Theosophical University Press Agency

pagina achteruit Inhoud pagina vooruit

Goed en kwaad

In de wereldreligies is geen allegorie zo diep filosofisch, zo groots en zo treffend en veelbetekenend als die over de twee broeder-machten van de mazdeïsche religie, Ahura-Mazda en Angra-mainyu genaamd, in hun moderne vorm beter bekend als Ormuzd en Ahriman. . . .

De twee krachten zijn op ons huidige gebied en in dit evolutiestadium onafscheidelijk, en de één zou zonder de ander geen betekenis hebben. Ze zijn daarom de twee tegengestelde polen van de ene gemanifesteerde scheppende macht, of men die nu beschouwt als een universele kosmische kracht die werelden opbouwt, of in haar antropomorfe aspect wanneer haar voertuig de denkende mens is. Want Ormuzd en Ahriman vertegenwoordigen respectievelijk goed en kwaad, licht en duister, de spirituele en de stoffelijke elementen in de mens, en ook in het heelal en in alles wat zich daarin bevindt.*

*‘The devil’s own. Thoughts on Ormuzd and Ahriman’, H.P. Blavatsky, Lucifer, maart 1891, blz. 1-2; ‘De vriend van de duivel: gedachten over Ormuzd en Ahriman’, H.P. Blavatsky: Geselecteerde artikelen, 4:317-8.

Wat is goed? Wat is kwaad? Zijn het op zichzelf bestaande dingen of zijn het toestanden waar wezens doorheen gaan? Goed is harmonie omdat het betrekkelijke volmaaktheid is en kwaad is disharmonie want het is onvolmaaktheid; en deze twee, goed en kwaad, hebben voor zover het ons betreft alleen betrekking op onze hiërarchie. Ons ‘goed’ is ‘kwaad’ voor entiteiten die in een hogere hiërarchie leven. Kwaad betekent een toestand van een entiteit of een groep entiteiten die zich in meerdere of mindere mate tegen de voorwaartse beweging van de evolutiestroom van leven verzetten.

Waar komt het kwaad in de wereld vandaan, als het goddelijke, dat machtiger is dan het kwaad, overal is? Uit zo’n vraag zou men kunnen concluderen dat het kwaad een entiteit is, een macht of een kracht die uit het hart van een ding of wezen voortvloeit. Het is daarentegen slechts de toestand van een evoluerende entiteit die de latente godheid in haar kern nog niet volledig heeft gemanifesteerd en die door haar onvolmaaktheid niet in harmonie is met haar omgeving.

Goed wordt niet geschapen. Kwaad wordt niet geschapen. Het zijn twee kanten van dezelfde zaak. Er is in het heelal geen duivel die ten onrechte wordt gehouden voor de schepper en beheerser van het kwaad. Evenmin is er een God die ten onrechte wordt gehouden voor de schepper en beheerser van het goede. Het is allemaal een kwestie van groei. Mensen zijn slechte wezens als we ze vergelijken met de goden. De goden zouden op hun beurt slecht kunnen worden genoemd door nog verhevener entiteiten dan zij.

Goed is niet geest, kwaad is niet stof, de andere pool van geest, want dat zou betekenen dat stof in essentie slecht is en dat is niet zo. Kwaad, spiritueel of stoffelijk, is alles wat onvolmaakt is en door een fase van groei gaat naar iets beters. Stof noch geest bevinden zich in absolute zin, en eeuwig, in de ene of de andere toestand. Een spirituele entiteit evolueert evengoed als een stoffelijke entiteit. Omdat geest en spirituele wezens echter dichter bij het hart van de natuur staan, zijn ze collectief gezien volmaakter en dus minder slecht dan stof en stoffelijke entiteiten.

Het kwaad per se wordt niet goed per se, dat wil zeggen dat de ene toestand niet de andere toestand wordt, want in werkelijkheid is het de evoluerende entiteit die van de ene toestand naar de andere gaat. Zowel goed als kwaad zijn toestanden van groei. Dit doet denken aan de oude theosofische – en christelijke – uitspraak over entiteiten die zich in een ‘toestand van spirituele verdorvenheid’* bevinden. Als die entiteiten, hoewel ze tot spirituele gebieden behoren, daar onvolmaakt en disharmonisch zijn, zijn ze in die toestand natuurlijk ‘slecht’. Als entiteiten die thuishoren in een toestand die wij betrekkelijk volmaakt noemen, in harmonie met de hen omringende wezens leven, dan zijn die entiteiten spiritueel goed. Harmonie, wet, orde, vrede, liefde: dit zijn allemaal toestanden van entiteiten die in overeenstemming zijn met de voorwaartse stroom van evolutionaire groei. Zulke entiteiten zijn in hogere mate één met het hart van het Zijn, en blijven daarom bestaan.

*Efeziërs, 6:12.

Het evenwicht van spirituele en stoffelijke wezens – de natuurlijke loop van het universele zijn – is de oorzaak van de verscheidenheid in het heelal. Er is geen macht (of machten) die het heelal hetzij helemaal goed of helemaal slecht maakt; want het is noch het een, noch het ander. Het heelal bestaat uit zeer uitgestrekte hiërarchieën, hiërarchieën op de onzichtbare gebieden en ook op die doorsnede die we onze fysieke wereld noemen; en het zijn de verschillen in evolutionaire graad, bereikt in deze hiërarchieën en in de menigten entiteiten van wezens waaruit ze bestaan, die de enorme verscheidenheid opleveren die het heelal vertoont. Het kan nooit helemaal goed of helemaal slecht zijn, want het gaat voortdurend vooruit; en dit optrekkende leger kent geen begin en geen einde.

Een vloedgolf bereikt het land en sleurt twintigduizend mensen mee het water in, en ze verdrinken. Is er daarom kwaad in de wereld? Wat veroorzaakte die natuurramp? Of een aardbeving vernielt een stad en meer dan honderdduizend mensen komen om. Is dat het kwaad per se? De aardbeving is een gebeurtenis, evenals de vloedgolf. Het is een wet in de natuur dat een oorzaak een gevolg teweegbrengt. De natuur is in wezen en in al haar delen strikt harmonisch, en al haar werkingen zijn gericht op herstel van de harmonie, dat wil zeggen op evenwicht. Wat we zaaien, zullen we oogsten. Niets gebeurt toevallig. En als iemand door een vloedgolf wordt gegrepen of bij een aardbeving het leven verliest, komt dat omdat hij zich door zijn vroegere karma in die omgeving heeft geplaatst. Hij oogst wat hij heeft gezaaid.

Het zou een waanzinnig heelal zijn als karma niet bestond, als mensen het leven van anderen konden verwoesten en zelf buiten schot blijven. Zo werkt de natuur niet. De mens is in zijn diepste innerlijk een god; en omdat hij zowel met de goddelijke elementen als met alle andere elementen van het heelal is verbonden, reageert de natuur op alles wat hij doet. Hij heeft een vrije wil en oogst dus de gevolgen van alles wat hij denkt en doet en is. De hele evolutiestroom van de natuur staat achter iemand die werkt voor broederschap en vriendelijkheid; dat brengt kracht en licht en leidt tot een kosmische uitbreiding van zijn innerlijke vermogens. Het onberekenbare gewicht van de hele natuur drukt op de mens die haat, die werkt voor zelfzuchtige doeleinden en met zijn nietige wil ingaat tegen de stroom van evoluerende levens. Zo handelen betekent onvolmaaktheid, disharmonie en daarom kwaad.

De universele natuur is in haar manifestatie tweeledig van aard, verdeeld in bewustzijn of de lichtzijde, en stof of de donkere zijde. In De sleutel tot de theosofie (blz. 103-4) lezen we:

Licht zou onbegrijpelijk zijn zonder duisternis , want door zijn contrast daarmee wordt het duidelijk; het goede zou niet langer goed zijn zonder het kwade dat de onschatbare waarde van het goede aantoont; zo zou ook persoonlijke deugdzaamheid geen aanspraak op verdienste kunnen maken, tenzij ze de vuurproef van de verzoeking heeft doorstaan.

De oude religie van Zarathoestra legde sterk de nadruk op deze dualiteit, en deze gedachte werd in een zeer vroege periode door de christenen overgenomen.* Maar als de kosmos zijn pralaya ingaat, verdwijnen goed en kwaad en lossen weer op in de onuitsprekelijke eenheid van het kosmisch goddelijke – om daar in latente toestand te blijven tot de nieuwe periode van manifestatie van een heelal begint.

*Vgl. De geheime leer (1:450-64), ‘Daemon est deus inversus’.

We zien in de hele kosmos dat het kwaad het conflict is tussen entiteiten, dat ontstaat door hun nog onvolmaakt ontwikkelde spirituele vermogens. Als we dit op de mens en zijn daden toepassen, blijkt dat het conflict van menselijke wilsuitingen en intelligenties die met elkaar in strijd zijn, disharmonie, pijn, ziekte en alle vormen van kwaad voortbrengt. Als we echter de les leren dat we dezelfde en geen verschillende belangen hebben, zullen we naarmate ons spirituele inzicht groeit steeds meer gaan samenwerken.

Op universele schaal ontstaat het kosmische kwaad uit de verschillende strevingen en conflicten van de prakriti’s in de natuur met hun respectieve bewoners. De stof – de zeven prakriti’s – is niet kwaad per se, maar gekristalliseerde of verdichte geest; en de prakriti’s zijn eenvoudig de onberekenbaar grote aantallen monaden die individueel onontwaakt of onontwikkeld zijn en daarom in de natuur functioneren als gebieden van stoffelijke of prakritische uitgebreidheid. Als een heelal door evolutie van al zijn verschillend gedifferentieerde prakriti’s ten slotte de spirituele gebieden bereikt, zullen deze differentiaties opgaan in de spirituele eenheid van de kosmische monade en zo het grootse consummatum est tot stand brengen, wanneer de dualiteit opgaat in de eenheid.

De volgende passage uit De mahatma brieven (blz. 446-7) geeft nog een sleutel:

. . . de harmonie van het heelal wordt gevormd door tegenstellingen . . . Zo volgt . . . evenals in de prachtige fuga’s van de onsterfelijke Mozart, het ene deel voortdurend op het andere, in een harmonische disharmonie op het pad van de eeuwige vooruitgang, om samen te komen en zich ten slotte op de drempel van het beoogde doel op te lossen in één harmonisch geheel, de grondtoon in de natuur सत् [sat].

In essentie is de stof dus even goddelijk als de geest, want ze is slechts de schaduw of de voertuiglijke kant van de geest.

Bron van het occultisme, blz. 468-71

© 2022 Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag