Theosophical University Press Agency

pagina achteruit Inhoud pagina vooruit

Canto 26 – Wie is brahmaan?

383

Sluit de stroom van begeerten af. Span u tot het uiterste in om afstand te doen van de genoegens van de zintuigen, brahmaan. Wanneer u het geheim van het uiteenvallen van alle samengestelde dingen kent, brahmaan, zult u het ongeschapene (nirvana) kennen.

384

Wanneer een brahmaan de andere oever van de twee toestanden (innerlijke kalmte en inzicht) heeft bereikt, dan vallen voor die wijze alle ketens af.

385

Hij voor wie noch deze oever noch de andere oever bestaan, noch beide, en die vrij is van angst en van gehechtheid aan de wereld – hem noem ik brahmaan.

386

Hij die een contemplatief leven leidt, geen hartstochten heeft, standvastig is en zijn plichten heeft vervuld, die vrij is van mentale belemmeringen en het hoogste doel heeft bereikt – hem noem ik brahmaan.

387

De zon schijnt overdag, de maan schijnt ’s nachts; de kshatriya (krijger) schittert in zijn wapenrusting, en de brahmaan straalt wanneer hij mediteert. Maar Boeddha schittert dag en nacht met de luister van zijn wijsheid.

388

Omdat een mens alle kwaad de rug heeft toegekeerd, wordt hij brahmaan genoemd; om zijn evenwichtig gedrag wordt hij monnik (samana) genoemd; omdat hij zich van alle onvolkomenheden* heeft ontdaan, wordt hij asceet (pabbajita) genoemd.

*Er zijn tien onvolkomenheden: hebzucht, haat, zelfbedrog, verwaandheid, speculatieve zienswijzen, twijfel, traagheid van geest, rusteloosheid, schaamteloosheid, en gewetenloosheid.

389

Men moet een brahmaan niet slaan; ook moet een brahmaan niet toegeven aan boosheid op degene die hem slaat. Het is een schande als iemand een brahmaan doodt; maar het is een nog grotere schande als een brahmaan zijn woede op hem (de agressor) koelt.

390

Niets is beter voor een brahmaan dan zijn denken ervan te weerhouden zich op plezierige dingen te richten. Telkens wanneer hij niet toegeeft aan de gedachte om anderen kwaad te doen, zal het lijden daardoor verminderen.

391

Hij die geen slechte daden verricht met het lichaam, bij het spreken of in zijn denken, en die zich in deze drie opzichten beheerst – hem noem ik brahmaan.

392

Zoals de (orthodoxe) brahmaan zich buigt voor het offervuur, zo moet men eer bewijzen aan hem die de dhamma begrijpt, zoals die door de volmaakt verlichte (Boeddha) is bekendgemaakt.

393

Noch door samengeklit haar, noch door afstamming of geboorte (kaste) is iemand brahmaan. Maar hij die de waarheid en de dhamma begrijpt, is zuiver en is brahmaan.

394

O dwaas, wat is het nut van samengeklit haar en wat voor zin heeft een gewaad van antilopevel?* Uiterlijk reinig je jezelf, maar binnenin jou is een jungle van begeerten.

*Gedragen door in bossen levende bedelmonniken van het oude India.

395

Wie lompen draagt (zoals een asceet), wie zo mager is dat de aderen op zijn lichaam duidelijk uitkomen, wie alleen en in contemplatie in het bos leeft – hem noem ik brahmaan.

396

Ik noem niet iemand brahmaan alleen omdat hij geboren werd in de kaste van de edelen, of uit een brahmaanse moeder. Als hij gehecht is aan wereldse dingen, wordt hij een bhovadin† genoemd. Maar hij die vrij is van gehechtheid – hem noem ik brahmaan.

†In de tijd van de Boeddha was bho de door de brahmanen gebruikte informele manier van aanspreken van gelijken en minderen. Toen de arrogante brahmanen en jains metafysische vraagstukken kwamen bespreken met de Boeddha, spraken ze hem vaak eenvoudig aan met ‘Bho, Gotama’, waaruit een zekere minachting spreekt. Daarom waren de boeddhisten gewend de brahmanen aan te duiden met bhovadin, letterlijk ‘iemand die de term bho gebruikt’.

397

Wie zich van alle belemmeringen heeft bevrijd en wie niet beeft van angst, wie gehechtheden achter zich heeft gelaten en vrij is van ketens – hem noem ik brahmaan.

398

Hij die de riemen (van kwaadwilligheid) en de strengen (van begeerte) heeft doorgesneden, de beperkingen van het hoofdstel (verkeerde opvattingen) en de leidsels (latente neigingen) heeft weggenomen, die de dwarsboom (van onwetendheid) heeft verwijderd, en verlicht is – hem noem ik brahmaan

399

Hij die beledigingen, klappen en gevangenschap vergevensgezind verdraagt, en wiens grote kracht ligt in zijn geduld – hem noem ik brahmaan.

400

Wie vrij is van boosheid, wie zorgvuldig zijn religieuze plichten vervult, wie deugdzaam is, zuiver, zichzelf beheerst, en voor de laatste keer een fysiek lichaam heeft – hem noem ik brahmaan.

401

Wie zich niet hecht aan de genoegens van de zintuigen, zoals water zich niet hecht aan een lotusblad, of een mosterdzaadje aan de punt van een priem – hem noem ik brahmaan.

402

Wie, terwijl hij in deze wereld is, weet hoe aan het lijden een einde komt, wie de last (van zijn skandha’s) heeft afgelegd en vrij is van gehechtheid – hem noem ik brahmaan.

403

Hij die een diepe kennis en wijsheid heeft, het verschil kent tussen het juiste en het verkeerde pad, en die het hoogste doel heeft bereikt – hem noem ik brahmaan.

404

Wie geen nauwe omgang heeft met gezinshoofden (leken), met dakloze asceten of met beiden, wie vrij is van wereldse gehechtheden en weinig verlangens heeft – hem noem ik brahmaan.

405

Wie geen geweld gebruikt tegen mensen, of ze nu wel of niet door verlangens uit hun evenwicht worden gebracht, en wie noch doodt, noch laat doden – hem noem ik brahmaan.

406

Wie verdraagzaam is te midden van de onverdraagzamen, wie vredig is te midden van hen die geweld gebruiken, en wie niet gehecht is te midden van hen die gehecht zijn – hem noem ik brahmaan.

407

Hij die hartstocht en haat, trots en huichelarij van zich af heeft laten vallen, zoals een mosterdzaadje van de punt van een priem – hem noem ik brahmaan.

408

Wie vriendelijke, leerzame en ware woorden spreekt, waardoor niemand wordt beledigd – hem noem ik brahmaan.

409

Wie in deze wereld zich niet iets toe-eigent wat hem niet wordt gegeven, of het nu kort of lang, klein of groot, mooi of lelijk is – hem noem ik brahmaan.

410

Wie geen verlangens heeft betreffende deze of de volgende wereld, wie onafhankelijk leeft en vrij van gehechtheid is – hem noem ik brahmaan.

411

Wie vrij van gehechtheid is, de vier edele waarheden heeft begrepen en vrij van twijfel is, en wie de onsterfelijke staat (nirvana) heeft bereikt – hem noem ik brahmaan.

412

Wie is uitgestegen boven gehechtheid aan zowel goede als slechte daden, wie zonder verdriet is, vrij van hartstochten, en zuiver – hem noem ik brahmaan.

413

Iemand die zoals de maan smetteloos, zuiver en sereen is, die onverstoorbaar is, en die de bewustzijnstoestand waarin plezier overheerst heeft vernietigd – hem noem ik brahmaan.

414

Wie deze modderige, moeilijk begaanbare weg van samsara heeft afgelegd, wie zich van zelfbedrog heeft ontdaan; wie de stroom is overgestoken en de andere oever heeft bereikt; wie verdiept is in meditatie, vrij is van begeerte, twijfel en gehechtheid, en innerlijk kalm – hem noem ik brahmaan.

415

Wie in deze wereld alle genoegens van de zintuigen heeft opgegeven, als dakloze asceet rondtrekt (voor het welzijn van de velen), en de bewustzijnstoestand waarin begeerte (kama) overheerst heeft vernietigd – hem noem ik brahmaan.

416

Wie in deze wereld alle dorst (tanha) naar het leven heeft opgegeven, als dakloze asceet rondtrekt, en de bewustzijnstoestand waarin dorst overheerst heeft vernietigd – hem noem ik brahmaan.

417

Wie menselijke banden heeft opgegeven en zelfs boven goddelijke banden is uitgestegen; wie vrij is van alle banden – hem noem ik brahmaan.

418

Wie zowel gehechtheid als afkeer heeft opgegeven, wie onbewogen is en vrij van dorst naar het leven, die held die alle werelden heeft overwonnen – hem noem ik brahmaan.

419

Wie alle kennis bezit over dood en wedergeboorte van alle wezens, niet-gehecht is, wie het gezegende gebied heeft bereikt (sugata), en wie verlicht is (buddha) – hem noem ik brahmaan.

420

Hij van wie het bestaansgebied onbekend is bij deva’s, gandharva’s en mensen, die alle mentale belemmeringen heeft weggenomen, en een heilige (arahant) is – hem noem ik brahmaan.

421

Wie niet verlangt naar iets uit het verleden, van het heden of van de toekomst, wie niets bezit en aan niets gehecht is – hem noem ik brahmaan.

422

Wie niet bang is (zoals een stier), edel en heldhaftig, een grote wijze, een overwinnaar; wie volkomen vrij is van begeerte en wie zijn religieuze studie heeft voltooid, een verlichte – hem noem ik brahmaan.

423

Wie zijn vroegere levens kent, wie zowel hemel als hel waarneemt (met spiritueel inzicht), wie het einde van de cyclus van wedergeboorten heeft bereikt, wie hogere wijsheid heeft verworven, en een wijze is die alles heeft volbracht wat volbracht moet worden (op het verheven pad) – hem noem ik brahmaan.

Zo eindigt het Dhammapada


Dhammapada, blz. 143-9

© 2023 Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag