H.P. Blavatsky: Geselecteerde artikelen
Deel 1: 1874 – 1882

isbn 9789491433122, paperback, eerste druk 2015, bestel boek

© 2015  Theosophical University Press Agency, Den Haag

 

      Inhoudsopgave     

 

Menselijke magneten van de natuur

[‘Nature’s human magnets’, The Theosophist, april 1881, blz. 154-6; CW 3:92-102]

Indien iemand van ons het tegenwoordig waagt om een ongewone ervaring of schijnbaar onbegrijpelijk verschijnsel mee te delen, proberen twee soorten bezwaarmakers zijn mond te snoeren met dezelfde knevel. De wetenschapper roept uit – ‘Ik heb alle geheimen van de natuur ontrafeld, en wat u zegt is onmogelijk; dit is geen tijd voor wonderen!’ De hindoefanaticus zegt – ‘Dit is het kaliyuga, de spirituele nacht voor de mensheid; wonderen zijn niet langer mogelijk.’ Zo komt de ene uit verwaandheid, de andere uit onwetendheid tot dezelfde conclusie, namelijk dat iets dat naar het bovennatuurlijke riekt, in deze tijd onmogelijk is. Maar de hindoe gelooft dat wonderen vroeger plaatsvonden, terwijl de wetenschapper ook dit ontkent. Voor de fanatieke christenen is dit geen kaliyuga, maar – als men hun woorden mag geloven – een gouden tijdperk van licht, waarin de schittering van het evangelie de mensheid verlicht en haar voorwaarts stuwt naar grotere triomfen van het verstand. En omdat ze hun hele geloof op wonderen baseren, beweren ze dat wonderen nu door God en de Heilige Maagd – vooral laatstgenoemde – worden teweeggebracht, evenals vroeger.

Onze eigen gezichtspunten zijn welbekend – we geloven niet dat er ooit een ‘wonder’ is gebeurd of zal gebeuren; we geloven dat vreemde verschijnselen, die ten onrechte wonderbaarlijk worden genoemd, altijd plaatsvonden, ook nu plaatsvinden, en tot het einde der tijden zullen plaatsvinden; dat deze natuurlijk zijn; en dat, wanneer dit feit in het bewustzijn van materialistische sceptici doordringt, de wetenschap met sprongen vooruit zal gaan naar de uiteindelijke waarheid, waarnaar ze al zo lang op zoek is. Het is een vermoeiende en ontmoedigende ervaring iemand te vertellen over verschijnselen van de minder bekende kant van de natuur. De glimlach van ongelovigheid wordt te vaak gevolgd door een beledigende aanval op iemands eerlijkheid, of een poging iemands karakter in twijfel te trekken. Honderd onmogelijke theorieën zullen naar voren worden gebracht om het aanvaarden van de enig juiste te vermijden. Uw hersenen moeten overwerkt zijn, uw zenuwen hallucineren, u verkeert onder een betovering. Als het verschijnsel duidelijke, tastbare, niet te ontkennen bewijzen heeft achtergelaten, komt de scepticus met het laatste redmiddel – een complot waarvoor elk motief ontbreekt en dat een hoeveelheid kosten, tijd en moeite zou betekenen die totaal niet in verhouding staan tot het gewenste resultaat.

Wanneer we de stelling opperen dat alles het gevolg is van de combinatie van kracht en stof, dan zal de wetenschap haar goedkeuren; maar wanneer we verder gaan en zeggen dat we verschijnselen hebben gezien en deze met diezelfde wet verklaren, dan ontkent deze aanmatigende wetenschap die uw verschijnsel nooit gezien heeft zowel uw uitgangspunt als uw conclusie, en begint u grof uit te schelden. Zo komt alles neer op een kwestie van persoonlijke geloofwaardigheid als getuige, en tenzij een of ander gelukkig toeval het nieuwe feit overtuigend onder de aandacht van de wetenschapper brengt, is hij als een kind dat schreeuwt om een gesluierde figuur die het voor een spook houdt, maar die tenslotte niemand anders dan zijn oppas is. Als we maar geduldig wachten, zullen we zien dat op een goede dag de meeste professoren de kant zullen kiezen waar Hare, De Morgan, Flammarion, Crookes, Wallace, Zöllner, Weber, Wagner en Butlerov zich hebben opgesteld. Hoewel men dan nog steeds zal vinden dat ‘wonderen’ onmogelijk zijn, zullen occulte verschijnselen toch redelijkerwijs worden opgenomen binnen het domein van de exacte wetenschap, en de mensen zullen verstandiger zijn. De grenzen die dat domein bepalen worden op dit moment in St. Petersburg hevig aangevallen. Een jong meisje dat een medium is, is bezig alle wijsneuzen van de universiteit te choqueren.

Jarenlang schijnt het mediumschap in de Russische metropolis slechts vertegenwoordigd te zijn geweest door Amerikaanse, Engelse en Franse mediums tijdens vluchtige bezoeken, tegen grote sommen geld en – met uitzondering van dr. Slade, het Amerikaanse medium – met vermogens die reeds afnamen. Vanzelfsprekend zagen de vertegenwoordigers van de wetenschap hierin een goed voorwendsel om het af te wijzen. Maar nu is elk excuus nutteloos. Niet ver van St. Petersburg, in een klein gehucht dat door drie families van Duitse kolonisten wordt bewoond, nam enkele jaren geleden een weduwe, Margaret Beetch genaamd, een klein meisje uit het vondelingenhuis bij haar in dienst. De kleine Pelagueja was vanaf het begin zeer geliefd bij de familie wegens haar vriendelijke aard, haar bijzondere ijver en haar grote oprechtheid. Ze voelde zich heel gelukkig in haar nieuwe thuis, en jarenlang sprak niemand ooit een kwaad woord over haar. Pelagueja werd tenslotte een knap meisje van zeventien, maar haar aard veranderde nooit. Ze hield veel van haar meesters en was op haar beurt geliefd. Hoewel ze er mooi uitzag en sympathiek was, had geen jongen uit het dorp ooit eraan gedacht haar echtgenoot te worden. De jongemannen zeiden dat ze hen ‘ontzag’ inboezemde. Ze beschouwden haar zoals mensen in die streken naar de afbeelding van een heilige kijken. Dit zeggen tenminste de Russische kranten en de Gazette van de politie waaruit we het rapport van de districtschef citeren, die bepaalde feiten van zwarte kunst moest onderzoeken. Want dit onschuldige jonge schepsel was volgens het rapport onlangs het slachtoffer geworden van ‘de eigenaardige handelingen van een of andere onbegrijpelijke, onzichtbare macht’.

Vergezeld door een ander dienstmeisje op de boerderij daalde ze op 3 november 1880 af in de kelder onder het huis om aardappelen te halen. Nauwelijks hadden ze de zware deur geopend, of ze werden met aardappelen bekogeld. Pelagueja dacht dat een jongen uit de buurt zich op de grote plank waar de aardappelen opgehoopt lagen, moest hebben verborgen, plaatste de mand op haar hoofd, en riep lachend uit: ‘Wie je ook bent, vul haar met aardappelen en help me zo!’ In een ommezien was de mand tot de rand gevuld. Toen probeerde het andere meisje hetzelfde, maar de aardappelen bleven liggen. Eenmaal op de plank geklommen, troffen de meisjes daar tot hun verbazing niemand aan. Nadat ze de weduwe Beetch hadden verteld wat er was gebeurd, ging deze zelf naar beneden en, nadat ze de kelderdeur had opengemaakt die de meisjes bij het verlaten goed op slot hadden gedaan, trof ze daar niemand aan die zich daar verstopt hield. Deze gebeurtenis was slechts een voorbode van een reeks andere. Ze volgden elkaar in een periode van drie weken met zo’n snelheid op dat, als we alle officiële rapporten zouden vertalen, dit hele nummer van The Theosophist ermee gevuld zou kunnen worden. We zullen er enkele noemen.

Vanaf het moment dat ze de kelder verliet, begon de onzichtbare ‘macht’ die haar mand met aardappelen had gevuld, haar aanwezigheid onophoudelijk en op de meest uiteenlopende manieren te laten gelden. Als Pelagueja Nikolajev bezig is om hout in het fornuis te leggen, dan stijgen de stukken hout op in de lucht en springen als levende dingen rond in de stookplaats: nauwelijks heeft ze een lucifer aangestoken, of ze branden al alsof een onzichtbare hand het vuur had aangewakkerd. Wanneer ze de put nadert, begint het water te stijgen, en al snel overstroomt het de rand van het reservoir en krijgt ze een stortvloed over haar voeten; loopt ze vlak langs een emmer water, dan gebeurt hetzelfde. Als het meisje haar hand uitstrekt om een of ander stuk aardewerk van de plank te pakken dat ze nodig heeft, dan beginnen de bekers, terrines en borden – al het aardewerk – alsof ze door een wervelwind van hun plaats worden gerukt, op te springen en te trillen en vallen dan met een smak voor haar voeten. Nauwelijks is een invalide buurvrouw op het bed van het meisje gaan zitten om even te rusten, of men ziet dat het zware ledikant oprijst naar het plafond, dan ondersteboven draait en de brutale indringster eraf gooit; waarna het rustig zijn oude plaats weer inneemt. Op een dag, toen Pelagueja naar de schuur was gegaan om zoals elke avond het vee te voeren, en daarna klaarstond om met twee andere dienstmeisjes weg te gaan, gebeurde er iets heel bijzonders. Alle koeien en varkens schenen plotseling bezeten te worden. Eerstgenoemde, die het hele dorp met een woest geloei angst aanjoegen, probeerden op de troggen te klimmen, terwijl laatstgenoemde met hun koppen tegen de muren sloegen en rondrenden alsof ze door een of ander wild dier werden achtervolgd. Hooivorken, schoppen, banken en troggen, die van hun plaats werden gerukt, achtervolgden de doodsbange meisjes, die maar net konden ontsnappen door de deur van de stal snel dicht te slaan en op slot te doen. Maar zodra ze dit hadden gedaan, hield elk geluid daarbinnen als bij toverslag op.

Al zulke verschijnselen vonden niet in het donker of ’s nachts plaats, maar overdag en in het volle zicht van de bewoners van het kleine gehucht; bovendien werden ze altijd ingeluid door een uitzonderlijk lawaai, als van een huilende wind, een gekraak van de muren, en geklop tegen de raamlijsten en het glas. Het huisgezin en de bewoners van het gehucht werden door een hevige paniek bevangen, die met elke nieuwe manifestatie toenam. Natuurlijk werd een priester geroepen – alsof priesters iets weten van magnetisme! – maar zonder resultaat; een paar potten dansten op de plank de horlepijp; een ovengaffel bewoog zich al stampend en springend over de vloer en een zware naaimachine deed hetzelfde. Het nieuws over de jonge heks en haar strijd met de onzichtbare duiveltjes verspreidde zich over de hele streek. Mannen en vrouwen uit naburige dorpen stroomden samen om de wonderen te zien. Dezelfde verschijnselen, vaak nog heviger, vonden in hun bijzijn plaats. Eens, toen een groep mannen bij binnenkomst hun mutsen op de tafel plaatste, sprong elk van deze van de tafel op de vloer, en een zware leren handschoen, die rondcirkelde, trof de eigenaar met een flinke klap in zijn gezicht en voegde zich daarna bij de gevallen mutsen. Hoewel de weduwe Beetch echt veel van Pelagueja hield, werd de arme wees ten slotte met haar bagage begin december op een kar gezet, en na veel tranen en warme spijtbetuigingen werd ze weggestuurd naar de directeur van het vondelingenhuis – het instituut waarin ze was grootgebracht. Deze man, die de volgende dag met het meisje terugkeerde, was getuige van enkele streken van dezelfde kracht, riep de politie te hulp, die na een zorgvuldig onderzoek een proces-verbaal opmaakte, getekend door de autoriteiten, en vertrok.

Toen dit geval aan een spiritist, een rijke edelman die in St. Petersburg woonde, werd meegedeeld, begaf hij zich onmiddellijk naar het jonge meisje en nam haar mee naar de stad.

Bovenstaande officieel vastgestelde feiten worden overgenomen in elke Russische krant van enige betekenis. Nu de proloog is geëindigd, zijn we in staat de verdere ontwikkeling van het vermogen in dit wonderbaarlijke medium te volgen, zoals die besproken wordt in alle serieuze en officiële kranten van de metropolis.

‘Een nieuwe ster aan de horizon van het spiritisme is plotseling in St. Petersburg verschenen – een zekere mej. Pelagueja’, zegt een hoofdartikel in de Novoje Vremja van 1 januari 1881. ‘De manifestaties die in haar bijzijn hebben plaatsgevonden, zijn zo bijzonder en krachtig dat meer dan één toegewijde spiritist daardoor van zijn stuk is gebracht – letterlijk en door toedoen van een zware tafel.’ ‘Maar’, voegt de krant eraan toe, ‘de spiritistische slachtoffers schijnen zich helemaal niet geërgerd te hebben aan zulke treffende bewijzen. Integendeel, nauwelijks hadden ze zich van de grond opgericht (één van hen moest, voordat hij zijn verticale houding kon hernemen van onder een sofa tevoorschijn komen, waarheen hij door een zware tafel was geslingerd), of ze vergaten hun blauwe plekken, en begonnen elkaar van hartstochtelijke vreugde te omhelzen en met betraande ogen elkaar geluk te wensen met deze nieuwe manifestatie van de mysterieuze kracht.’

In de St. Petersburg Gazette geeft een uitgelaten verslaggever de volgende details:

Mej. Pelagueja is een jong meisje van ongeveer 19, de dochter van arme, maar gemene ouders (die haar in het vondelingenhuis hadden gestopt, zoals reeds aangegeven), niet heel knap, maar met een sympathiek gezicht, weinig geschoold maar intelligent, klein van postuur maar met een goed hart, welgevormd maar zenuwachtig. Mej. Pelagueja heeft plotseling heel verbazingwekkende mediamieke vermogens geopenbaard. Ze is een ‘eersteklas spiritistische ster’, zoals men haar noemt. En het jonge meisje schijnt in haar handen en voeten inderdaad een geweldig sterk magnetisch aura geconcentreerd te hebben; door middel daarvan laat ze de voorwerpen die haar omringen ogenblikkelijk allerlei tot nu toe onbekende en niet eerder vertoonde bewegingen maken. Ongeveer vijf dagen geleden gebeurde het volgende bij een seance, waarbij de meest bekende spiritisten en mediums van de hogere klasse1 van St. Petersburg aanwezig waren. Nadat ze zich met Pelagueja rond een tafel hadden verzameld, hadden ze (de spiritisten) nauwelijks tijd om te gaan zitten, toen ieder van hen een soort elektrische schok kreeg. Plotseling wierp de tafel met geweld stoelen en al ondersteboven, en joeg het enthousiaste gezelschap behoorlijk uiteen. Het medium kwam met de rest op de vloer terecht, en haar stoel begon een reeks van zulke wonderbaarlijke luchtsprongen te maken dat de doodsbange spiritisten moesten vluchten en de kamer haastig verlieten.

1. We betwijfelen zeer of er ooit onder de midden- en lagere klassen van Rusland méér gelovigen in het spiritisme dan nu zullen worden aangetroffen. Deze zijn te oprecht toegewijd aan hun geloof, en geloven te vurig in de duivel om enig geloof in ‘geesten’ te hebben.

Terwijl we aan het bovengenoemde geval aandacht besteden, komt net uit Amerika het verslag van een jongen met een lichaamsgestel dat eveneens abnormaal geladen is met levensmagnetisme. Het verslag uit de Catholic Mirror zegt dat de jongen de zoon is van dhr. en mevr. John C. Collins uit St. Paul, Minnesota. Hij is tien jaar oud, en de magnetische toestand heeft zich pas kortgeleden ontwikkeld – een eigenaardig feit om te onthouden. Hij is helder van geest, zijn gezondheid is uitstekend, en hij doet ijverig mee aan alle jongenssporten. Zijn linkerhand is

een verbazingwekkend sterke magneet geworden. Metalen voorwerpen die weinig wegen, hechten zich zo sterk aan zijn hand dat er veel kracht voor nodig is om ze eraf te halen. Messen, pennen, naalden, knopen, enz., genoeg om zijn hand te bedekken, hechten zich zo stevig vast dat ze niet losgeschud kunnen worden. Erger nog, de aantrekking is zo sterk dat een gewone kolenkit erdoor kan worden opgetild, en zwaardere gereedschappen zijn opgetild door sterkere personen die zijn arm vasthouden. De jongen klaagt echter over hevige pijn die door zijn arm schiet bij het oplichten van zware voorwerpen. Zijn linkerarm en de hele linkerkant van de jongen oefent in mindere mate dezelfde kracht uit, maar ze werkt helemaal niet aan zijn rechterkant.

Wijlen baron Von Reichenbach uit Wenen, een beroemde scheikundige en de ontdekker van een nieuwe kracht die hij odyle noemde, is de enige die veel licht heeft geworpen op de natuurlijke en abnormale magnetische toestanden van het menselijk lichaam. Ruim vijf jaar voerde hij experimenten uit en hij ontzegde zich kosten noch tijd of moeite om tot duidelijke conclusies te kunnen komen. Fysiologen hadden al lang waargenomen, vooral onder ziekenhuispatiënten, dat een groot deel van de mensen duidelijk een bijzondere invloed of aura, die uitgaat van een magneet, kunnen voelen, wanneer neerwaartse strijkbewegingen over die personen worden gemaakt, zonder dat men hen aanraakt. En ook was waargenomen dat bij zulke ziekten als St. Vitus’ dans (chorea), verschillende vormen van verlamming, hysterie, enz., de patiënten deze gevoeligheid in bijzondere mate vertoonden. Maar hoewel de grote Berzelius en andere autoriteiten in de wetenschap erop hadden aangedrongen dat wetenschappers dit zouden onderzoeken, is dit belangrijke onderzoeksterrein toch nauwelijks betreden totdat baron Von Reichenbach zijn grote taak verrichtte. Zijn ontdekkingen waren zo belangrijk dat ze alleen volledig naar waarde kunnen worden geschat door zijn boek, Researches on Magnetism, Electricity, Heat, Light, Crystallization, and Chemical Attraction, in their Relations to the Vital Force, zorgvuldig te lezen – helaas uitverkocht, maar waarvan men in Londen soms tweedehands exemplaren kan verkrijgen.

Voor het doel dat we nu op het oog hebben, hoeft alleen te worden gezegd dat hij bewijst dat het menselijk lichaam gevuld is met een aura, ‘dynamide’, ‘fluïde’, damp, invloed, of welke naam men eraan wil geven; dat ze dezelfde is in beide seksen; dat ze in het bijzonder uitgestraald wordt aan het hoofd, de handen en de voeten; dat ze, evenals de aura van een magneet, polair is; dat de hele linkerzijde positief is, en een warm gevoel opwekt bij een gevoelig persoon aan wie we de linkerhand geven, terwijl de hele rechterzijde van het lichaam negatief is en een koud gevoel opwekt. In sommige mensen is deze vitaal-magnetische (of zoals hij het noemt, odische) kracht bijzonder sterk. Daarom kunnen we alle verschijnselen zoals de twee bovengenoemde gerust overwegen en geloven, zonder bang te zijn de grenzen van de exacte wetenschap te overschrijden of beschuldigd te kunnen worden van bijgeloof of goedgelovigheid. Tegelijkertijd moet worden opgemerkt dat baron Von Reichenbach niet één patiënt vond van wie de aura een opgehangen magneetnaald deed afwijken of ijzeren voorwerpen als een magneet aantrok. Daarom bestrijken zijn proeven niet het hele terrein; en hij was zich hiervan volkomen bewust.

Personen die sterk magnetisch geladen zijn, zoals het Russische meisje en de Amerikaanse jongen, treft men zo nu en dan aan, en onder hen waren enkele beroemde mediums. Zo zal de vinger van het medium Slade, wanneer hij willekeurig over een kompas wordt bewogen, de naald altijd naar zich toe trekken. Het experiment werd uitgevoerd door de professoren Zöllner en W. Weber (professor in de natuurkunde, grondlegger van de leer van de trilling van krachten) in Leipzig. Prof. Weber ‘plaatste een kompas op de tafel, door glas omsloten, waarvan we de naald allemaal heel duidelijk konden zien bij het heldere kaarslicht, terwijl we onze handen in die van Slade legden’, die ruim 30 cm van het kompas verwijderd waren. De magnetische aura die zich vanuit Slade’s handen ontlaadde was echter zo groot dat ‘na ongeveer vijf minuten de naald hevig begon te slingeren in bogen van 40 tot 60 graden, tot ze ten slotte verschillende keren helemaal ronddraaide.’ Bij een volgende proef slaagde prof. Weber erin om van een gewone breinaald, die vlak voor het experiment bij het kompas was getest en totaal niet magnetisch bleek te zijn, een permanente magneet te maken.

Slade legde deze naald op een lei, hield laatstgenoemde onder de tafel . . . en na ongeveer vier minuten, toen de lei met de breinaald weer op de tafel werden gelegd, was de naald zo sterk gemagnetiseerd aan één kant (en alleen aan één kant), dat ijzervijlsel en kleinere naalden zich aan dit uiteinde hechtten; de kompasnaald kon gemakkelijk in een cirkel worden rondgedraaid. De voortgebrachte pool was een zuidpool, want de noordpool van de kompasnaald werd aangetrokken en de zuidpool afgestoten.1

1. J.K.F. Zöllner, Transcendental Physics, 1880, blz. 47.

Baron Von Reichenbachs eerste onderzoeksterrein betrof dat van het effect van een magneet op een dierlijke zenuw; daarna ging hij het effect op een dierlijke zenuw van een overeenkomstige aura of kracht die hij bij kristallen aantrof, bestuderen. Zonder in details te treden – die echter alle nagelezen behoren te worden door iedereen die zegt de occulte wetenschap te onderzoeken – somt hij zijn conclusies als volgt op: ‘die kracht [‘odyle’ – de nieuwe kracht, die hij ontdekte] waarmee we in kristallen vertrouwd zijn geraakt kan in verband worden gebracht met de magneetkracht, zoals we die kennen in een magneet en een magneetnaald.’ Daarom . . . ‘is de magneetkracht niet, zoals tot nu toe werd aangenomen, één enkele kracht, maar ze bestaat uit twee krachten, omdat aan die welke reeds lang bekend is, een nieuwe, tot dusver onbekende en duidelijk daarvan verschillende, kracht moet worden toegevoegd, namelijk die welke in kristallen huist.’1

1. Reichenbach, Researches on Magnetism, etc., 1850, blz. 46.

Een van zijn proefpersonen was mej. Nowotny, en haar gevoeligheid voor aura’s van magneten en kristallen was uitzonderlijk scherp. Wanneer een magneet bij haar hand werd gehouden, werd deze onweerstaanbaar ertoe aangetrokken, zodat ze deze volgde waarheen de baron die ook maar bewoog. Het effect op haar hand ‘was hetzelfde als wanneer iemand haar hand had gegrepen en door middel daarvan haar lichaam naar haar voeten had voorovergebogen’.1 (Ze lag ziek in bed en de magneet werd in die richting bewogen.) Wanneer de magneet dicht bij haar hand werd gebracht, ‘hechtte deze zich zo krachtig eraan vast, dat, wanneer hij omhoog, of zijwaarts, achterwaarts of in welke richting ook werd bewogen, haar handen ertegenaan bleven zitten alsof ze eraan vastzaten zoals een stuk ijzer’.2 We zien dat dit precies het tegenovergestelde is van het verschijnsel bij de Amerikaanse jongen Collins, want in plaats dat zijn hand door iets werd aangetrokken, werden ijzeren voorwerpen, lichte en zware, onweerstaanbaar tot zijn hand aangetrokken, en alleen tot zijn linkerhand. Reichenbach dacht er natuurlijk aan om mej. Nowotny’s magnetische toestand te toetsen. Hij zegt: ‘Om dit na te gaan nam ik ijzervijlsel en leidde haar vinger daarover. Zelfs het kleinste deeltje hechtte zich niet aan de vinger, ook niet wanneer het net in contact was geweest met een magneet . . . Ik liet haar vinger beurtelings de polen van een gevoelige magneetnaald naderen, en in verschillende posities, maar de naald vertoonde niet de geringste neiging tot afwijking of schommeling.’3

1. Op.cit., blz. 25.
2. Op.cit., blz. 24-5.
3. Op.cit., blz. 27.

Als de ruimte het toeliet, dan zou deze hoogst interessante analyse van verzamelde feiten betreffende de soms abnormale magnetische geladenheid van mensen veel verder kunnen worden uitgebreid zonder de intelligente lezer te vermoeien. Maar we kunnen direct zeggen dat, aangezien Von Reichenbach bewijst dat magnetisme een samengestelde in plaats van een enkelvoudige kracht is, en ieder mens met een van deze krachten geladen is, die hij odyle noemt; en omdat de experimenten met Slade, en de verschijnselen in Rusland en St. Paul, aantonen dat ook het menselijk lichaam soms een echte magnetische aura voortbrengt, zoals een magneet dat doet – de verklaring daarom is dat in laatstgenoemde abnormale gevallen de betrokken persoon eenvoudig een overmaat van één van beide krachten heeft ontwikkeld, die samen wat gewoonlijk bekendstaat als magnetisme, vormen. Er is daarom helemaal niets bovennatuurlijks aan deze gevallen. Waarom dit gebeurt, is volgens ons heel goed verklaarbaar, maar omdat dit ons te ver zou voeren op het minder bekende terrein van de occulte wetenschap, kunnen we daar nu beter aan voorbijgaan.

 


H.P. Blavatsky: Geselecteerde artikelen, Deel 1: 1874 – 1882, blz. 353-62

© 2015  Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag