Theosophical University Press Agency

pagina achteruit Inhoudsopgave pagina vooruit

Dialoog tussen de twee redactrices van Lucifer

Over astrale lichamen, of dubbelgangers

[‘Dialogues between the two editors’, Lucifer, december 1888, blz. 328-33; CW 10:217-26]

Mabel Collins: Er heerst in het denken van mensen grote verwarring over de verschillende soorten verschijningen, schimmen, spoken of geesten. Zouden we de betekenis van deze termen niet eens en voor altijd moeten uitleggen? Je zegt dat er verschillende soorten ‘dubbelgangers’ zijn, wat zijn dat?

H.P. Blavatsky: Onze occulte filosofie leert ons dat er drie soorten ‘dubbelgangers’ zijn om het woord in zijn ruimste betekenis te gebruiken. (1) De mens heeft zijn ‘dubbelganger’ of schim, die terecht zo wordt genoemd, waaromheen het fysieke lichaam van de foetus, de toekomstige mens, wordt opgebouwd. Het voorstellingsvermogen van de moeder, of een ongeluk dat het kind treft, zal ook het astrale lichaam treffen. Het astrale en het fysieke bestaan beide voordat het denkvermogen actief wordt en voordat atman ontwaakt. Dit gebeurt wanneer het kind zeven jaar oud is, en dan begint de verantwoordelijkheid die eigen is aan een zelfbewust wezen. Deze ‘dubbelganger’ wordt geboren met de mens, sterft met hem en kan zich tijdens het leven nooit ver van het lichaam verwijderen, en hoewel hij hem overleeft, houdt zijn ontbinding gelijke tred met die van het lijk. Hij wordt soms, onder bepaalde atmosferische omstandigheden, boven de graven gezien als een lichtgevend beeld van de mens die was. Fysiek gezien is hij tijdens het leven de vitale dubbelganger van de mens, en na de dood de gassen die worden afgescheiden door het ontbindende lichaam. Maar wat zijn oorsprong en essentie betreft, is hij iets meer. We zijn overeengekomen deze ‘dubbelganger’ het lingasarira te noemen, maar ik stel voor hem gemakshalve ‘proteusachtig’ of ‘plastisch lichaam’ te noemen.

MC: Waarom proteusachtig of plastisch?

HPB: Proteusachtig omdat hij alle vormen kan aannemen; bijvoorbeeld de ‘schaapsherder-tovenaars’ die door het volksgeloof ervan worden beschuldigd, en misschien niet zonder enige reden, ‘weerwolven’ en ‘mediums’ te zijn, waarvan de ‘plastische lichamen’ de rol speelden van gematerialiseerde grootmoeders en ‘John Kings’. Vanwaar anders de onveranderlijke gewoonte van de ‘dierbare overleden engelen’ om op niet veel verder dan een armlengte van het medium te verschijnen, of dit medium nu in trance is of niet? Let wel, ik ontken helemaal niet dat er invloeden van buitenaf bij dit soort verschijnselen optreden. Maar ik verklaar dat tussenkomst van buitenaf zeldzaam is, en dat de gematerialiseerde vorm altijd die van het ‘astrale’ of proteusachtige lichaam van het medium is.

MC: Maar hoe wordt dit astrale lichaam geschapen?

HPB: Het wordt niet geschapen; het groeit mee, zoals ik je vertelde, met de mens en bestaat in elementaire toestand zelfs vóór het kind wordt geboren.

MC: En wat is de tweede soort dubbelganger?

HPB: De tweede is het ‘gedachte’-lichaam, of beter gezegd droomlichaam; onder occultisten bekend als het mayavirupa, of ‘bedrieglijke lichaam’. Tijdens het leven is dit beeld zowel het voertuig van het denken als van de dierlijke begeerten en verlangens, en komt zowel voort uit het laagste aardse manas (denkvermogen) als uit kama, het begeertebeginsel. Het is in wezen tweeledig, en vormt na de dood wat men in het Oosten bhuta of kamarupa noemt, maar wat bij theosofen meer bekend is als het ‘spook’.

MC: En de derde soort?

HPB: De derde is het echte ego, dat in het Oosten een naam draagt die ‘oorzakelijk lichaam’ betekent, maar in de trans-Himalaya scholen altijd het ‘karmische lichaam’ wordt genoemd, wat hetzelfde betekent. Karma of handeling is de oorzaak die onophoudelijk wedergeboorten of ‘reïncarnaties’ voortbrengt. Het is niet de monade, noch het eigenlijke manas; maar is in een bepaald opzicht onverbrekelijk verbonden met en een samenstelling van de monade en het manas in devachan.

MC: Zijn er dan drie dubbelgangers?

HPB: Als je de christelijke en andere drie-eenheden ‘drie goden’ kunt noemen, dan zijn er drie dubbelgangers. Maar in werkelijkheid is er slechts één met drie aspecten: het meest stoffelijke deel verdwijnt met het lichaam; het middelste overleeft als een onafhankelijke maar tijdelijke entiteit in het schimmenrijk; het derde is onsterfelijk gedurende het hele manvantara, tenzij nirvana er eerder een eind aan maakt.

MC: Maar zal ons niet gevraagd worden wat het verschil is tussen het mayavi- en kamarupa of, zoals je voorstelt ze te noemen, het ‘droomlichaam’ en het ‘spook’?

HPB: Waarschijnlijk wel, en we zullen aan ons antwoord toevoegen dat de ‘denkkracht’ of het denkaspect van het mayavi- of ‘bedrieglijke lichaam’ na de dood helemaal opgaat in het oorzakelijke lichaam, of het bewuste denkende EGO. De kracht van het verlangen van het ‘droomlichaam’ – of de dierlijke factoren – neemt na de dood op wat ze tijdens het leven heeft verzameld (door haar onverzadigbare verlangen om te leven); d.w.z. zowel alle astrale levenskracht als alle indrukken van haar stoffelijke daden en gedachten terwijl ze in het lichaam leefde, vormen het ‘spook’ of kamarupa. Theosofen weten heel goed dat het hoger manas zich na de dood verenigt met de monade en naar devachan gaat, terwijl de droesem van het lager manas of de dierlijke ziel dit spook vormt. Het heeft leven in zich, maar nauwelijks enig bewustzijn, behalve wanneer het in de stroom van een medium wordt getrokken.

MC: Is dit alles wat over dit onderwerp kan worden gezegd?

HPB: Ik denk dat dit voorlopig genoeg metafysica is. Laten we blijven bij de ‘dubbelganger’ in zijn aardse fase. Wat wil je weten?

MC: Ieder land in de wereld gelooft in meerdere of mindere mate in de ‘dubbelganger’. De eenvoudigste vorm hiervan is het verschijnen van de menselijke schim aan zijn beste vriend kort na zijn dood of op het moment van de dood. Is deze verschijning het mayavirupa?

HPB: Ja dat is het, omdat het wordt voortgebracht door het denken van de stervende.

MC: Is het onbewust?

HPB: Het is in zoverre onbewust dat de stervende het gewoonlijk niet willens en wetens doet; hij is zich ook niet ervan bewust dat hij op deze manier verschijnt. Wat er gebeurt is het volgende. Indien hij op het moment van de dood heel sterk denkt aan degene die hij óf heel graag wil zien óf van wie hij het meeste houdt, kan hij aan die persoon verschijnen. De gedachte wordt objectief; de dubbelganger of menselijke schim is niets anders dan een getrouwe kopie van hem, zoals een weerkaatsing in een spiegel, en kopieert wat de mens, zelfs in gedachte, doet. Daarom worden de verschijningen in zulke gevallen vaak gezien in de kleren die ze op dat specifieke moment dragen, en het beeld geeft zelfs de uitdrukking op het gezicht van de stervende weer. Als de dubbelganger van iemand die een bad neemt werd gezien, dan zou hij in water gedompeld lijken te zijn. Wanneer iemand die verdronken is aan zijn vriend verschijnt, zal het beeld druipnat zijn.

De oorzaak van de verschijning kan ook bij de ander liggen; d.w.z. de stervende kan al of niet denken aan de persoon aan wie zijn beeld verschijnt, maar dan is die andere persoon het medium. Of misschien is zijn sympathie of haat voor degene van wie de schim aldus wordt opgeroepen, fysiek of psychisch heel intens; en in dit geval wordt de verschijning geschapen door, en is afhankelijk van, de kracht van die gedachte. Dan gebeurt het volgende. Laten we de stervende A noemen en degene die de dubbelganger ziet B. Door liefde, haat of angst is het beeld van A zo diep ingeprent in het psychische geheugen van B dat er een feitelijke magnetische aantrekking en afstoting tussen beiden is ontstaan, of ze dit nu weten of niet. Wanneer A sterft wordt het zesde zintuig of de psychische, spirituele intelligentie van de innerlijke mens in B zich bewust van de verandering in A en deelt dit onmiddellijk mee aan zijn fysieke zintuigen door het beeld van A op het moment van de grote verandering voor zijn ogen te projecteren.

Hetzelfde gebeurt wanneer de stervende ernaar verlangt iemand te zien; bewust of onbewust zendt hij zijn gedachte langs de draad van de sympathie over naar zijn vriend, en die gedachte wordt objectief. Dit is wat de ‘Spookical’ Research Society1 hoogdravend, maar niettemin vaag, telepathische invloed noemt.

1. Noot vert.: een spottende verwijzing naar de Society for Psychical Research.

MC: Dit betreft de eenvoudigste vorm van het verschijnen van de dubbelganger. Maar wat gebeurt er in gevallen waarin de dubbelganger in strijd met de gevoelens en verlangens van die mens handelt?

HPB: Dit is onmogelijk. De ‘dubbelganger’ kan niet handelen, tenzij de grondtoon van deze handeling werd aangeslagen in de hersenen van degene aan wie de ‘dubbelganger’ toebehoort, ongeacht of deze mens pas is overleden, of nog in goede of slechte gezondheid leeft. Als hij bij die gedachte een seconde stilstond, lang genoeg om daaraan vorm te geven voordat hij zich op andere mentale beelden richtte, is deze ene seconde even voldoende om zijn persoonlijkheid op de astrale golven objectief te maken, als het voor jouw gezicht is om een indruk te maken op de gevoelige plaat van een fototoestel. Niets belet dat jouw vorm vervolgens, wanneer ze door de omringende krachten wordt gegrepen – zoals een droog blad dat van een boom is gevallen door de wind wordt opgenomen en meegevoerd – ertoe wordt gebracht je gedachten te verdraaien of belachelijk te maken.

MC: Stel dat de dubbelganger in zoveel woorden een gedachte uitdrukt die niet bij die persoon past, laten we zeggen tegen een verre vriend, misschien op een ander werelddeel? Ik ken voorbeelden hiervan.

HPB: Dit gebeurt wanneer het voortgebrachte beeld door een ‘schil’ wordt opgepakt en gebruikt. Zoals op een seance wanneer ‘beelden’ van de overledenen – die misschien onbewust in het geheugen of zelfs in de aura’s van de aanwezigen zweven – door elementalen of elementaire schimmen worden gegrepen en objectief worden gemaakt, en zelfs ertoe worden gebracht om te handelen op bevel van de aanwezige met de sterkste wil. In het door jou genoemde geval moet er bovendien een verbindende schakel bestaan, een soort telegraafdraad, tussen de twee personen, een band van psychische sympathie, en hierlangs reist de gedachte ogenblikkelijk. Er moet natuurlijk in ieder geval een of andere goede reden zijn waarom die specifieke gedachte die richting uitgaat; op een of andere manier moet die verbonden zijn met die andere persoon. Anders zouden zulke verschijningen algemene en dagelijkse gebeurtenissen zijn.

MC: Dit lijkt erg eenvoudig; waarom vindt het dan alleen plaats bij uitzonderlijke mensen?

HPB: Omdat het plastische vermogen van de verbeelding bij sommige mensen veel sterker is dan bij anderen. Het denkvermogen is tweeledig van aard: het is fysiek en metafysisch. Het hogere deel van het denkvermogen is verbonden met de spirituele ziel of buddhi, het lagere met de dierlijke ziel, het kama-beginsel. Er zijn mensen die de hogere aspecten van hun denkvermogen nooit gebruiken; degenen die dit wel doen, vormen de minderheid en zijn dus in een bepaald opzicht verder dan, of staan boven, de gemiddelde mensheid. Deze zullen zelfs over alledaagse zaken op dat hogere niveau denken. Niet alleen de individuele gesteldheid van de mens bepaalt welk ‘beginsel’ van het denkvermogen hij gebruikt, maar ook de vermogens meegebracht uit een vorig leven en soms de fysieke erfelijkheid. Daarom is het zo moeilijk voor een materialist, van wie het metafysische deel van het denkvermogen bijna is weggekwijnd, zich te verheffen, of voor iemand die van nature spiritueel is om af te dalen tot het niveau van het alledaagse denken. Ook optimisme en pessimisme hangen in hoge mate hiervan af.

MC: Maar de gewoonte om het hogere denkvermogen te gebruiken kan worden ontwikkeld, hoe zou er anders hoop kunnen zijn voor hen die hun leven willen veranderen en zich innerlijk willen verheffen? En dat dit mogelijk is moet waar zijn, anders zou er voor de wereld geen hoop zijn.

HPB: Het hogere denken kan zeker worden ontwikkeld, maar slechts met grote moeite, door vastberadenheid en veel zelfopoffering. Maar het is betrekkelijk gemakkelijk voor hen die met deze gave zijn geboren. Hoe komt het dat de één poëzie kan zien in een kool of in een varken met haar biggen, terwijl de ander in de meest verheven dingen alleen het laagste en meest stoffelijke aspect waarneemt, lacht om de ‘muziek van de sferen’, en de meest edele opvattingen en filosofieën belachelijk maakt? Het verschil hangt eenvoudig af van het aangeboren vermogen om op het hogere of het lagere gebied te denken, met de astrale (in de betekenis die Saint-Martin aan dat woord heeft gegeven) of met de fysieke hersenen. Grote verstandelijke vermogens zijn vaak geen bewijs van, maar zijn belemmeringen voor, spirituele en juiste opvattingen, zoals we zien bij de meeste grote wetenschappers. We moeten eerder medelijden met hen hebben dan het hen verwijten.

MC: Maar hoe komt het dat iemand die op een hoger gebied denkt, daardoor meer volmaakte en krachtige beelden en objectieve vormen voortbrengt?

HPB: Niet alleen zo iemand, maar iedereen die sensitief is. Iemand die over het vermogen beschikt om zelfs de onbelangrijkste dingen vanuit een hoger gebied te overdenken heeft door deze gave een beeldend voorstellingsvermogen. Waar zo iemand ook over denkt, zijn denken zal zoveel intenser zijn dan het denken van een gewoon mens, dat het juist door deze intensiteit het vermogen om te scheppen verkrijgt. De wetenschap heeft vastgesteld dat het denken een vorm van energie is. De werking van deze energie verstoort de atomen van de astrale atmosfeer om ons heen. Dat heb ik je al verteld; de gedachtestralen hebben hetzelfde potentiële vermogen om vormen voort te brengen in de astrale atmosfeer als lichtstralen geprojecteerd door een lens. Elke gedachte wordt dus ontwikkeld met behulp van hersenenergie, en veroorzaakt al of niet bewust een vorm.

MC: Is die vorm volkomen onbewust?

HPB: Volkomen onbewust, tenzij deze de schepping is van een adept, die er met een bepaald doel bewustzijn aan schenkt, of beter gezegd, er voldoende van zijn wilskracht en intelligentie inlegt om deze bewust te laten lijken. Dit zou ons voorzichtiger moeten maken met betrekking tot onze gedachten.

Toch moet er een groot onderscheid worden gemaakt tussen de adept en de gewone mens. De adept kan zijn mayavirupa gebruiken wanneer hij dat wil, maar de gewone mens kan dat niet, behalve in heel zeldzame gevallen. Het wordt mayavirupa genoemd omdat het een vorm van illusie is, gemaakt voor een specifiek doel, en het heeft voldoende van het denkvermogen van de adept in zich om zijn doel te verwezenlijken. De gewone mens maakt slechts een gedachtebeeld waarvan de eigenschappen en vermogens hem op dat moment totaal onbekend zijn.

MC: Kan men dan zeggen dat de vorm van een adept op een afstand van zijn lichaam verschijnt, zoals Ram Lal in Mr. Isaacs eenvoudig een beeld is?

HPB: Precies. Het is een wandelende gedachte.

MC: In dat geval kan een adept bijna gelijktijdig op verschillende plaatsen verschijnen.

HPB: Dat kan. Zoals Apollonius van Tyana, die op twee plaatsen tegelijk werd gezien, terwijl zijn lichaam in Rome was. Maar men moet goed begrijpen dat zelfs van de astrale adept niet alles bij elke verschijning aanwezig is.

MC: Is het voor iemand met enige verbeeldingskracht en paranormale vermogens dan niet heel noodzakelijk om over zijn gedachten te waken?

HPB: Zeker, want elke gedachte neemt de vorm aan van het beeld van de handeling waaraan wordt gedacht. Hoe kunnen helderzienden anders in je aura jouw verleden en heden zien? Wat ze zien is een voorbijtrekkend panorama van jezelf, voorgesteld door opeenvolgende handelingen die voortkomen uit je gedachten. Je vroeg me of we gestraft worden voor onze gedachten. Niet voor alle, want sommige worden doodgeboren; maar wel voor andere die we ‘stille’ maar potentiële gedachten noemen. Neem een extreem geval zoals van iemand die zo slecht is dat hij de dood van een ander wenst. Tenzij degene die het kwaad toewenst een dugpa is, een hoge adept in de zwarte magie, in welk geval karma wordt uitgesteld, wreekt die wens zich op hemzelf.

MC: Maar stel dat hij die het kwaad toewenst een hele sterke wil heeft, zonder een dugpa te zijn, zou dan de dood van de ander kunnen worden veroorzaakt?

HPB: Alleen als de kwaadwillige het boze oog heeft, wat eenvoudig betekent dat hij een enorm beeldend voorstellingsvermogen bezit, dat onwillekeurig werkt en dus onbewust voor slechte doeleinden wordt gebruikt. Wat is de kracht van het ‘boze oog’? Eenvoudig een groot beeldend vermogen van het denken, zo groot dat het een stroom teweegbrengt die vol latente zaden van allerlei ongeluk is, die zich enten op of hechten aan ieder mens die in die stroom terechtkomt. Een jettatore (iemand met het boze oog) hoeft zelfs geen verbeeldingskracht te hebben noch slechte bedoelingen of wensen. Hij kan eenvoudig van nature verzot zijn op het kijken naar of lezen over sensationele gebeurtenissen, zoals moord, terechtstellingen, enz. Op het moment dat zijn oog op zijn toekomstige slachtoffer valt, hoeft hij niet eens aan een van deze dingen te denken. De stroom is al opgewekt en bestaat in zijn blik, klaar om in actie te komen op het moment dat zich een gunstige omstandigheid voordoet, zoals een zaadje dat langs de weg is gevallen klaar is om bij de eerste gelegenheid te ontspruiten.

MC: Maar hoe staat het met de gedachten die je ‘stil’ hebt genoemd? Wreken die wensen of gedachten zich ook op de denker ervan?

HPB: Dat doen ze; zoals een bal die een voorwerp niet doordringt, terugspringt naar degene die hem heeft geworpen. Dit gebeurt zelfs bij sommige dugpa’s of tovenaars die niet sterk genoeg zijn, of zich niet aan de regels houden – want zelfs zij hebben regels waaraan ze zich moeten houden – maar het gebeurt niet met hen die volledig ontwikkelde ‘zwarte magiërs’ zijn; want zij hebben de macht om wat ze wensen tot stand te brengen.

MC: Wanneer je spreekt over regels, zou ik dit gesprek willen beeindigen met een vraag over iets dat iedereen die zich interesseert voor het occultisme, graag zou willen weten. Wat is het belangrijkste advies voor hen die deze vermogens bezitten en deze op de juiste manier wensen te beheersen, die zich in feite op het pad van het occultisme willen begeven?

HPB: De eerste en belangrijkste stap in het occultisme is te leren hoe men zijn gedachten en denkbeelden in harmonie moet brengen met zijn beeldend vermogen.

MC: Waarom is dit zo belangrijk?

HPB: Omdat men anders dingen teweegbrengt waardoor men slecht karma maakt. Niemand zou zich moeten bezighouden met occultisme voordat hij zijn eigen krachten volkomen kent en weet hoe hij deze in harmonie moet brengen met zijn handelingen. En dat kan hij alleen doen door een diepgaande studie van de filosofie van het occultisme voordat hij aan de praktische training begint. Anders zal hij, zonder enige twijfel, TOT ZWARTE MAGIE VERVALLEN.


H.P. Blavatsky: Geselecteerde artikelen, Deel 3: 1887 – 1889, blz. 474-82
isbn 9789491433191, paperback, eerste druk 2017, bestel boek

© 2017 Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag