Canto 10 – De strafstok
129
Iedereen beeft voor de strafstok; iedereen is bang voor de dood; als
men zich in de ander verplaatst, kan men niet doden of laten doden.
130
Iedereen beeft voor de strafstok; iedereen heeft het leven lief; als
men zich in de ander verplaatst, kan men niet doden of laten doden.
131
Hij die zelf naar geluk verlangt, maar anderen die evenzeer vreugde
zoeken pijn doet met een stok, vindt geen geluk na de dood.
132
Hij die zelf naar geluk verlangt, maar anderen die evenzeer vreugde
zoeken geen pijn doet met een stok, ervaart geluk na de dood.
133
Spreek geen harde woorden tegen een ander; zij die zo worden toegesproken
zullen u dan van repliek dienen; boze woorden zijn onaangenaam en de
reactie zal u snel treffen.
134
Als u zichzelf even stil kunt maken als een stukgevallen bronzen gong,
dan heeft u de vrede van nirvana bereikt, want er is dan geen disharmonie
in u.
135
Zoals een herder het vee met een stok naar de weide drijft, zo wordt
het leven van wezens voortgedreven door ouderdom en dood.
136
Wanneer iemand in onwetendheid (van de dhamma) slechte daden verricht,
beseft hij hun aard niet. De domme mens brandt (lijdt) door deze daden
alsof hij door vuur wordt verteerd.
137
Hij die mensen afranselt die dat niet verdienen en goede mensen kwaad
doet, zo iemand verkeert al snel in een van deze tien omstandigheden:
138, 139, 140
Al snel krijgt hij te maken met vreselijke pijn, grote ontberingen,
lichamelijk letsel, een ernstige ziekte of psychische gestoordheid,
de woede van de vorst of een vreselijke beschuldiging, verlies van verwanten,
de vernietiging van bezittingen, of er kan plotseling brand uitbreken
die zijn huizen in de as legt. Na de ontbinding van zijn fysieke lichaam
wordt de onwetende mens ongetwijfeld in de hel geboren.
141
Noch naaktheid, noch samengeklit haar, noch het aanbrengen van modder
(over het hele lichaam), noch vasten, noch liggen op de harde grond,
noch zichzelf insmeren met as en stof, noch op de hielen hurken kan
een mens zuiveren die zijn twijfels niet heeft weggenomen.
142
Ook al gaat een mens gekleed in mooie kleren, wanneer hij innerlijke
kalmte ontwikkelt, rustig, beheerst en vastbesloten is, celibatair leeft
en zich ervan onthoudt alle andere wezens letsel toe te brengen, is
hij werkelijk een brahmaan, asceet en monnik.
143
Is er iemand in de wereld die door zijn geweten zo terughoudend is
dat hij kritiek mijdt, zoals een goed getraind paard de zweep mijdt?
144
Wees energiek en vurig, als een paard dat met de zweep is getraind.
Laat dit grote lijden (samsara) achter u door toewijding, deugd, inspanning
en concentratie, door kritisch onderzoek van de waarheid (dhamma), en
door volmaakte wijsheid, volmaakt handelen en volmaakte aandacht.
145
De bouwers van irrigatiewerken leiden het water waarheen ze willen;
pijlenmakers geven vorm aan hun pijlen; timmerlieden bewerken het hout,
en wijzen trainen zich in zelfbeheersing.