Theosophical University Press Agency

pagina achteruit Inhoudsopgave pagina vooruit

Een mysterieus volk

[‘A mysterious race’, The Theosophist, januari 1883, blz. 82–3; CW 4:287-90]

Toen we reisden van de aanlegplaats – aan het Madras ‘Buckingham Canal’ – naar Nellore, liet men ons voor het eerst kennismaken met de ervaring om 24 km af te leggen in comfortabele moderne rijtuigen die elk energiek werden voortgetrokken door een dozijn sterke, vrolijke mannen, die we aanzagen voor gewone hindoes van een van de lagere kasten of paria’s. Het contrast van deze luidruchtige, blijkbaar gelukkige mannen, met onze palankijndragers, die ons zojuist 90 km over de zanderige, hete vlakte tussen Pedaganjam aan hetzelfde kanaal en Guntur hadden gedragen, was een grote verademing. Deze palankijndragers, zo werd ons verteld, behoren tot de kaste van de wasmannen. Ze werken dag en nacht, zonder regelmatige slaap, en verdienen maar een paar pice per dag, en wanneer de pice het geluk heeft om een anna te worden, kunnen ze zich de luxe permitteren van een moddersoep gemaakt uit bolsters en beschadigde rijst, die door hen ‘peperwater’ wordt genoemd. Natuurlijk dachten we dat onze menselijke rijtuigpaarden dezelfde soort mensen zijn als de palankijndragers. We werden snel uit de droom geholpen, en door een van onze broederleden – Kashava Pillai, secretaris van onze Theosophical Society in Nellore – verteld dat de twee klassen niets met elkaar gemeen hebben. De palankijndragers zijn hindoes van een lage kaste, en de mannen die de rijtuigen voorttrekken – Yanadi’s. De informatie die we over deze stam ontvingen was zo interessant dat we deze nu aan onze lezers doorgeven, zoals we die toen hebben ontvangen.

Wie zijn de Yanadi’s?

Het woord Yanadi is een verbastering van het woord ‘anadi’ (aboriginals), wat betekent ‘zonder begin.’ De Yanadi’s leven meestal in het Nellore district, Madras Presidency, langs de kust. Ze zijn onderverdeeld in twee klassen: (1) Cappala of Challa, ‘kikkereters’, ‘afvaleters’, en (2) de eigenlijke Yanadi’s, of de ‘goede Yanadi’s’. De eerste klasse leeft als regel gescheiden van de sudra-bevolking van het district, en verdient zijn brood met zwaar werk. In plaats van vee om karren en rijtuigen te trekken, worden de Cappala in dienst genomen, want paarden zijn heel schaars en in dit district te duur om te onderhouden. De tweede klasse, of eigenlijke Yanadi’s, wonen deels in dorpen en deels in de jungle; ze helpen de boeren bij de landbouw, en bij alle andere agrarische activiteiten.

Niettemin staan beide klassen bekend om hun mysterieuze kennis van de occulte eigenschappen van de natuur, en worden als ervaren magiërs beschouwd.

Beide houden van jagen, vooral op ratten en borstelratten. Ze vangen veldmuizen door te graven, en vissen eenvoudig met hun handen zonder zoals gewoonlijk een vishaak of net te gebruiken. Ze behoren tot het Mongoolse ras, hun kleur varieert van lichtbruin tot een heel donkere sepia tint. Hun kleding bestaat uit een stuk stof om rond het hoofd te wikkelen, en een ander rond hun middel. Ze leven in kleine ronde hutten met een diameter van ongeveer 2,5 m, en een ingang van ongeveer 45 cm breed. Voordat ze de hutten bouwen, trekken ze grote cirkels rond de plaats waar de hutten moeten komen, en mompelen bepaalde magische woorden die kwade geesten, invloeden en slangen ervan zouden weerhouden om hun woningen te naderen. Ze planten rond hun hutten bepaalde kruiden die de kracht zouden bezitten om giftige reptielen op een afstand te houden. Het is echt verbazingwekkend om te ontdekken dat er in die kleine hutjes twee dozijn mensen wonen, want een Yanadi heeft zelden minder dan een dozijn kinderen. Hun dieet bestaat voornamelijk uit ratten, borstelratten, veldmuizen, cangi, guano, en wat rijst – zelfs wilde wortels dienen vaak als voedsel. Hun fysieke kenmerken worden voor een groot deel verklaard door hun dieet. Veldmuizen verklaren gedeeltelijk waarom ze ieder zoveel kinderen hebben. Ze bereiken een hoge leeftijd, en het komt slechts heel zelden voor dat men een man met grijze haren ziet. Dit wordt toegeschreven aan het zetmeel in de cangi die ze dagelijks drinken, en het natuurlijke en zorgeloze leven dat ze leiden.

Opmerkelijk is hun grondige kennis van de occulte geneeskracht van wortels, groene kruiden en andere planten. Ze kunnen de geneeskracht aan deze planten onttrekken, en de meest dodelijke vergiften van giftige reptielen neutraliseren, en zelfs heel woeste cobra’s blijken hun schild te laten zakken voor een bepaald groen blad. De namen, identiteit en de kennis van deze planten houden ze heel geheim. Er zijn geen gevallen bekend dat een van hen ooit door een slang is gebeten, al leven ze in de jungle en op de meest onveilige plekken, terwijl een dodelijke slangenbeet bij de hogere klassen regelmatig voorkomt. Bezetenheid door een duivel komt heel zelden voor onder hun vrouwen. Ze maken een heel effectieve remedie, of beter gezegd een afkooksel, getrokken uit meer dan honderd verschillende wortels, en er wordt gezegd dat het onberekenbare kracht bezit om elke ziekte te genezen.

In uiterst dringende gevallen en bij dodelijke ziekten raadplegen ze hun ziener (vaak één voor 20 of 25 families), die hun beschermgod oproept door op een trommel te slaan, terwijl een vrouw daarbij zingt, en vóór hen een vuur brandt. Na een uur of twee raakt hij in een trance, of brengt hij zichzelf in een bepaalde toestand, waarin hij de oorzaak van de ziekte kan vertellen, en een bepaalde geheime remedie kan voorschrijven, waardoor, wanneer daarvoor is geboet en deze is toegepast, de patiënt geneest. Er wordt verondersteld dat de geest van de overledene, wiens naam ze hebben onteerd, of de godheid die ze hebben verwaarloosd, hen door middel van de ziener vertelt waarom ze door een ramp werden getroffen, van hen eist dat ze beloven zich in de toekomst goed te gedragen, en na advies te hebben gegeven, verdwijnt. Niet zelden hebben mensen van hoge kaste, zoals brahmanen, een beroep op hen gedaan om zulke informatie te verkrijgen, en hen met succes geraadpleegd. De ziener laat zijn haar groeien en laat bij zijn hoofd geen scheermes toe. De Yanadi’s scheren hun hoofd met de scherpe kant van een stuk glas. Bij de ceremonies van de naamgeving van een kind, bij een huwelijk en reizen, en andere soortgelijke zaken, worden ze eveneens geraadpleegd.

Ze bezitten een scherpe reukzin, of beter gezegd gevoeligheid, waarmee ze kunnen zien waar een vogel die ze nodig hebben zich bevindt, of waar het dier waar ze op jagen zich verbergt. Ze worden ingezet als bewakers en wachters op grond van het zeldzame vermogen dat ze hebben om een dief of een vreemdeling te vinden en op te sporen op basis van zijn voetafdruk. Stel dat een vreemdeling hun dorp ’s nachts heeft bezocht, dan kan een Yanadi dat constateren door eenvoudig naar de voetsporen te kijken.


H.P. Blavatsky: Geselecteerde artikelen, Deel 2: 1882 – 1887, blz. 73-5
isbn 9789491433177, paperback, eerste druk 2016, bestel boek

© 2016 Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag