Theosophical University Press Agency

pagina achteruit Inhoudsopgave pagina vooruit

Is zelfmoord een misdaad?

[‘Is suicide a crime?’, The Theosophist, november 1882, blz. 31-2; CW 4:257-61]

De schrijver in de Londense Spiritualist van november, die de ‘Fragments of occult truth’ speculatieve verzinsels noemt, kan die omschrijving volgens mij moeilijk toepassen op Fragment nr. 3, zo voorzichtig wordt de hypothese over zelfmoord daarin naar voren gebracht. Algemeen gesproken lijkt de hypothese best redelijk, bevredigt ze ons intuïtieve gevoel over de ethische wet van het heelal, en past zowel bij onze gebruikelijke denkbeelden als bij die welke we hebben ontleend aan de wetenschap. De conclusie die men kan trekken uit de twee vermelde gevallen, namelijk dat van een egoïstische zelfmoordenaar aan de ene kant, en dat van een onzelfzuchtige aan de andere kant, is dat, hoewel de toestanden na de dood misschien verschillen, het resultaat onveranderlijk slecht is, terwijl het verschil alleen bestaat in de mate van straf. Het lijkt mij dat de schrijver met deze conclusie niet aan alle mogelijke gevallen van zelfmoord heeft gedacht. Want ik beweer dat in sommige gevallen zelfopoffering niet alleen te rechtvaardigen is, maar ook moreel gewenst, en dat het resultaat van zo’n zelfopoffering onmogelijk slecht kan zijn. Ik wil één geval naar voren brengen, dat misschien uiterst zelden voorkomt, maar daarom niet per se een zuiver hypothetisch geval is, want ik ken ten minste één mens, in wie ik geïnteresseerd ben, die door gevoelens wordt gedreven die niet verschillen van die welke ik nu zal beschrijven, en die heel dankbaar zou zijn voor elk nieuw licht dat op dit duistere mysterieuze onderwerp zou kunnen worden geworpen. (1)

Stel dus dat iemand, die ik M. zal noemen, lang en diep nadenkt over de lastige vragen over de mysteries van het aardse bestaan, de bedoeling daarvan en de hoogste plichten van de mens. Om zijn denken te ondersteunen richt hij zich tot filosofische geschriften: vooral die met de verheven leringen van Boeddha. Ten slotte komt hij tot de conclusie dat het eerste en enige doel van het bestaan is om onze medemensen van dienst te zijn; dat wanneer hij hierin tekortschiet dit betekent dat hij als bewust mens waardeloos is, en dat hij door een leven zonder waarde voort te zetten, eenvoudig de energie verspilt die aan hem is toevertrouwd, en die hij daarom niet mag verspillen. Hij probeert nuttig te zijn, maar schiet bedroevend tekort. Wat is nu de oplossing? Bedenk dat hier geen ‘zee van moeilijkheden’ is waartegen men moet strijden, geen geschonden menselijke wet waarvoor men bang moet zijn, geen verdiende aardse straf die men wil ontlopen; in feite houdt deze zelfopoffering geen enkele morele lafheid in. M. maakt eenvoudig een einde aan een bestaan dat nutteloos is, en dat daarom niet aan zijn eigen oorspronkelijke doel voldoet. Is zijn daad niet te rechtvaardigen? Of moet ook hij het slachtoffer worden van een gedaanteverandering waardoor hij een spook en pisacha wordt, en waartegen Fragment nr. 3 zo ernstig waarschuwt? (2)

Misschien kan M. zich in zijn volgende leven van gunstiger omstandigheden verzekeren, en daardoor beter in staat zijn het doel van het zijn te verwezenlijken. Eigenlijk kan hij er nauwelijks slechter aan toe zijn; want, behalve dat hij door een prijzenswaardig motief gedreven wordt om plaats te maken voor iemand die van meer nut zou kunnen zijn, heeft hij in dit specifieke geval geen enkele morele misdaad begaan. (3)

Maar dit is nog niet alles. Ik ga een stap verder en zeg dat M. niet alleen nutteloos is, maar bepaald schadelijk. Naast zijn onvermogen om goed te doen blijkt hij ook een enigszins rusteloze aard te hebben die hem voortdurend aanspoort om te proberen goede dingen te doen. M. probeert het – zijn bestaan zou mensonwaardig zijn als hij het niet deed – en ontdekt dat hij door zijn onvermogen meestal de verkeerde dingen doet waardoor het mogelijk goede in feitelijk kwaad verandert; dat heel veel mensen door zijn karakter, geboorte en opvoeding betrokken raken bij de gevolgen van zijn misplaatste ijver, en de wereld als geheel meer lijdt onder zijn bestaan dan dat ze er baat bij heeft. Stel dat M. als hij tot zulke constateringen komt, probeert de logische conclusie daaruit te trekken, namelijk dat hij, omdat hij moreel verplicht is de ellende waaraan levende wezens op aarde onderworpen zijn, te verminderen, een einde aan zijn leven zou moeten maken, en daarmee het enige goede doet waartoe hij in staat is. Is er dan sprake van enige morele schuld omdat er in zo’n geval op de dood wordt vooruitgelopen? Ik zou beslist zeggen van niet. Sterker nog, ik beweer – hoewel dit natuurlijk door iemand met meer kennis kan worden gecorrigeerd – dat M. niet alleen het recht heeft zijn leven te beëindigen, maar dat hij een slecht mens zou zijn als hij het niet direct en zonder aarzelen deed, omdat zijn leven niet alleen nutteloos is maar ook schadelijk. (4)

M. vergist zich misschien; maar stel dat hij sterft in de gelukkige waan dat er in de dood al het goede, in het leven al het kwade is waartoe hij in staat is; zijn er dan in zijn geval geen verzachtende omstandigheden, die sterk voor hem pleiten en hem helpen een val in die verschrikkelijke afgrond te voorkomen, waardoor uw lezers zo bang zijn geworden? (5) . . .

Een belangstellende


Aantekeningen van de redactrice:

(1) De ‘belangstellende’ is geen occultist, vandaar zijn bewering dat zelfmoord in sommige gevallen ‘niet alleen te rechtvaardigen is, maar ook moreel gewenst’. Evenmin als moord is deze ooit te rechtvaardigen, hoe gewenst hij soms misschien ook lijkt. De occultist, die de dingen naar hun oorsprong en het uiteindelijke resultaat beoordeelt, onderwijst dat de persoon die verklaart dat iemand onder welke omstandigheden ook geroepen is een einde aan zijn leven te maken zich schuldig maakt aan een even groot misdrijf en een even verderfelijke drogreden als een volk dat zich het recht aanmatigt om in een oorlog duizenden onschuldige mensen te doden onder het voorwendsel het onrecht, dat het is aangedaan, te wreken. Al zulke redeneringen zijn de vruchten van avidya die ten onrechte voor filosofie en wijsheid worden gehouden. Onze vriend heeft het zeker bij het verkeerde einde als hij denkt dat de schrijver van de ‘Fragments’ alleen tot zijn conclusies is gekomen omdat hij niet aan alle mogelijke gevallen van zelfmoord heeft gedacht. De gevolgen zijn in één opzicht zeker altijd dezelfde: en er is slechts één algemene wet of regel voor alle gevallen van zelfmoord. Maar juist omdat ‘de toestanden na de dood’ oneindig veel variaties kennen, is het onjuist om te concluderen dat deze verschillen alleen de mate van straf betreffen. Als het resultaat in elk geval bestaat uit de noodzaak om de aangewezen tijd voor het bewuste bestaan uit te leven, zien we niet in, hoe de ‘belangstellende’ tot zijn opvatting is gekomen dat ‘het resultaat onveranderlijk slecht is’. Het resultaat is vol gevaren; maar er is hoop voor bepaalde zelfmoordenaars, en zelfs in veel gevallen een beloning, indien het leven werd opgeofferd om andere levens te redden en wanneer daarvoor geen andere mogelijkheid bestond. Laat hij alinea 7 op blz. 313 van The Theosophist van september 1882 lezen en erover nadenken. Natuurlijk is het onderwerp door de schrijver eenvoudig gegeneraliseerd. Om alle gevallen van zelfmoordenaars en hun toestand na de dood uitvoerig te behandelen, zou een boekenplank vol uit de bibliotheek van het British Museum nodig zijn, niet alleen maar onze ‘Fragments’.

(2) We herhalen: niemand heeft het recht om een einde te maken aan zijn leven, alleen maar omdat het nutteloos is. Men zou evengoed de noodzaak kunnen bepleiten om aan te sporen tot zelfmoord van alle ongeneeslijke invaliden en gehandicapten die een voortdurende bron van beproevingen zijn voor hun familie; en de ethische schoonheid verkondigen van die wet die bij sommige primitieve stammen van eilanden in de Grote Oceaan van kracht is, volgens welke ze met krijgshaftige eerbewijzen hun oude mannen en vrouwen ter dood brengen. Het door de ‘belangstellende’ gegeven voorbeeld is ongelukkig gekozen. Er is een enorm verschil tussen de mens die zijn leven beëindigt uit afkeer van zijn voortdurende mislukkingen om goed te doen, uit wanhoop om ooit nuttig te zijn, of zelfs uit angst om zijn medemensen te schaden door in leven te blijven – en degene die het vrijwillig opgeeft om de levens te redden die aan zijn zorg zijn toevertrouwd of hem dierbaar zijn. De ene is een halfkrankzinnige mensenhater – de ander een held en martelaar. De ene berooft zich van zijn leven, de ander schenkt het als offer van menslievendheid en om zijn plicht te doen.

De kapitein die als enige overblijft aan boord van een zinkend schip; de mens die zijn plaats afstaat aan jongeren en zwakkeren in een boot waarin geen ruimte is voor iedereen; de dokter, de diacones en verpleegster die niet wijkt van de zijde van de patiënt die aan een besmettelijke ziekte sterft; de wetenschapper die zijn gezondheid verwoest door hersenwerk en uitputting, en weet dat hij dat doet, maar deze toch dag in dag uit, en nacht na nacht opoffert om een of andere grote wet van het heelal te ontdekken – een ontdekking die een grote zegen voor de mensheid kan betekenen; de moeder die zich voor een roofdier werpt dat haar kinderen aanvalt om ze te beschermen en ze tijd te geven om te vluchten – zij zijn allemaal geen zelfmoordenaars. De impuls die hen ertoe brengt om op die manier in te gaan tegen de eerste grote wet van de bezielde natuur – waarvan de eerste instinctieve neiging is om het leven te behouden – is verheven en edel. En hoewel ze allemaal in kamaloka de voor hen vastgestelde levensduur zullen moeten uitleven, worden ze toch door iedereen bewonderd, en hun nagedachtenis zal onder de levenden nog langer in ere worden gehouden. We hopen allemaal dat wij in soortgelijke omstandigheden de moed zullen hebben om zo te sterven. Maar beslist niet zoals in het geval van de mens die de ‘belangstellende’ als voorbeeld heeft gekozen. Ondanks zijn bewering dat zo’n zelfopoffering ‘geen enkele morele lafheid inhoudt’ – noemen we dit beslist ‘morele lafheid’ en weigeren het een opoffering te noemen.

(3 en 4) In de meeste gevallen is er veel meer moed voor nodig om te leven dan om te sterven. Indien ‘M.’ denkt dat hij ‘bepaald schadelijk’ is, laat hij zich dan terugtrekken in het oerwoud of op een onbewoond eiland; of nog beter, in een grot of hutje in de buurt van een grote stad, en dan, terwijl hij een kluizenaarsleven leidt – een leven dat de mogelijkheid om iemand kwaad te doen, uitsluit – op een of andere manier werken voor de armen, voor de hongerlijders, voor mensen die in ellende verkeren. Als hij dat doet, kan niemand ‘betrokken raken bij de gevolgen van zijn misplaatste ijver’, terwijl hij, als hij ook maar over het geringste talent beschikt, velen goed kan doen door eenvoudige handenarbeid, verricht in een zo volledig mogelijke afzondering en stilte die gezien de omstandigheden konden worden bereikt. Alles is beter – zelfs al zou men een dwaze filantroop worden genoemd – dan zelfmoord te plegen, de meest laffe daad van alle; het is natuurlijk iets anders als dit in een vlaag van waanzin gebeurt.

(5) ‘Belangstellende’ vraagt of zijn ‘M.’ ook het slachtoffer moet worden van een gedaanteverandering waardoor hij een spook en pisacha wordt! Te oordelen naar de karakterschets die zijn vriend van hem heeft gegeven, zouden we zeggen dat hij van alle zelfmoordenaars de meeste kans heeft een spook van de seancekamer te worden. Hij heeft dan misschien ‘geen enkele morele misdaad begaan’, maar het feit dat hij een ‘rusteloze aard heeft die hem voortdurend aanspoort om te proberen hier op aarde goede dingen te doen’ is geen reden waarom hij dat ongelukkige lot (ongelukkig door de voortdurende mislukkingen) in kamaloka zou ontlopen. Een ‘misplaatste ijver’ zal hem ongetwijfeld naar verschillende mediums voeren. Omdat hij aangetrokken wordt door het sterke magnetische verlangen van mediums en spiritisten, zal ‘M.’ waarschijnlijk menen dat hij ‘moreel verplicht is de ellende waaraan levende wezens (mediums en gelovigen) op aarde onderworpen zijn te verminderen’, en zal nogmaals niet alleen zichzelf maar ook de mensen die hem aantrekken, de mediums, vernietigen.


H.P. Blavatsky: Geselecteerde artikelen, Deel 2: 1882 – 1887, blz. 62-6
isbn 9789491433177, paperback, eerste druk 2016, bestel boek

© 2016 Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag