de kamer; dingen – kledingstukken, enz., – begonnen in allerlei richtingen door de lucht te vliegen; en ten slotte verscheen ‘John King’ – een soort koning onder de spoken, die al jaren beroemd is – lijfelijk. Maar we moeten het aan prof. Butlerov overlaten om zijn bijzondere verhaal zelf te vertellen. Hij schrijft:

Eerst zagen we verschillende heldere lichten in de lucht bewegen, en onmiddellijk daarna verscheen de volledige gedaante van ‘John King’. Zijn verschijning wordt gewoonlijk voorafgegaan door een groenachtig fosforescerend licht dat geleidelijk helderder wordt, en meer en meer het hele bovenlijf van John King verlicht. Op dat moment zien de aanwezigen dat het licht afkomstig is van een soort lichtgevend voorwerp dat door de ‘geest’ wordt vastgehouden. Het gelaat van een man met een dichte zwarte baard wordt duidelijk zichtbaar: het hoofd is gewikkeld in een witte tulband. De gedaante verschijnt buiten het kabinet (d.w.z. de afgeschermde hoek waar het medium zat) en nadert ons ten slotte. We zagen hem elke keer een paar seconden; dan nam het licht snel af, doofde, en de gedaante werd onzichtbaar om enkele ogenblikken later weer te verschijnen; vervolgens werd, nadat hij weer verdwenen was, uit de omringende duisternis ‘Johns’ stem gehoord vanaf de plek waar hij het meest, hoewel niet altijd, verscheen. ‘John’ vroeg ons, ‘wat kan ik voor u doen?’ en Aksakov vroeg hem naar het plafond te gaan en ons vandaar toe te spreken. Overeenkomstig de uitgesproken wens verscheen de gedaante plotseling boven de tafel en torende majestueus uit boven onze hoofden tot aan het plafond, dat geheel verlicht werd door het lichtgevende voorwerp in de hand van de geest. Toen ‘John’ vlakbij het plafond was, riep hij ons toe: ‘Is dat voldoende?’

Tijdens een andere seance vroeg Butlerov aan ‘John’ hem heel dicht te naderen, wat ‘de geest’ deed, en zo kreeg hij de gelegenheid duidelijk ‘de schitterende, heldere ogen van John’ te zien. Een andere geest, ‘Peter’, die zich tijdens de seances nooit zichtbaar vertoonde, sprak niettemin met Butlerov en Aksakov, en schreef voor hem op papier dat ze hem hadden gegeven, enz.

Hoewel de geleerde professor nauwkeurig alle voorzorgsmaatregelen opnoemt die hij tegen mogelijke fraude had genomen, is de criticus nog niet tevreden en vraagt heel ter zake:

Waarom heeft de eerbiedwaardige geleerde ‘John’ niet in de kraag gevat toen de geest maar enkele decimeters van hem verwijderd was? En waarom probeerden de heren Aksakov en Butlerov niet Johns benen te grijpen toen hij opsteeg naar het plafond? Dit hadden ze moeten doen als ze werkelijk zo graag voor zichzelf en voor de wetenschap de waarheid willen leren kennen, en ze hun best doen om de wetenschap naar het domein van de ‘andere wereld’ te leiden. En indien ze zo’n eenvoudig, en tegelijkertijd heel klein wetenschappelijk experiment hadden uitgevoerd, zou er voor hen misschien geen noodzaak meer zijn . . . om het wetenschappelijk belang van de spiritistische manifestaties verder te verklaren.

Dat het belang hiervan niet overdreven is, en evenveel betekenis heeft voor de wetenschappelijke wereld als voor die van het religieuze denken, wordt bewezen door de vele filosofische denkers die over deze moderne ‘hersenschim’ hun gedachten geven. Fichte, de Duitse geleerde, zegt daarover:

Het moderne spiritisme bewijst vooral dat wat, heel vaag en misplaatst, ‘geestverschijningen’ worden genoemd, bestaan. Indien we het werkelijke bestaan van zulke verschijningen erkennen, dan worden ze een onbetwistbaar, praktisch bewijs voor de voortzetting van ons persoonlijke, bewuste bestaan [voorbij de poort van de dood]. En zo’n tastbaar, volledig aangetoond feit kan niet anders dan nuttig zijn in dit tijdperk waarin men, nadat men tot een treurige ontkenning van de onsterfelijkheid is vervallen, in de trotse arrogantie over zijn grote verstandelijke vermogens denkt dat men al dit soort bijgeloof gelukkig al achter zich heeft gelaten.1

1. I.M. von Fichte, Der neuere Spiritualismus, 1878, blz. 20-1.

Indien zo’n tastbaar bewijs werkelijk werd gevonden, en dit ons onomstotelijk werd aangetoond, redeneert Fichte verder

. . . indien de werkelijkheid van de voortzetting van ons leven na de dood met duidelijke bewijzen voor ons werd vastgesteld, strikt in overeenstemming met de logische beginselen van de experimentele natuurwetenschappen, dan zou dat zeker een resultaat zijn dat, door zijn aard en bijzondere betekenis voor de mensheid, met geen ander resultaat uit de hele geschiedenis van de beschaving vergeleken zou kunnen worden. Het oude vraagstuk van de bestemming van de mens op aarde zou zó worden opgelost, en het bewustzijn in de mensheid zou een stap verder zijn gekomen. Datgene wat de mens tot dusver slechts uit blind geloof, voorgevoelens en vurige hoop had begrepen, zou voor hem onomstotelijke kennis worden; hij zou de zekerheid hebben verkregen dat hij deel uitmaakt van een eeuwige, spirituele wereld, waarin hij verder zou leven, en dat zijn tijdelijk bestaan op deze aarde maar een klein onderdeel van een toekomstig eeuwig leven vormt, en dat hij alleen daar in staat zou worden gesteld om zijn werkelijke bestemming te zien en volledig te begrijpen. Wanneer de mensheid tot deze diepe overtuiging is gekomen, zal ze grondig doordrongen worden van een nieuw en bezielend inzicht in het leven, en zal haar denken openstaan voor een idealisme dat stevig is gebaseerd op onbetwistbare feiten. Dit zou neerkomen op een volledige reconstructie van de mens wat betreft zijn bestaan als entiteit en zijn opdracht op aarde; het zou zogezegd een ‘nieuwe geboorte’ zijn. . . . Hij die alle innerlijke overtuiging over zijn eeuwige bestemming, zijn geloof in het eeuwige leven, heeft verloren – of het nu een afzonderlijk individu betreft, of een heel volk, of de vertegenwoordiger van een bepaald tijdperk – heeft alle gevoel voor die bezielende kracht, die als enige aanspoort tot toewijding en vooruitgang, totaal vernietigd. Zo iemand wordt onvermijdelijk een egoïstisch, zinnelijk wezen, alleen gericht op zijn zelfbehoud. Zijn cultuur, verlichting en beschaving kunnen hem slechts dienen als hulpmiddel en verfraaiing voor dat leven van genotzucht, of, op zijn best, om hem te behoeden voor alles wat dat leven kan schaden.1

1. Op.cit., blz. 31-2, 30.

Dit is het enorme belang dat door prof. Fichte en prof. Butlerov uit Duitsland en Rusland aan de spiritistische verschijnselen wordt toegekend; en we kunnen zeggen dat dat gevoel even oprecht in Engeland wordt herhaald door A.R. Wallace, frs. (Zie zijn Miracles and Modern Spiritualism.)

Een invloedrijk Amerikaans wetenschappelijk tijdschrift gebruikt even krachtige taal als het spreekt over de waarde die een wetenschappelijk bewijs van het voortleven van de menselijke ziel voor de wereld zou hebben. Het zegt:

Indien het spiritisme waar blijkt te zijn, zal het bij uitstek de grootste gebeurtenis in de wereldgeschiedenis worden; het zal een onvergankelijke glans aan de 19de eeuw geven. Zijn ontdekker zal in roem ongeëvenaard zijn, en zijn naam zal hoog boven elke andere uitsteken. . . . Als de pretenties van het spiritisme een logische basis hebben, dan staat de wetenschappers geen belangrijker werk te doen dan de juistheid ervan te controleren.1

1. Scientific American, 1874, geciteerd in Olcotts People from the other World, voorwoord, blz. v.

En nu zullen we zien wat de koppige Russische criticus (die slechts de woordvoerder van de Europese materialistische wetenschap schijnt te zijn) te zeggen heeft op de onweerlegbare argumenten en logica van Fichte en Butlerov. Als het scepticisme geen betere argumenten aanvoert om het spiritisme te bestrijden dan de volgende originele paradox, dan moeten we verklaren dat het in het dispuut verslagen is. In plaats van de goede gevolgen die Fichte heeft voorspeld in het geval van de uiteindelijke triomf van het spiritisme, voorziet de criticus een heel andere toestand. Hij zegt:

Zodra zulke wetenschappelijke methoden boven elke twijfel of tegenwerping tot algemene voldoening zullen hebben aangetoond dat onze wereld stampvol is met mensenzielen die ons zijn voorafgegaan, en bij wie we ons allemaal op onze beurt zullen aansluiten; zodra zal zijn bewezen dat deze ‘zielen van de overledenen’ met stervelingen in contact kunnen komen, zal alle aardse natuurwetenschap van de voortreffelijke geleerden als een zeepbel vervliegen, en haar belang voor ons levende mensen hebben verloren. Waarom zou men zich bekommeren om dit naar verhouding korte leven op aarde, als men eenmaal de zekerheid en de vaste overtuiging heeft van een ander leven dat na de lichamelijke dood komt; een dood die bewuste betrekkingen met de wereld van de levenden, of zelfs een postmortaal aandeel in al haar belangen, helemaal niet uitsluit? Wanneer zulke betrekkingen eenmaal met behulp van de wetenschap, gebaseerd op mediamieke experimenten en de ontdekkingen van het spiritisme duidelijk zullen zijn aangetoond, zullen ze natuurlijk voortdurend inniger worden; een bijzondere vriendschap tussen deze en de ‘andere’ werelden zal eruit voortkomen; die andere wereld zal beginnen met aan deze de meest verborgen mysteries van leven en dood, en de tot nog toe meest onbegrijpelijke wetten van het heelal – die welke nu de grootste inspanning van de verstandelijke vermogens van de mens vereisen – te onthullen. Ten slotte zal er voor ons in deze tijdelijke wereld niets te doen of te verlangen overblijven, behalve de wens om zo snel mogelijk naar de wereld van de eeuwigheid over te gaan. Er zullen geen uitvindingen, waarnemingen en wetenschappen meer nodig zijn!! Waarom zou men zijn hersenen inspannen om bijvoorbeeld de telegraaf te vervolmaken, wanneer er niets anders nodig is dan in goede verstandhouding met geesten te leven, om van hun diensten gebruik te maken voor de onmiddellijke overbrenging van gedachten en voorwerpen, niet alleen van Europa naar Amerika, maar zelfs naar de maan, als men dat wil? Hier volgen enkele resultaten waartoe feitelijk contact tussen deze en de ‘andere’ wereld, die sommige wetenschappers met behulp van het spiritisme tot stand hopen te brengen, onvermijdelijk zal leiden: de volledige ondergang van alle wetenschap, en zelfs van de mensheid, die steeds zal voortsnellen naar een beter leven. De geleerde fantasten die zo graag de wetenschap van het spiritisme willen bevorderen, d.w.z. een nauw contact tussen de twee werelden, zouden het bovenstaande in gedachte moeten houden.

Waarop de ‘geleerde fantasten’ met recht zouden kunnen antwoorden dat men zijn denken eerst zou moeten reduceren tot de uiterst geringe capaciteit die nodig is voor het ontwikkelen van zo’n theorie voordat men die theorie in overweging kan nemen. Moet het bovenstaande bezwaar serieus in overweging worden genomen? Vreemde logica! Men vraagt ons te geloven dat, omdat deze wetenschappers (die nu in niets anders dan stof geloven, en daarom proberen elk verschijnsel – zelfs van verstandelijke en spirituele aard – te laten passen binnen het procrustesbed van hun eigen vooropgezette stokpaardjes) zich door de omstandigheden gedwongen zouden zien om op hun beurt deze geliefde stokpaardjes te laten aansluiten bij de waarheid, hoe onwelkom ook, en bij de feiten, waar ook gevonden – dat de wetenschap daardoor al haar charme voor de mensheid zal verliezen. Niet alleen dat, maar het leven zelf zal een last worden! Er zijn miljoenen en nog eens miljoenen mensen die, zonder enig geloof in het spiritisme, toch geloven in een andere en betere wereld. En als dat blinde geloof werkelijk onomstotelijke kennis werd, zou dat de mensheid alleen maar ten goede kunnen komen.

Onze recensent zendt, voordat hij zijn vernietigende kritiek op de ‘goedgelovige wetenschappers’ besluit, nog een bom in hun richting, die helaas zoals veel andere granaten de schuldigen niet treft, maar de hele groep van hun geleerde collega’s verwondt. We vertalen het projectiel letterlijk, deze keer ter informatie van alle Europese en Amerikaanse academici. Over Butlerov en zijn artikel voegt hij eraan toe:

Het vreemde feit dat het spiritisme elke dag meer en meer bekeerlingen maakt binnen de gemeenschap van onze grote wetenschappers wordt door de eminente professor uitgebuit. Hij somt een lange lijst van Engelse en Duitse namen op van beroemde wetenschappers die min of meer hebben erkend dat ze positief tegenover de spiritistische leringen staan. Onder deze namen vinden we heel gezaghebbende, die van de grootste vertegenwoordigers van de wetenschap. Zoiets is, op zijn minst gezegd, heel treffend en legt in elk geval voor het spiritisme veel gewicht in de schaal. Maar we hoeven er slechts rustig over na te denken om gemakkelijk tot de conclusie te komen dat juist onder zulke grote wetenschappers de kans het grootst is dat het spiritisme zich zal verspreiden en bereidwillige bekeerlingen zal vinden. Met al hun krachtige verstand en reusachtige kennis zijn onze grote wetenschappers in de eerste plaats mensen met honkvaste gewoonten en ten tweede zijn ze, bijna zonder uitzondering, mensen met zieke en ondermijnde zenuwen, geneigd tot een abnormale ontwikkeling van een overspannen brein. Zulke honkvaste mensen zijn het gemakkelijkst voor de gek te houden; een handige bedrieger zal aan een wetenschapper een gemakkelijker prooi hebben en hem gemakkelijker kunnen beetnemen dan een onontwikkeld maar praktisch aangelegd mens. Hallucinaties zullen veel eerder voorkomen bij mensen die een neiging vertonen tot nerveuze ontvankelijkheid, vooral indien ze zich eenmaal hebben geconcentreerd op uitzonderlijke denkbeelden of een geliefd stokpaardje. Dit is volgens mij de verklaring van het feit dat zoveel wetenschappers zich aansluiten bij het leger van de spiritisten.

We hoeven niet stil te staan bij de vraag hoe Tyndall, Huxley, Darwin, Herbert Spencer, Lewes en andere eminente wetenschappelijke en filosofische sceptici zullen staan tegenover zo’n vooruitzicht van zwakke zenuwcentra, collectieve hersenverweking, en de daaruit voortvloeiende ‘hallucinaties’. De redenering is niet alleen ongepast naïef, maar ook een literair misbaksel.

We zijn het helemaal niet eens met de inzichten van prof. Butlerov, of zelfs Wallace, over welke krachten aan het werk zijn achter de moderne verschijnselen. Tussen de uitersten van spirituele ontkenning en bevestiging zou echter een middenweg moeten zijn; alleen zuivere filosofie kan de waarheid op hechte beginselen vestigen, en geen filosofie kan volledig zijn, tenzij ze zowel fysica als metafysica omvat. Tyndall, die in zijn Science and Man verklaart dat ‘metafysica welkom zal zijn wanneer ze haar aanspraken op wetenschappelijke ontdekking opgeeft, en erin toestemt te worden gerangschikt als een soort dichtkunst’, stelt zich bloot aan kritiek van het nageslacht. Intussen moet hij het niet als een brutaliteit beschouwen als zijn spiritistische tegenstanders antwoorden dat ‘fysica altijd welkom zal zijn wanneer ze haar aanspraak op psychologische ontdekking opgeeft’. De fysici zullen erin moeten toestemmen in een nabije toekomst als niet méér te worden beschouwd dan supervisors en analisten van fysieke resultaten, die de spirituele oorzaken moeten overlaten aan hen die daarin geloven. Wat ook de uitkomst van de huidige onenigheid zal zijn, toch zijn we bang dat het spiritisme een eeuw te laat is verschenen. Onze tijd is vooral een van uitersten. De ernstige filosofische en toch eerbiedwaardige twijfelaars zijn gering in aantal, en de naam voor hen die zich storten op ·het tegenovergestelde uiterste is – legio. We zijn de kinderen van onze eeuw. Dankzij diezelfde wet van atavisme schijnt ze van haar voorouder – de 18de eeuw, die van zowel Voltaire als Jonathan Edwards – al haar uiterste scepsis en, tegelijkertijd, religieuze goedgelovigheid en bekrompen onverdraagzaamheid te hebben geërfd. Spiritisme is een abnormale en voortijdige uitwas, die tussen beide instaat; en al bevindt ze zich op de grote weg naar de waarheid, haar niet duidelijk omschreven opvattingen zorgen ervoor dat ze afdwaalt naar zijpaden die allesbehalve tot filosofie leiden. Haar toekomst hangt geheel af van de tijdige hulp die ze van eerlijke wetenschap kan ontvangen, van die wetenschap die geen enkele waarheid minacht. Misschien was het toen hij nadacht over de tegenstanders van laatstgenoemde, dat Alfred de Musset het volgende mooie gedicht schreef waarin hij Voltaire toesprak:

Slaapt u gerust, Voltaire,
En zweeft uw afzichtelijke glimlach nog boven uw uitgemergelde botten . . . ?
Uw eeuw zou te jong zijn om u te begrijpen.
Deze zal u beter bevallen. Uw mensen zijn geboren!
En het enorme bouwwerk dat door uw grote handen dag en nacht werd ondermijnd,
Is op ons gevallen. . . .
1

1. A. de Musset, gedicht Rolla, deel 4.

 


H.P. Blavatsky: Geselecteerde artikelen, Deel 1: 1874 – 1882, blz. 182-92

© 2015  Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag