HPB: Het bijzondere leven en de invloed van Helena Blavatsky / Sylvia Cranston, Carey Williams (research assistent)

bestel boek

Tweede, herziene druk 2008

© 2008  Theosophical University Press Agency, Den Haag

 

      Inhoudsopgave     

 

2 – Het wereldparlement van religies

 

In september 1893 vond een ongekende gebeurtenis plaats als onderdeel van de Columbian Exposition in Chicago, en als viering van de vierhonderdste verjaardag van de ontdekking van Amerika door Christoffel Columbus. Dit was het wereldparlement van religies. Rick Fields, een bekende Amerikaanse boeddhistische schrijver, bericht:

Om de tentoonstelling als geheel te huisvesten was langs de oever van het Michigan Meer een hele stad gebouwd. De glanzende paleizen van de ‘witte stad’ herinnerden aan de grote rijken van het verleden – Griekenland, Rome, Egypte, Italië tijdens de Renaissance. . . . De reactie op de meer dan tienduizend brieven die de organisatoren over de hele wereld hadden gezonden [met een uitnodiging om de tentoonstelling bij te wonen] overweldigde zelfs de grootste optimisten onder hen.

Bij de opening van het wereldparlement van religies zei de voorzitter, dr. John Henry Barrows: ‘Zoals het witte licht van de hemel is religie in veel gekleurde stukjes gebroken door de prisma’s van de mens. Een van de doelstellingen van het parlement van religies is de veelkleurige glans terug te voeren tot het witte licht van de hemelse waarheid.’3

De talrijke christelijke sekten waren nooit tevoren bijeengekomen, terwijl vertegenwoordigers van de belangrijkste oosterse geloofsopvattingen nooit eerder waren uitgenodigd naar het Westen. HPB, die zo hard had gewerkt om zo’n verzoening tot stand te brengen, zou zich hebben verheugd om er aanwezig te zijn.

Het is niet verbazingwekkend dat sommige christelijke groepen weigerden te komen. Het hoofd van de Anglicaanse kerk in Engeland, de aartsbisschop van Canterbury, schreef: ‘De christelijke religie is de enige religie’, en voegde eraan toe dat hij niet zag ‘hoe die religie kon worden beschouwd als een lid van een parlement van religies zonder de gelijkheid aan te nemen van de andere leden en de gelijkheid van hun positie en aanspraken’.4

Bij de openingszitting zaten op het podium om de vergadering te verwelkomen: protestante leiders, een katholieke kardinaal uit New York, joodse rabbi’s en heilige mannen of geleerden uit het Oosten. Prof. Carl Jackson schrijft in Oriental Religions and American Thought:

Een aantal van de Aziatische vertegenwoordigers waren theosofen, onder wie Kinza Hirai en Dharmapala, de belangrijkste vertegenwoordigers van het boeddhisme op het congres. [Hirai’s] toespraak voor het parlement over ‘synthetische religie’, waarin hij zich het samensmelten van alle religies voorstelde, wijst beslist op de invloed van de theosofie. Dharmapala . . . had nog nauwere theosofische banden: hij had gediend als de trouwe assistent en persoonlijke secretaris van Olcott bij het werk op Sri Lanka.

Zoals men zich zal herinneren, stond Dharmapala oorspronkelijk onder de bescherming van HPB; en ze raadde hem aan een boeddhistische Pali-geleerde en propagandist te worden.

Jackson vervolgt:

De meest controversiële afgevaardigde in het parlement, Alexander Russell Webb – of ‘Mohammed’ Webb waaraan hij nu de voorkeur gaf – was ook theosoof geweest. . . . Olcott, die Webb in 1892 had geïnterviewd, kort na zijn aftreden als Amerikaanse consul in Manila, verklaart dat Webb een ‘krachtig voorvechter van het boeddhisme’ was geweest tot ‘een paar maanden voor zijn aannemen van de islam’. Toen hem naar deze verandering werd gevraagd, vertelde Webb Olcott dat ‘hoewel hij moslim was geworden, hij niet had opgehouden een vurige theosoof te zijn’, dat de ‘islam, zoals hij die begreep, duidelijk in overeenstemming’ was met de theosofie. Webbs resolute verdediging van de islam in het parlement bracht een sensatie teweeg. Tenslotte was er prof. G.N. Chakravarti [ook een theosoof], die samen met Vivekananda in het parlement het hindoeïsme introduceerde.5

Dharmapala en Chakravarti waren ook afgevaardigden namens de Theosophical Society. Andere theosofische afgevaardigden waren W.Q. Judge en J.D. Buck uit de Verenigde Staten en Annie Besant en Isabel Cooper-Oakley uit Engeland.

Op een bepaald moment leek het alsof men de Theosophical Society een vertegenwoordiging zou weigeren [volgens het rapport van het theosofische congres]. Ze werd voor plaatsing eerst ondergebracht bij de commissie voor paranormale zaken, maar Elliott Coues was voorzitter en een ongunstige beslissing was natuurlijk onvermijdelijk. Toen werd de TS verwezen naar de commissie voor morele en sociale hervorming, waarvan de zuster van Coues hoofd was! Er gingen zes maanden voorbij zonder dat de TS werd vertegenwoordigd.

Vervolgens werd George Wright, de vertegenwoordiger van de TS in Chicago, in april 1893 naar het kantoor van de voorzitter van het parlement geroepen. Wright vertelt: ‘Het benam me de adem toen hij me vertelde dat de commissie voor religies unaniem had besloten de TS een afzonderlijk eigen congres toe te kennen, dat plaats zou vinden tijdens het grote parlement van religies; en dat ik was benoemd tot voorzitter van de organisatiecommissie.’6

William Q. Judge werd, als internationale vicevoorzitter van de TS en belangrijkste organisator van het theosofische congres, tot voorzitter ervan benoemd [volgens het rapport van het theosofische congres]. De TS kreeg voor haar bijeenkomsten twee dagen toegewezen: 15 en 16 september. Uit het publiek stroomden zoveel mensen naar het congres dat de beheerders van het parlement aan hen twee extra weekendbijeenkomsten toestonden vóór het algemene parlement zelf, en op de beste tijd, om 8 uur ’s avonds. Hoewel er bij de laatste bijeenkomst vierduizend zitplaatsen waren, stonden er honderden in de gangpaden en langs de muren. Twee lezingen van Annie Besant legden de nadruk op karma en wedergeboorte in verband met sociale problemen, en diverse andere theosofische sprekers gaven het belang van deze begrippen aan. Judge gaf voor het algemene parlement een lange voordracht over ‘de verloren sleutel van het christendom’, zoals hij reïncarnatie vaak noemde. De volgende avond besprak hij, ook voor het parlement, wedergeboorte vanuit het gezichtspunt van de universele wet van de cyclussen. Zijn toespraak werd echter plotseling onderbroken door een van de organisatoren van het parlement – een presbyteriaanse dominee – die aan de menigte uitlegde dat aangezien er niemand bij de presbyteriaanse bijeenkomst was, men geloofde dat veel leden per vergissing deze zaal waren binnengekomen tengevolge van een verwarring over de aankondiging, en of ze zo goed wilden zijn onmiddellijk weg te gaan. Niemand in dat uitgebreide gehoor bewoog zich!7 Bij de afsluiting van de historische bijeenkomst kondigde dr. Barrows aan:

Het parlement heeft aangetoond dat het christendom nog steeds de grote bezieler van de mensheid is . . . dat er geen leraar is die men met Christus kan vergelijken en geen verlosser behalve Christus. . . . Ik twijfel eraan of enkele van de aanwezige oosterlingen de vriendelijkheid waarmee ze werden ontvangen, verkeerd hebben opgevat, namelijk als een bereidheid van de kant van het Amerikaanse publiek om oosterse religies te aanvaarden in plaats van hun eigen.8

De historicus Carl Jackson ontdekte echter dat de indrukken van andere getuigen heel anders klonken:

Waarnemers bij de zittingen vermeldden herhaaldelijk dat de Aziatische sprekers een positieve indruk maakten. Terwijl Florence Winslow bevestigde dat het parlement een ‘feit’ was geworden waarvan de ‘beginselen en lessen nooit meer’ uit het bewustzijn van de Amerikaanse christenen zouden kunnen ‘worden verdreven’, schreef ze veel van de invloed daarvan toe aan de ‘sterke persoonlijkheden’ van de mensen die het hindoeïsme, boeddhisme, confucianisme en shintoïsme op het congres hadden vertegenwoordigd. Hun ‘ernst, toewijding en spiritualiteit’ sluit iedere gedachte uit dat de oosterse religies voor een triomferend christendom zouden ‘vallen of in mist opgaan’. Ze prees Dharmapala als de ‘zachtaardigste van alle mensen, bijna christelijk in zijn eerbied voor Christus’ en loofde Vivekananda als ‘een van de mensen uit zijn tijd met de meest gedegen en breedste kennis’ en ook als een ‘geweldig redenaar’.

Ook Lucy Monroe, die voor The Critic een doorlopende reportage van de zittingen verzorgde, was diep getroffen door Dharmapala en Vivekananda, die ze uitriep tot ‘de indrukwekkendste figuren van het parlement’. Ze opperde dat het ‘meest tastbare gevolg’ van het parlement misschien het ‘gevoel was dat het opwekte ten aanzien van de afvaardigingen uit het buitenland’. ‘De onbeschaamdheid om halfopgeleide theologiestudenten uit te zenden om deze wijze en geleerde oosterlingen te onderwijzen, was een Engels sprekend publiek nooit krachtiger bijgebracht.’9

Dit staat mijlenver af van de heersende opvatting in westerse landen achttien jaar daarvoor, toen HPB haar openbare werk begon om het idee tegen te gaan dat Aziaten onwetende wilden waren en hun religie een bonte mengeling van bijgeloof. Maar haar pogingen in deze richting waren niet de eerste. De Amerikaanse transcendentalisten Emerson, Thoreau en Whitman spraken openlijk over hun bewondering voor het Oosten. Er waren nog anderen, onder wie Sir Edwin Arnold, beroemd om zijn Het Licht van Azië over het leven van de Boeddha, en om zijn vertaling van de Bhagavad Gita onder de titel The Song Celestial – Gandhi’s favoriete vertaling in het Engels van dit klassieke boek van het hindoeïsme. Als erkenning voor het werk van Arnold ridderde koningin Victoria hem in 1888 tot Knight Commander of the Indian Empire. Toen Tennyson in 1892 stierf, koos ze Arnold als hofdichter van Engeland. De minister-president Gladstone wilde echter een fundamentalist.

Toen Sir Edwin eens werd geïnterviewd, vroeg men hem of hij HPB ooit had ontmoet. Hij antwoordde:

Ik kende Mw. Blavatsky heel goed en ik ken kolonel Olcott en A.P. Sinnett; en ik geloof dat er geen twijfel over bestaat dat de theosofische beweging een uitstekende invloed op de mensheid heeft gehad. Deze heeft een groot aantal mensen doen begrijpen wat men overal in India altijd heeft begrepen; en dat is de betekenis van onzichtbare dingen. Het werkelijke heelal is wat je niet ziet; en de eenvoudigste boer in India weet uit de overlevering dat dat waar is. De theosofen hebben de huidige generatie de noodzaak ingeprent om het bestaan van het onzichtbare te erkennen. De zintuigen zijn heel beperkt en iedereen zou moeten weten dat daarachter een onbeperkt terrein van ontwikkeling ligt.10

In het hoofdstuk ‘Een avond met Sir Edwin Arnold’ van zijn A Year Under the Shadow of St. Paul’s schreef Eerw. dominee E.C. Paget: ‘Toen de naam Mw. Blavatsky werd genoemd, sprak Sir Edwin over zijn kennismaking met haar en over haar buitengewone mentale prestaties. Als illustratie zei hij dat hij haar eens terloops had gevraagd naar het jaartal van een beroemde Sanskriet-grammaticus, en onmiddellijk was ze bereid heel precies te antwoorden.’11

Op haar beurt is HPB’s waardering voor Arnold duidelijk, want in haar testament vraagt ze dat haar vrienden elk jaar op de verjaardag van haar overlijden samenkomen en lezen uit Arnolds Het Licht van Azië en uit De Bhagavad Gita. Witte-lotus-dag wordt nu over de hele wereld door theosofen gevierd. Deze dag werd door kolonel Olcott zo genoemd, omdat de lotussen in Adyar, India, op de eerste verjaardag van het overlijden van HPB uitzonderlijk overvloedig bloeiden.

 

 


HPB: Het bijzondere leven en de invloed van Helena Blavatsky, blz. 415-9

© 2008  Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag