H.P. Blavatsky: Geselecteerde artikelen
Deel 1: 1874 – 1882

isbn 9789491433122, paperback, eerste druk 2015, bestel boek

© 2015  Theosophical University Press Agency, Den Haag

 

      Inhoudsopgave     

 

De theorie van de cyclussen

[‘The theory of cycles’, The Theosophist, juli 1880, blz. 242-4; CW 2:418-26]

Deze theorie, die het eerst werd verkondigd in de oudste religie van de wereld, het vedaïsme, daarna door verschillende Griekse filosofen werd onderwezen, en later door de theosofen uit de middeleeuwen werd verdedigd, maar die vierkant werd ontkend door de wijzen uit het Westen, evenals al het andere in deze wereld van ontkenning, heeft de laatste tijd weer geleidelijk bekendheid gekregen. Deze keer zijn het, tegen de regel in, de wetenschappers zelf die zich ervoor gaan interesseren.

In alle ernst die belangrijke wetenschappelijke vraagstukken vereisen, worden snel statistieken van gebeurtenissen van heel uiteenlopende aard verzameld en geverifieerd. Statistieken van oorlogen en van de perioden (of cyclussen) van het verschijnen van grote figuren – tenminste van diegenen die als zodanig door hun tijdgenoten zijn erkend, zonder rekening te houden met latere opvattingen; statistieken van de tijdperken van ontwikkeling en vooruitgang van grote handelscentra; van de opkomst en het verval van kunsten en wetenschappen; van grote rampen, zoals aardbevingen en epidemieën; perioden van uitzonderlijke koude en hitte; cyclussen van revoluties, en van de opkomst en het verval van grote rijken, enz.; al deze worden achtereenvolgens aan de analyse van uiterst nauwkeurige wiskundige berekeningen onderworpen. Ten slotte wordt zelfs aan de occulte betekenis van getallen in namen van personen en steden, in gebeurtenissen en soortgelijke zaken, bijzondere aandacht besteed.

Terwijl aan de ene kant een groot deel van het beschaafde publiek tot atheïsme en scepticisme vervalt, zien we aan de andere kant een duidelijke stroming van mystiek die zich een weg baant naar de wetenschap. Het is een teken van een niet te onderdrukken behoefte in de mensheid zich ervan te overtuigen dat er een macht is die hoger is dan de stof; een occulte en mysterieuze wet die de wereld beheerst, en die we beter kunnen bestuderen en nauwkeurig gadeslaan – waarbij we proberen ons daaraan aan te passen – dan haar blindelings te ontkennen, en ons hoofd te stoten aan de rots van het lot.

Meer dan één oplettende geest die de momenten van voor- en tegenspoed van volkeren en grote rijken bestudeerde, is diep getroffen door één identiek kenmerk van hun geschiedenis, namelijk de onvermijdelijke terugkeer van soortgelijke historische gebeurtenissen die elk volk op zijn beurt treffen, en na het verstrijken van een even lange periode. Deze analogie van de gebeurtenissen blijkt in het algemeen in hoofdlijnen te gelden, al kunnen er kleinere of grotere verschillen zijn in de uiterlijke vorm van de details. Zo zou de juistheid van het geloof van de Ouden in hun astrologen, waarzeggers en profeten kunnen worden bevestigd door veel van hun belangrijkste voorspellingen te verifiëren, zonder dat deze voorspellingen van toekomstige gebeurtenissen zelf noodzakelijkerwijs iets wonderbaarlijks inhouden. De waarzeggers en zieners namen in de oude beschavingen precies dezelfde plaats in als onze historici, astronomen en meteorologen nu, zodat het niet wonderlijker was dat eerstgenoemden de ondergang van een keizerrijk of het verlies van een veldslag voorspelden, dan dat laatstgenoemden de terugkeer van een komeet, een verandering van temperatuur of misschien de uiteindelijke verovering van Afghanistan voorspelden. Afgezien van de noodzaak dat beide groepen scherpe waarnemers waren, moesten bepaalde wetenschappen toen evenzeer als nu worden bestudeerd.

De hedendaagse wetenschap zal over duizend jaar een ‘oude’ wetenschap zijn geworden. Wetenschappelijke studie is nu voor iedereen mogelijk en openbaar, terwijl ze toen tot de weinigen beperkt was. Toch kunnen beide, hetzij oud of modern, exacte wetenschappen worden genoemd; want terwijl de hedendaagse astronoom zijn waarnemingen uit wiskundige berekeningen verkrijgt, baseerde de astroloog in de oudheid zijn voorspellingen op niet minder scherpe en wiskundig juiste waarnemingen van de altijd terugkerende cyclussen. En is het, omdat het geheim van deze wetenschap nu verloren is, in enig opzicht gerechtvaardigd te zeggen dat ze nooit bestond, of dat men, om erin te geloven, bereid moet zijn ‘magie’, ‘wonderen’ en dat soort zaken te slikken?

Een schrijver in de Novoje Vremja, de beste krant voor literatuur en politiek van St. Petersburg, zegt:

Als we, gezien het hoge niveau dat de moderne wetenschap heeft bereikt, de aanspraak op het voorspellen van toekomstige gebeurtenissen als kinderspel of als opzettelijk bedrog moeten beschouwen, dan kunnen we naar de wetenschap wijzen die op haar beurt, met betrekking tot vroegere gebeurtenissen, de vraag heeft opgeworpen en vastgelegd of de geregelde herhaling van gebeurtenissen al dan niet een zekere periodiciteit vertoont; met andere woorden, of deze gebeurtenissen bij elk volk na een vast en bepaald tijdvak terugkeren; en als er een periodiciteit is, of deze het gevolg is van blind toeval of afhangt van dezelfde natuurwetten als die waarvan veel verschijnselen van het menselijk leven min of meer afhankelijk zijn.

Natuurlijk is het laatste het geval. En de schrijver heeft het beste wiskundige bewijs hiervan in de op het juiste moment verschenen artikelen zoals dat van dr. E. Zasse, dat we zullen bespreken, en van enkele anderen.

Verschillende geleerde artikelen die dit mystieke onderwerp behandelen, zijn de laatste tijd verschenen, en enkele van deze werken en berekeningen zullen we nu behandelen; en we doen dat graag, omdat ze in de meeste gevallen door uitstekende geleerden zijn geschreven. Nadat we in het juni-nummer van The Theosophist al aandacht hebben besteed aan een artikel van dr. Blochvitz over ‘de betekenis van het getal zeven’ bij elk volk – een geleerd essay dat onlangs in het Duitse blad Die Gegenwart verscheen – zullen we nu de meningen van de pers in het algemeen over een meer tot nadenken stemmend werk van een bekende Duitse wetenschapper, E. Zasse, samenvatten, aangevuld met enkele eigen gedachten daarover. Het is onlangs verschenen in het Zeitschrift des Königlich Preussischen Statistischen Bureaus en bevestigt heel krachtig de oude theorie van de cyclussen. Deze perioden, die telkens terugkerende gebeurtenissen met zich meebrengen, beginnen met heel kleine cyclussen – zeg van tien jaar – en gaan tot cyclussen die 250, 500, 700 en 1000 jaar nodig hebben om de eigen cyclus, en die binnen elkaar, te voltooien. Alle liggen besloten binnen het mahayuga, de ‘grote eeuw’ of cyclus van Manu, die zelf verloopt tussen twee eeuwigheden in – de ‘pralaya’s’, of nachten van Brahma. Zoals in de objectieve stoffelijke wereld, of het stelsel van gevolgen, de kleinere sterrenbeelden en planeten zich alle om de zon bewegen, evenzo bewegen in de wereld van het subjectieve, of het stelsel van oorzaken, al deze ontelbare cyclussen zich voort in dat wat het eindige intellect van de gewone sterveling als eeuwigheid beschouwt, en de eveneens eindige, maar diepzinniger intuïtie van de wijze en filosoof ziet als een eeuwigheid binnen de eeuwigheid. ‘Zo boven, zo beneden’, luidt het oude hermetische axioma.

Als experiment op dat gebied koos dr. Zasse het statistische onderzoek van alle oorlogen die in de geschiedenis zijn opgetekend, als een onderwerp dat zich gemakkelijker tot wetenschappelijke verificatie leent dan enig ander. Om zijn onderwerp op de eenvoudigste en gemakkelijkst te begrijpen wijze toe te lichten geeft dr. Zasse de tijdperken van oorlog en van vrede weer in de vorm van kleine en grote golflijnen die zich over het gebied van de Oude Wereld verplaatsen. Dit denkbeeld is niet nieuw, want het werd ter illustratie van vergelijkbare zaken door meer dan één oude en middeleeuwse mysticus, hetzij in woord of in beeld, gebruikt – bijvoorbeeld door Heinrich Khunrath. Maar het beantwoordt goed aan zijn doel en geeft ons de feiten die we nu wensen. Vóór hij echter de cyclussen van oorlogen behandelt, komt de schrijver met de feiten over de opkomst en het verval van de grootste (keizer)rijken van de wereld en wijst op de rol die ze in de wereldgeschiedenis hebben gespeeld. Hij wijst op het feit dat als we de kaart van de Oude Wereld in vijf stukken verdelen – in Oost-, Centraal- en West-Azië, Oost- en West-Europa, en Egypte – we dan gemakkelijk zullen zien dat er elke 250 jaar een enorme golf over deze gebieden strijkt die in elk op zijn beurt de gebeurtenissen brengt die ze in het direct daaraan voorafgaande gebied heeft gebracht. Deze golf kunnen we ‘de historische golf’ van de cyclus van 250 jaar noemen. De lezer wordt verzocht dit mystieke aantal jaren na te gaan.

De eerste van deze golven begon in China, 2000 v.Chr. – ‘het gouden tijdperk’ van dit rijk, de eeuw van filosofie, ontdekkingen en hervormingen.

In 1750 v.Chr. vestigden de Mongolen van Centraal-Azië een machtig rijk. In 1500 herstelt Egypte zich van zijn tijdelijke inzinking en strekt zijn macht uit over vele delen van Europa en Azië; en omstreeks 1250 bereikt de historische golf Oost-Europa, trekt over dit gebied, en vervult het met de geest van de expeditie van de Argonauten, en sterft uit in 1000 v.Chr. bij de belegering van Troje.

Een tweede historische golf verschijnt omstreeks die tijd in Centraal-Azië.

De Scythen verlaten hun steppen en overstromen tegen het jaar 750 v.Chr. de naburige landen naar het zuiden en het westen; omstreeks het jaar 500 begint in West-Azië een glorieus tijdperk voor het oude Perzië; en de golf gaat verder naar Oost-Europa, waar ongeveer in 250 v.Chr. Griekenland zijn hoogtepunt van cultuur en beschaving bereikt – en verder naar het westen, waar bij Christus’ geboorte het Romeinse rijk tot zijn toppunt van macht en grootsheid komt.

Dan zien we op dit tijdstip dat een derde historische golf in het Verre Oosten opkomt. Na langdurige revoluties in die tijd, vormt China opnieuw een machtig rijk, en zijn kunsten, wetenschappen en handel bloeien opnieuw op. De Hunnen verschijnen 250 jaar later vanuit de diepten van Centraal-Azië; in het jaar 500 n.Chr. wordt een nieuw en krachtig Perzisch koninkrijk gevormd; in 750 – in Oost-Europa – het Byzantijnse rijk; en in het jaar 1000 komt – ten westen ervan – in Rome een tweede macht op, het rijk van het pausdom, dat al snel een bijzondere ontwikkeling in rijkdom en glorie bereikt.

Op hetzelfde moment nadert de vierde golf uit het Oosten. China bloeit opnieuw; in 1250 heeft de Mongoolse golf uit Centraal-Azië een enorme landstreek overstroomd en bedekt, waaronder Rusland. Omstreeks 1500 komt in West-Azië het Ottomaanse rijk op met al zijn macht en verovert het Balkanschiereiland; maar tegelijkertijd werpt Rusland in Oost-Europa het tartaarse juk van zich af en omstreeks 1750 bloeit het gedurende de regering van keizerin Catharina tot een onverwachte grootsheid op en overlaadt zich met roem. Zonder ophouden beweegt de golf zich verder naar het westen, en vanaf het midden van de 18de eeuw ondergaat Europa een tijdperk van revoluties en hervormingen en, volgens de schrijver, ‘zal dan, als een voorspelling mag worden gedaan, West-Europa omstreeks het jaar 2000 een van die tijdperken van cultuur en vooruitgang hebben doorgemaakt die in de geschiedenis zo zelden voorkomen’. De Russische pers, die de draad oppakt, gelooft dat ‘tegen die tijd het oosterse vraagstuk definitief zal zijn opgelost, er aan de nationale meningsverschillen tussen de Europese volkeren een einde zal zijn gekomen, en de dageraad van het nieuwe duizendjarige rijk getuige zal zijn van de afschaffing van legers en van een verbond tussen alle Europese rijken’. De tekenen van een nieuwe opleving groeien ook snel in Japan en China, alsof ze wijzen op de nadering van een nieuwe historische golf in het Verre Oosten.

Als we na de cyclus van 250 jaar ons richten op die welke zijn indruk elke eeuw achterlaat, en de gebeurtenissen van de oude geschiedenis verzamelen die de ontwikkeling en opkomst van de rijken kenmerken, dan zullen we ervan overtuigd raken dat de honderdjarige golf vanaf het jaar 700 v.Chr voorwaarts gaat en na elkaar de volgende volkeren op de voorgrond plaatst: de Assyriërs, de Meden, de Babyloniërs, de Perzen, de Grieken, de Macedoniërs, de Carthagers, de Romeinen en de Germanen.

De opvallende periodiciteit van de Europese oorlogen is ook door dr. E. Zasse opgemerkt. Te beginnen met 1700 n.Chr. zijn elke tien jaar gekenmerkt door óf een oorlog óf een revolutie. De perioden van het sterker en zwakker worden van de oorlogsstemming van de Europese landen vertegenwoordigen een golf die in zijn op- en neergang opvallend regelmatig is en onophoudelijk doorgaat, alsof ze werd voortgedreven door een onzichtbare onveranderlijke wet. Diezelfde mysterieuze wet schijnt daarbij deze gebeurtenissen te laten samenvallen met de sterrenkundige golf of cyclus die bij elke nieuwe omwenteling vergezeld gaat van het heel opvallende verschijnsel van de zonnevlekken. De perioden waarin de Europese machten de meest vernietigende energie hebben getoond, worden gekenmerkt door een cyclus van 50 jaar. Het zou te lang duren en eentonig worden om ze vanaf het begin van de geschiedenis op te sommen. Laten we daarom onze studie beperken tot de cyclus die bij het jaar 1712 begint, toen alle Europese landen op hetzelfde moment met elkaar streden – de noordelijke en de Turkse oorlogen en de oorlog om de troon van Spanje. Omstreeks 1761, de ‘zevenjarige oorlog’; in 1810 de oorlogen van Napoleon I. Tegen 1861 is de golf enigszins afgeweken van zijn regelmatige loop, maar lieten de jaren die direct eraan voorafgingen, zowel als die welke erop volgden, als het ware om hiervoor te compenseren, of misschien gedreven door uitzonderlijke krachten, in de geschiedenis de herinnering achter aan de wreedste en bloedigste oorlog – de Krim-oorlog – in de eerste periode, en de Amerikaanse burgeroorlog in de tweede. De regelmaat in de oorlogen tussen Rusland en Turkije is bijzonder opvallend en vertegenwoordigt een heel karakteristieke golf. Aanvankelijk duren de intervallen tussen de cyclussen die elkaar opvolgen 30 jaar – 1710, 1740, 1770; dan worden die intervallen korter en hebben we een cyclus van 20 jaar – 1790, 1810, 1829-30, daarna worden de intervallen weer ruimer – 1853 en 1878. Maar wanneer we de gehele duur van golven van deze oorlogszuchtige cyclus bekijken, hebben we in het midden daarvan – van 1768 tot 1812 – drie oorlogen die elk zeven jaar duren, en aan beide einden oorlogen van twee jaar.

Ten slotte komt de schrijver tot de conclusie dat het gezien de feiten geheel onmogelijk wordt het bestaan van een regelmatige periodiciteit in de opwekking van zowel mentale als fysieke spanningen bij de volkeren van de wereld te ontkennen. Hij bewijst dat de cyclussen die gekenmerkt worden door een duur van 1000, 100, evenals de kleinere van 50 en 10 jaar in de geschiedenis van alle volkeren en rijken van de Oude Wereld de belangrijkste zijn, omdat deze in de geschiedenis van het volk dat door deze historische golven wordt getroffen zonder uitzondering een of andere min of meer treffende gebeurtenis met zich meebrengen.

De geschiedenis van India is de vaagste en minst bevredigende van alle. Toch zou, wanneer zijn opeenvolgende grote gebeurtenissen werden opgeschreven, en zijn annalen met zorg werden geraadpleegd, de wet van de cyclussen hier wat betreft zijn oorlogen, hongersnoden, politieke crises en andere zaken even duidelijk blijken te gelden als in elk ander land.

In Frankrijk nam een meteoroloog uit Parijs de moeite om de statistieken van de koudste jaargetijden te verzamelen, en hij ontdekte toen dat die jaren die het cijfer 9 bevatten, gekenmerkt waren door de strengste winters. Zijn cijfers luiden aldus: In 859 n.Chr. was het noordelijk deel van de Adriatische Zee bevroren en drie maanden lang met ijs bedekt. In 1179 was de grond in de meest gematigde zones met vele decimeters sneeuw bedekt. In 1209 veroorzaakte de hoogte van de sneeuw en de bittere kou in Frankrijk zo’n schaarste aan voer dat het grootste deel van het vee in dat land omkwam. In 1249 bleef de Baltische Zee tussen Rusland, Noorwegen en Zweden vele maanden bevroren en het verkeer ging per slee. In 1339 was er zo’n vreselijke winter in Engeland dat grote aantallen mensen van honger en kou stierven. In 1409 was de Donau van de oorsprong tot de monding in de Zwarte Zee bevroren. In 1469 werden alle wijn- en boomgaarden als gevolg van de vorst vernietigd. In 1609 moesten de mensen in Frankrijk, Zwitserland en Noord-Italië hun brood en andere voedselvoorraden ontdooien vóór ze deze konden opeten. In 1639 was de haven van Marseille tot ver in zee met ijs bedekt. In 1659 waren alle rivieren in Italië bevroren. In 1699 was de winter in Frankrijk en Italië de strengste en langste van alle. De prijzen voor voedingsmiddelen liepen zo hoog op dat de halve bevolking van honger omkwam. In 1709 was de winter niet minder streng. De grond in Frankrijk, Italië en Zwitserland was vele decimeters diep bevroren, en de zee was in zowel het zuiden als het noorden bedekt met een compacte en dikke ijskorst, meters dik, en over een breedte van kilometers in de anders open zee. Grote aantallen wilde dieren die door de kou uit hun holen in de bossen waren gedreven, zochten een toevlucht in de dorpen en zelfs in de steden; en vogels vielen met honderden tegelijk dood neer. In 1729, 1749 en 1769 (cyclussen van 20 jaar) waren alle rivieren en beken in heel Frankrijk vele weken bevroren, en alle fruitbomen gingen dood. In 1789 werd Frankrijk opnieuw door een zeer strenge winter bezocht. In Parijs gaf de thermometer 19 graden vorst aan. Maar de strengste van alle winters was die van 1829. Vierenvijftig achtereenvolgende dagen waren alle wegen van Frankrijk met meters sneeuw bedekt, en alle rivieren waren bevroren. Hongersnood en ellende bereikten dat jaar een hoogtepunt in het land. In 1839 was er in Frankrijk weer een vreselijke en zware winter. En nu heeft de winter van 1879 zijn statistisch recht laten gelden en blijkt de waarheid van de noodlottige invloed van het cijfer 9. De meteorologen van andere landen worden uitgenodigd eenzelfde onderzoek te doen, want het onderwerp is ongetwijfeld heel boeiend en leerzaam.

Er is echter genoeg gezegd om te bewijzen dat noch de denkbeelden van Pythagoras over de mysterieuze invloed van getallen, noch de theorieën van oude wereldreligies en filosofieën zo oppervlakkig en zonder betekenis zijn als sommige arrogante vrijdenkers de wereld willen laten geloven.

 


H.P. Blavatsky: Geselecteerde artikelen, Deel 1: 1874 – 1882, blz. 303-10

© 2015  Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag