2 – Het wereldparlement van religies
In september 1893 vond een ongekende gebeurtenis plaats als onderdeel
van de Columbian Exposition in Chicago, en als viering van de vierhonderdste
verjaardag van de ontdekking van Amerika door Christoffel Columbus.
Dit was het wereldparlement van religies. Rick Fields, een bekende Amerikaanse
boeddhistische schrijver, bericht:
Om de tentoonstelling als geheel te huisvesten was
langs de oever van het Michigan Meer een hele stad gebouwd. De glanzende
paleizen van de ‘witte stad’ herinnerden aan de grote
rijken van het verleden – Griekenland, Rome, Egypte, Italië
tijdens de Renaissance. . . . De reactie op de meer dan tienduizend
brieven die de organisatoren over de hele wereld hadden gezonden [met
een uitnodiging om de tentoonstelling bij te wonen] overweldigde zelfs
de grootste optimisten onder hen.
Bij de opening van het wereldparlement van religies zei de voorzitter,
dr. John Henry Barrows: ‘Zoals het witte licht van de hemel is
religie in veel gekleurde stukjes gebroken door de prisma’s van
de mens. Een van de doelstellingen van het parlement van religies is
de veelkleurige glans terug te voeren tot het witte licht van de hemelse
waarheid.’3
De talrijke christelijke sekten waren nooit tevoren bijeengekomen,
terwijl vertegenwoordigers van de belangrijkste oosterse geloofsopvattingen
nooit eerder waren uitgenodigd naar het Westen. HPB, die zo hard had
gewerkt om zo’n verzoening tot stand te brengen, zou zich hebben
verheugd om er aanwezig te zijn.
Het is niet verbazingwekkend dat sommige christelijke groepen weigerden
te komen. Het hoofd van de Anglicaanse kerk in Engeland, de aartsbisschop
van Canterbury, schreef: ‘De christelijke religie is de enige
religie’, en voegde eraan toe dat hij niet zag ‘hoe die
religie kon worden beschouwd als een lid van een parlement van religies
zonder de gelijkheid aan te nemen van de andere leden en de gelijkheid
van hun positie en aanspraken’.4
Bij de openingszitting zaten op het podium om de vergadering te verwelkomen:
protestante leiders, een katholieke kardinaal uit New York, joodse rabbi’s
en heilige mannen of geleerden uit het Oosten. Prof. Carl Jackson schrijft
in Oriental Religions and American Thought:
Een aantal van de Aziatische vertegenwoordigers waren
theosofen, onder wie Kinza Hirai en Dharmapala, de belangrijkste vertegenwoordigers
van het boeddhisme op het congres. [Hirai’s] toespraak voor
het parlement over ‘synthetische religie’, waarin hij
zich het samensmelten van alle religies voorstelde, wijst beslist
op de invloed van de theosofie. Dharmapala . . . had nog nauwere theosofische
banden: hij had gediend als de trouwe assistent en persoonlijke secretaris
van Olcott bij het werk op Sri Lanka.
Zoals men zich zal herinneren, stond Dharmapala oorspronkelijk onder
de bescherming van HPB; en ze raadde hem aan een boeddhistische Pali-geleerde
en propagandist te worden.
Jackson vervolgt:
De meest controversiële afgevaardigde in het
parlement, Alexander Russell Webb – of ‘Mohammed’
Webb waaraan hij nu de voorkeur gaf – was ook theosoof geweest.
. . . Olcott, die Webb in 1892 had geïnterviewd, kort na zijn
aftreden als Amerikaanse consul in Manila, verklaart dat Webb een
‘krachtig voorvechter van het boeddhisme’ was geweest
tot ‘een paar maanden voor zijn aannemen van de islam’.
Toen hem naar deze verandering werd gevraagd, vertelde Webb Olcott
dat ‘hoewel hij moslim was geworden, hij niet had opgehouden
een vurige theosoof te zijn’, dat de ‘islam, zoals hij
die begreep, duidelijk in overeenstemming’ was met de theosofie.
Webbs resolute verdediging van de islam in het parlement bracht een
sensatie teweeg. Tenslotte was er prof. G.N. Chakravarti [ook een
theosoof], die samen met Vivekananda in het parlement het hindoeïsme
introduceerde.5
Dharmapala en Chakravarti waren ook afgevaardigden namens de Theosophical
Society. Andere theosofische afgevaardigden waren W.Q. Judge en J.D.
Buck uit de Verenigde Staten en Annie Besant en Isabel Cooper-Oakley
uit Engeland.
Op een bepaald moment leek het alsof men de Theosophical Society een
vertegenwoordiging zou weigeren [volgens het rapport van het theosofische
congres]. Ze werd voor plaatsing eerst ondergebracht bij de commissie
voor paranormale zaken, maar Elliott Coues was voorzitter en een ongunstige
beslissing was natuurlijk onvermijdelijk. Toen werd de TS verwezen naar
de commissie voor morele en sociale hervorming, waarvan de zuster van
Coues hoofd was! Er gingen zes maanden voorbij zonder dat de TS werd
vertegenwoordigd.
Vervolgens werd George Wright, de vertegenwoordiger van de TS in Chicago,
in april 1893 naar het kantoor van de voorzitter van het parlement geroepen.
Wright vertelt: ‘Het benam me de adem toen hij me vertelde dat
de commissie voor religies unaniem had besloten de TS een afzonderlijk
eigen congres toe te kennen, dat plaats zou vinden tijdens het grote
parlement van religies; en dat ik was benoemd tot voorzitter van de
organisatiecommissie.’6
William Q. Judge werd, als internationale vicevoorzitter van de TS
en belangrijkste organisator van het theosofische congres, tot voorzitter
ervan benoemd [volgens het rapport van het theosofische congres]. De
TS kreeg voor haar bijeenkomsten twee dagen toegewezen: 15 en 16 september.
Uit het publiek stroomden zoveel mensen naar het congres dat de beheerders
van het parlement aan hen twee extra weekendbijeenkomsten toestonden
vóór het algemene parlement zelf, en op de beste tijd,
om 8 uur ’s avonds. Hoewel er bij de laatste bijeenkomst vierduizend
zitplaatsen waren, stonden er honderden in de gangpaden en langs de
muren. Twee lezingen van Annie Besant legden de nadruk op karma en wedergeboorte
in verband met sociale problemen, en diverse andere theosofische sprekers
gaven het belang van deze begrippen aan. Judge gaf voor het algemene
parlement een lange voordracht over ‘de verloren sleutel van het
christendom’, zoals hij reïncarnatie vaak noemde. De volgende
avond besprak hij, ook voor het parlement, wedergeboorte vanuit het
gezichtspunt van de universele wet van de cyclussen. Zijn toespraak
werd echter plotseling onderbroken door een van de organisatoren van
het parlement – een presbyteriaanse dominee – die aan de
menigte uitlegde dat aangezien er niemand bij de presbyteriaanse bijeenkomst
was, men geloofde dat veel leden per vergissing deze zaal waren binnengekomen
tengevolge van een verwarring over de aankondiging, en of ze zo goed
wilden zijn onmiddellijk weg te gaan. Niemand in dat uitgebreide gehoor
bewoog zich!7
Bij de afsluiting van de historische bijeenkomst kondigde dr. Barrows
aan:
Het parlement heeft aangetoond dat het christendom
nog steeds de grote bezieler van de mensheid is . . . dat er geen
leraar is die men met Christus kan vergelijken en geen verlosser behalve
Christus. . . . Ik twijfel eraan of enkele van de aanwezige oosterlingen
de vriendelijkheid waarmee ze werden ontvangen, verkeerd hebben opgevat,
namelijk als een bereidheid van de kant van het Amerikaanse publiek
om oosterse religies te aanvaarden in plaats van hun eigen.8
De historicus Carl Jackson ontdekte echter dat de indrukken van andere
getuigen heel anders klonken:
Waarnemers bij de zittingen vermeldden herhaaldelijk
dat de Aziatische sprekers een positieve indruk maakten. Terwijl Florence
Winslow bevestigde dat het parlement een ‘feit’ was geworden
waarvan de ‘beginselen en lessen nooit meer’ uit het bewustzijn
van de Amerikaanse christenen zouden kunnen ‘worden verdreven’,
schreef ze veel van de invloed daarvan toe aan de ‘sterke persoonlijkheden’
van de mensen die het hindoeïsme, boeddhisme, confucianisme en
shintoïsme op het congres hadden vertegenwoordigd. Hun ‘ernst,
toewijding en spiritualiteit’ sluit iedere gedachte uit dat
de oosterse religies voor een triomferend christendom zouden ‘vallen
of in mist opgaan’. Ze prees Dharmapala als de ‘zachtaardigste
van alle mensen, bijna christelijk in zijn eerbied voor Christus’
en loofde Vivekananda als ‘een van de mensen uit zijn tijd met
de meest gedegen en breedste kennis’ en ook als een ‘geweldig
redenaar’.
Ook Lucy Monroe, die voor The Critic een
doorlopende reportage van de zittingen verzorgde, was diep getroffen
door Dharmapala en Vivekananda, die ze uitriep tot ‘de indrukwekkendste
figuren van het parlement’. Ze opperde dat het ‘meest
tastbare gevolg’ van het parlement misschien het ‘gevoel
was dat het opwekte ten aanzien van de afvaardigingen uit het buitenland’.
‘De onbeschaamdheid om halfopgeleide theologiestudenten uit
te zenden om deze wijze en geleerde oosterlingen te onderwijzen, was
een Engels sprekend publiek nooit krachtiger bijgebracht.’9
Dit staat mijlenver af van de heersende opvatting in westerse landen
achttien jaar daarvoor, toen HPB haar openbare werk begon om het idee
tegen te gaan dat Aziaten onwetende wilden waren en hun religie een
bonte mengeling van bijgeloof. Maar haar pogingen in deze richting waren
niet de eerste. De Amerikaanse transcendentalisten Emerson, Thoreau
en Whitman spraken openlijk over hun bewondering voor het Oosten. Er
waren nog anderen, onder wie Sir Edwin Arnold, beroemd om zijn Het
Licht van Azië over het leven van de Boeddha, en om zijn vertaling
van de Bhagavad Gita onder de titel The Song Celestial
– Gandhi’s favoriete vertaling in het Engels van dit klassieke
boek van het hindoeïsme. Als erkenning voor het werk van Arnold
ridderde koningin Victoria hem in 1888 tot Knight Commander of the Indian
Empire. Toen Tennyson in 1892 stierf, koos ze Arnold als hofdichter
van Engeland. De minister-president Gladstone wilde echter een fundamentalist.
Toen Sir Edwin eens werd geïnterviewd, vroeg men hem of hij HPB
ooit had ontmoet. Hij antwoordde:
Ik kende Mw. Blavatsky heel goed en ik ken kolonel
Olcott en A.P. Sinnett; en ik geloof dat er geen twijfel over bestaat
dat de theosofische beweging een uitstekende invloed op de mensheid
heeft gehad. Deze heeft een groot aantal mensen doen begrijpen wat
men overal in India altijd heeft begrepen; en dat is de betekenis
van onzichtbare dingen. Het werkelijke heelal is wat je niet ziet;
en de eenvoudigste boer in India weet uit de overlevering dat dat
waar is. De theosofen hebben de huidige generatie de noodzaak ingeprent
om het bestaan van het onzichtbare te erkennen. De zintuigen zijn
heel beperkt en iedereen zou moeten weten dat daarachter een onbeperkt
terrein van ontwikkeling ligt.10
In het hoofdstuk ‘Een avond met Sir Edwin Arnold’ van zijn
A Year Under the Shadow of St. Paul’s schreef Eerw. dominee
E.C. Paget: ‘Toen de naam Mw. Blavatsky werd genoemd, sprak Sir
Edwin over zijn kennismaking met haar en over haar buitengewone mentale
prestaties. Als illustratie zei hij dat hij haar eens terloops had gevraagd
naar het jaartal van een beroemde Sanskriet-grammaticus, en onmiddellijk
was ze bereid heel precies te antwoorden.’11
Op haar beurt is HPB’s waardering voor Arnold duidelijk, want
in haar testament vraagt ze dat haar vrienden elk jaar op de verjaardag
van haar overlijden samenkomen en lezen uit Arnolds Het Licht van
Azië en uit De Bhagavad Gita. Witte-lotus-dag wordt
nu over de hele wereld door theosofen gevierd. Deze dag werd door kolonel
Olcott zo genoemd, omdat de lotussen in Adyar, India, op de eerste verjaardag
van het overlijden van HPB uitzonderlijk overvloedig bloeiden.
HPB: Het bijzondere
leven en de invloed van Helena Blavatsky, blz. 415-9
© 2008 Theosophical
University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag