Theosophical University Press Agency

pagina achteruit Inhoud pagina vooruit

1. Supplement

27 augustus 1940

De planeet Saturnus

GdeP – Over de planeet Saturnus is gezegd dat hij, fysiek gesproken, de meest etherische is die in het zonnestelsel bekend is, maar dat hij spiritueel een van de minst hoge is. Saturnus is in meer dan één opzicht een bijzonder interessante planeet. En alleen om te waarschuwen opdat mijn veelomvattende opmerking in het verslag niet te letterlijk wordt genomen, wil ik hier zeggen dat Saturnus vanuit een ander gezichtspunt vooral in verband met omzwervingen van entiteiten, evenzeer functioneert als een van de meest spirituele planeten in het zonnestelsel. Het lijkt op een tegenspraak. In feite is het een paradox. Te zeggen dat hij een van de meest materiële is, betekent alleen dat hij spiritueel een van de minst ontwikkelde is. Toch heeft ook hij zijn hoog spirituele aspect of deel, en door dit spirituele aspect of deel vervult hij zijn spirituele functies in het zonnestelsel.

Het sterven van de zon

Het is nodig te proberen een volledig en alomvattend inzicht te krijgen in de feiten. Zo is een planeet zoals de maan een grofstoffelijk lichaam; haar fysieke delen bevinden zich op het laagste kosmische gebied, prithivi, ons eigen huidige gebied – en daarom op het zesde of zevende subgebied, van bovenaf gerekend, of op het eerste of tweede subgebied van prithivi, van onderaf gerekend, precies zoals onze fysieke lichamen. Terwijl de zon, dat wil zeggen dat deel van de zon waarvan we met onze fysieke ogen zintuiglijke indrukken krijgen, ook op het prithivi-gebied is, maar op het eerste en tweede subgebied daarvan, naar beneden gerekend, of op de hoogste twee gebieden, het zesde en zevende, als men van onderaf telt.

Wanneer een grofstoffelijk lichaam, zoals ons fysieke lichaam, sterft, en dat geldt zelfs nog meer voor het grofstoffelijke lichaam van een planeet op dit gebied, heeft zo’n grofstoffelijk lichaam heel veel tijd nodig om in zijn samenstellende atomen uiteen te vallen. Terwijl het uiteenvallen van de zon, die is samengesteld uit atomen op een veel hogere reeks subgebieden, veel sneller gebeurt wanneer zijn dood intreedt.

Er is een analogie in de mens. Tegenwoordig duurt het een aantal jaren voordat het fysieke lichaam is ontbonden, als het wordt begraven, als het uiteenvallen ervan niet door crematie wordt versneld. Als het grofstoffelijke lichaam aan zichzelf wordt overgelaten kan het zeven tot tien jaar of zelfs veel meer jaren duren voordat het uiteenvalt in zijn samenstellende delen, noem ze atomen, zo u wilt. De beenderen kunnen zelfs eeuwenlang in stand blijven voordat ze ten slotte uiteenvallen.

Zo gaat het ook met het fysieke lichaam van een planeet. Natuurlijk is onze maan het kamarupa van de vroegere maan, omdat het sthulasarira of lichaam van de maan eonen geleden in zijn fysieke atomen uiteenviel. Maar toen wij mensen in ons tweede wortelras of zelfs in het begin van het derde wortelras waren, en etherisch waren, verliep het verval, de ontbinding of het uiteenvallen van onze lichamen heel snel, nadat ze waren gestorven. Begrijpt u wat ik bedoel?

Een kwal, bijvoorbeeld, heeft lang niet zoveel tijd nodig om uiteen te vallen als een menselijk fysiek lichaam, of dat van een hoger dier. Het is veel geleiachtiger, of halfastraal.

Dat is de reden voor de duidelijke uitspraak van de meester dat, wanneer de levensperiode van de zon is afgelopen, wanneer een zon – tenminste een zon zoals de onze, omdat er verschillende soorten zonnen zijn, en u ziet hoe voorzichtig men met deze dingen moet zijn – wanneer onze zon, of alle zonnen van zijn klasse van etherische dichtheid, sterft, die zon op het ogenblik van zijn dood als in een oogwenk, als het voorbijtrekken van een schaduw over een muur, is heengegaan; in een hogere zin is verdwenen. Maar niettemin laat hij voor een poos zijn etherisch lichtgevende gewaden achter. Van die gewaden zien wij met onze fysieke ogen de buitenste lichtgevende sluier, en hoewel dit lichtgevende kleed in werkelijkheid een lichaam van licht is, is het toch veel etherischer dan wat het verborgen of onzichtbare meest dichte lichaam van de zon was of is. Daarna raakt dit lichaam of gewaad van licht in verval – ik kan niet zeggen hoe lang dat duurt in menselijke jaren, misschien 100 of 1000 of 10.000 jaar; maar vergeleken met een grofstoffelijk lichaam zoals onze aarde of de vroegere maan, of Jupiter of Mars, is de tijd van verval van haar lichtgevende kleed uiterst kort, en bijna ogenblikkelijk.

Want, wat gebeurt er? In werkelijkheid voltrekt zich op het ogenblik van de dood van de zon een van de verbazingwekkendste en meest verheven gebeurtenissen in de levensloop van een zonnestelsel. Er is dan een volledige uitbarsting, en uitstroming, een ontploffing, zo u wilt, van zonlicht dat het hele zonnestelsel met ongelooflijke glans vervult. Hoe lang duurt dat? Zoveel tijd als het licht nodig heeft om zich voort te planten en zoveel tijd als de zich langzamer voortbewegende grovere gedeelten van de zon die zijn lichaam samenstellen, nodig zullen hebben om het zonnestelsel tot zijn grenzen te vullen. Het licht plant zich sneller voort, en deze etherische atomen gaan langzamer. Maar wanneer we ons, laten we zeggen, op een verafgelegen zon zouden bevinden, zelfs in ons melkwegstelsel, of op een planeet die cirkelt om zo’n zon in onze melkweg, en we getuige konden zijn van de majestueuze ‘lijkverbranding’ of de dood van onze zon of van ons zonnestelsel, dan zouden we die zien als een schitterende lichtflits, die misschien een uur zou duren, of een van onze dagen, of een week, en tot in de verste uiteinden van ons zonnestelsel de ruimte zou vervullen met luister, en dan langzaam zou verdwijnen. Hoe minder spiritueel de atomen van de lichtgevende stof zijn, des te langer blijven ze gloeien, want dan is daar een grotere fysieke of materiële levenskracht. De meer spirituele atomen verdwijnen bliksemsnel. De zon is heengegaan, maar zijn lichtgevende kleed kan, gerekend in menselijke jaren, heel wat tijd nodig hebben voordat het volledig is verdwenen.

Dit betekent alleen dat ons zonnestelsel en zelfs de ruimte daarbuiten eenvoudig vol is met talloze zonnedeeltjes, niet van de zon zelf die een spirituele entiteit is, maar van zijn lichtgevende kleed – miljoenen en miljarden en biljoenen en biljarden deeltjes, die u, als u wilt, atomen kunt noemen. Het is een heel geschikte term als u moeite heeft het juiste woord te vinden, en het is bovendien een passende term om te gebruiken. Deze atomen sterven aldus langzaam en hun samenhang wordt geleidelijk verbroken. Dan beginnen ze hun omzwervingen door de melkweg, om weer bijeengebracht te worden op het moment dat onze zon zich opnieuw gaat belichamen.

U ziet dus hoe een bewering die volkomen waar is, maar onvolledig omdat het niet mogelijk of juist is een volledige uitleg te geven, later door iemand die niet bekend was met de regels van communicatie kon worden aangegrepen en, zoals de meester vaak bijna geërgerd heeft gezegd, als voorbeeld van tegenspraak naar voren worden gebracht.

De zon, of liever het voertuig of lichaam van de zon, valt zo snel uiteen omdat hij evolutionair gezien een spirituele entiteit is. Ik herhaal: wanneer zijn pols voor het laatst heeft geslagen is de zon heengegaan. Zijn schitterende gewaden blijven nog een poos bestaan. Als een mens sterft, treedt zijn dood even plotseling in. Met het laatste kloppen van het hart, de laatste flits van bewustzijn in de hersenen, is de werkelijke mens als een flits weer heengegaan, hoewel het lichaam nog warm blijft en de magnetische schakel met de hersenen er nog is, en de hersenen, die nog een kort ogenblik psychisch met het vertrokken ego zijn verbonden, het panorama van zijn voorbije leven in een kort ogenblik overzien; hoe lang dat duurt hangt van de persoon af – het kan een of twee uur zijn of meer. Dan blijft het grofstoffelijke lichaam over dat, als het wordt begraven, jaren nodig heeft om uiteen te vallen. Maar toen we lichamen van licht hadden en deze aflegden, was het ontbinden ervan een kwestie van maar een paar uur. Dan was het hele lichaam verdwenen.

24 september 1940

Tweeledige evolutie – het eerste begin van goddelijkheid

Ik zoek naar woorden die niet gemakkelijk zijn te vinden. De woorden waarnaar ik zoek moeten denkbeelden overbrengen, leiden tot het begrijpen van bijzonder subtiele feiten in de natuur, feiten die in het westen volkomen onbekend zijn en waarvoor ons hersenverstand niet gevoelig is, of liever, die ons hersenverstand niet gewaarwordt, evenmin als onze ogen de wonderen van het ultraviolette deel van het zonnespectrum kunnen waarnemen, noch die van het infrarode deel.

Ik zal u iets zeggen, zo goed ik kan of mag, wat eigenlijk niet tot deze graad behoort en toch voel ik dat er een beroep op me wordt gedaan, en ik geloof dat u recht heeft op deze hulp. Het is uw zaak dit aan te nemen omdat u het begrijpt, of het te verwerpen omdat het voor u onbegrijpelijk is, of u niet aanspreekt.

Ten eerste zou ik willen zeggen dat er geen reden is om enige uitzondering te maken voor de aarde. De aarde is maar één planeet van de familie van planeten en houdt zich mutatis mutandis aan alle wetten waaraan ook alle andere planeten zich houden met betrekking tot het verharden of verstoffelijken of het etherisch worden, enz.

Voor wat ik nu zou willen zeggen moet ik naar woorden zoeken, ik vraag u daarom geduld met mij te hebben. Wat dichtheid of grofheid en stoffelijkheid betreft, deze woorden moeten niet altijd als synoniemen worden beschouwd. Stoffelijkheid is in geen geval het meest grove beginsel, of liever materie is dit niet; en dit is telkens en telkens weer gezegd, niet alleen door mij maar ook door HPB. Het vierde beginsel is het meest grove, maar wanneer u probeert grofheid en dichtheid met elkaar te verwisselen vergeet u dat grofheid en dichtheid op dit gebied vaak hetzelfde kunnen betekenen, maar op andere gebieden zijn ze niet altijd hetzelfde.

De vierde ronde, de vierde planeet, het vierde wortelras, leiden dus samen tot het maximum van grofheid in evolutie, want ze zijn kamisch. Uit drie richtingen komt als het ware kama samen via drie verschillende wegen, in de ronde, in de bol en in het ras; en het vierde onderras van het vierde wortelras in de vierde ronde op de vierde bol vormt het hoogtepunt of de climax van grofheid.

Hier in dit voorbeeld is het mijn weloverwogen mening dat grofheid en dichtheid kunnen worden gebruikt als synoniemen of als equivalenten. Hier vallen de betekenissen samen en duiden hetzelfde aan. Wanneer u het woord stoffelijk of stoffelijkheid in de strikt occulte betekenis gebruikt, zal deze toestand of dit stadium niet worden bereikt vóór de zevende ronde, die niettemin veel etherischer dan grof zal zijn.

Alle evolutie begint van bovenaf, bereikt haar vierde fase of trap op de neergaande boog, daarna begint ze uit de grofheid en dichtheid op te klimmen naar ontstoffelijking, wat het gebruikte woord is en een verkeerd woord, in elk geval naar het opnieuw vergeestelijken. De stof wordt meer vergeestelijkt, en spirituele vermogens van de stof of prakriti komen geleidelijk tevoorschijn. De eerste wortelrassen waren niet zover geëvolueerd als de latere, en het vijfde ras is ook niet zover ontwikkeld als het zesde of zevende ras zal zijn. De eerste rassen waren veel spiritueler dan het derde of vierde of vijfde, maar ze zullen niet spiritueler zijn dan het zesde of zevende.

Ik zal u nu een analogie geven. Beschouw de zeven beginselen van de mens, van atman tot het fysieke lichaam. De evolutie begint als het ware als atman zich voor het eerst roert, bij de eerste beweging in atman. Evolutie werpt een sluier om de atmische monade, en die sluier noemen we buddhi. De beginselen van buddhi ontvouwen zich en brengen manas voort. Zijn inherente of intrinsieke eigenschappen ontvouwen zich op hun beurt waardoor kama ontstaat. Al deze waren natuurlijk latent in atman aanwezig, maar ongemanifesteerd. Op dit punt hebben we het grofste, dichtste stadium van de hele evolutie bereikt. Dan gaan we naar beneden, omdat het werkelijk een val betreft, naar wat gewoonlijk de prana’s, het lingasarira en het stoffelijke of fysieke lichaam worden genoemd.

Waarom heeft het vierde de grootste dichtheid van alle, of het nu rassen, een bol of een keten of de mens betreft? Omdat daar het kama-beginsel het krachtigste werkzaam is. De karakteristieke eigenschap ervan is begeerte, spiritueel en grof; begeerte brengt sterke aantrekking met zich mee, en de levensatomen zijn in het vierde stadium altijd dicht opeengepakt omdat ze hongerig naar elkaar zijn, waardoor ze zich verdichten, vaster worden.

Het eerste wortelras was heel etherisch, maar helemaal niet ver ontwikkeld. Het kind ervan, het tweede ras, was minder etherisch en iets verder geëvolueerd. Het derde ras was nog minder etherisch, maar wat verder ontwikkeld. Evenzo het vierde. Het vijfde ras is meer etherisch dan het vierde, omdat het begint aan de opgaande boog, maar verstandelijk meer ontwikkeld dan het vierde. Het zesde zal nog etherischer zijn dan het vijfde, maar meer spiritueel dan intellectueel, want hoewel het intellect nog verder geëvolueerd zal zijn dan gedurende het vijfde, zal het door het buddhi-beginsel worden beheerst. En ten slotte zal het zevende ras de evolutie voltooien in wat een fysiek lichaam kan worden genoemd, dat niet langer een dicht lichaam van vlees zal zijn door zijn verwantschap met het vierde, maar het zal een lichaam van licht zijn – veel minder grof en dicht dan bijvoorbeeld een grof lichaam van vlees van het vierde ras zou zijn.

Ik probeer uit te leggen waarom u het woord materie of prakriti, op de juiste wijze gebruikt, niet moet verwarren met inherente grofheid.

Dit is ook van toepassing op de morele sfeer van het leven van de mens en op de verstandelijke sfeer. De grofste delen van het denken en voelen van de mens bevinden zich niet in zijn prana’s, noch in zijn lingasarira, en evenmin in zijn lichaam. Zij liggen in zijn beelden vormende verstand en in zijn begeerten en emoties; met andere woorden, in de kama en het kama-manas. Het vlees of het lichaam zondigt dus niet, een vergissing die godsdienstijveraars altijd maken. De zonde van verkeerd handelen ligt in het kama-manasische deel van onze natuur, dat in deze vierde ronde nog niet volledig is ontwikkeld. U ziet dus dat de mensenrassen gedurende het eerste, tweede en derde ras meer spiritueel en minder mentaal, minder grof, waren dan het vierde. Het vijfde, zesde en zevende zullen minder grof zijn, omdat ze gestaag etherischer worden doordat ze langzaam de opgaande boog beklimmen; toch zullen ze het zevende beginsel naderen, het sthulasarira.

Ik zal de hele waarheid op een andere manier weergeven, terwijl ik nog steeds naar woorden zoek om deze gedachten in te kleden. Volmaakte evolutie betekent volkomen voltooiing. Iedere entiteit of monadische entiteit is in al haar zeven beginselen zevenvoudig, overeenkomstig het gebied waarop de monade leeft. Maar die monade is geen volmaakte entiteit, geen perfect wezen, totdat ieder van de zeven beginselen het zevende of hoogste evolutiestadium heeft bereikt. Hoewel het eerste ras leefde in wat we een deel van de atman van de constitutie zouden kunnen noemen, bestond het dus uit heel onvolkomen geëvolueerde entiteiten. Het tweede wortelras ontwikkelde daarna, naast dat deel van de atman dat tot het eerste ras behoorde, bovendien een bepaald aspect van de buddhi, en was daarom iets meer volkomen in evolutie dan het eerste wortelras. Het derde ras bracht de evolutie nog verder. Het denkvermogen begon te komen, te functioneren. En dat deed ook het vierde ras.

Voor een mens is het niet genoeg een aspect van de atman, een aspect van de buddhi en een aspect van het manas in zich te hebben, als hij zonder begeerte, verlangens, aspiratie en gevoel is. Kama moet zich ontwikkelen. Dan begint het opklimmen. Het eigenlijke denken begint zijn plaats op de opgaande boog in te nemen, maar in een nieuwe betekenis, doordat wat we de prana’s kunnen noemen doordrongen worden met mentale kracht en het lingasarira en het sthulasarira gaan verfijnen. Zo gaat het proces tot zijn voltooiing door in het vijfde, zesde en zevende of laatste ras in deze ronde, en op grotere schaal gedurende de eerste, tweede, derde, vierde, vijfde, zesde en zevende ronde van onze bol en van onze planeetketen.

Dus in de zevende ronde heeft u een volledig ontwikkeld mens, en daarom een god-mens. Ieder beginsel is geheel vervolmaakt – niet zoals we nu zijn, relatief volmaakt voor deze vierde ronde in onze vier hogere beginselen en gewikkeld in onze drie lagere beginselen, maar betrekkelijk volmaakt in alle zeven beginselen, en daarom een volkomen mens. U ziet nu, hoop ik, wat wordt bedoeld als wordt gezegd dat het grofste beginsel, dat het ‘meest’ materiële beginsel wordt genoemd – een verkeerd gebruik van het woord materieel, het vierde is. Het grofste evolutiestadium is het vierde. Het grofste stadium in een menselijke morele en emotionele betekenis is het vierde.

Pas deze toelichting, die ik nooit eerder zo duidelijk heb durven geven, toe op de planeten. U zult dan begrijpen waarom Venus in haar zevende ronde is, en hoewel ze meer materieel of prakritisch is dan onze aarde, is ze toch in een ander opzicht meer etherisch omdat ze in haar zevende ronde is. Ze is in het etherische, het spirituele deel van prithivi, hoewel prithivi de laagste van de prakriti’s is. Heel eenvoudig, maar iets bijzonders voor mensen die niet over de sleutel beschikken. Zo zal de mens van het zevende ras, voor zover de beperkingen van de vierde ronde dat toelaten, wanneer aan het zevende ras een einde komt, in het zevende stadium van al zijn beginselen leven, voor zover dat in de vierde ronde mogelijk is.

In de zevende ronde zullen de mensen, vóór de aarde sterft, niet langer mensen zijn, maar dhyani-chohans, god-mensen, verheven boeddha’s. Ze zullen leven in het hoogste beginsel van de prithivi van de zevende bol, de hoogste bol volgens het zevenvoudige stelsel, en in het zevende stadium van hun eigen beginselen, en zullen lichamen van licht hebben. Alles zal op zijn hoogste niveau en op zijn best zijn. Maar deze volmaking wordt bereikt nadat alle beginselen zijn doorlopen; elk moet worden vervolmaakt, elk moet zijn eigen plaats en aandeel in de volmaking krijgen, en dit proces eindigt bij het fysieke lichaam, om de zeven menselijke beginselen als analogie te gebruiken.

Kijk naar de zon: ik zal een vreemde paradox vertellen. Hij is onvergelijkelijk veel grover dan onze aarde is. Toch is hij de woning van een god. Hij moet deze grofheid hebben om zijn rijk te besturen dat gebieden omvat van wezens en sferen die onvergelijkelijk veel grover zijn dan onze aarde. Het lichaam van de zon is wat onze ogen zien of denken te zien; in elk geval wat onze ogen registreren. Het is materie in de zesde en zevende graden van prithivi, van onderaf gerekend, in de buddhi en atman van prithivi. Maar wat de astronomen zien en wat onze ogen werkelijk waarnemen is mogelijk de derde graad, en meer waarschijnlijk nog de vierde en vijfde van onderaf gerekend, wat wij de kama en het manas kunnen noemen; met andere woorden, het kleed of de sluier rond die gouden zon die voor onze fysieke ogen volkomen onzichtbaar is, even onzichtbaar als de lege ruimte, en toch een onuitsprekelijk stralende massa of bol of aurisch ei – noem het zoals u wilt – van eenvoudig onbegrijpelijk enorme spirituele en verstandelijke zowel als vitale kracht. Het enige wat we van de zon zien, zijn zijn lagere gewaden, het spel van zijn vitaliteit die werkt in de vierde, vijfde, zesde en zevende graad van prithivi van onderaf gerekend. En ik noem de vierde en de vijfde, de twee lagere waarover is gesproken, omdat wat de astronomen door hun telescoop zien eigenlijk verdichte of concrete, en daarom de enigszins zichtbare delen van de prithivi van het lichaam van de zon zijn. Wordt het u duidelijk wat ik bedoel? De werkelijke zon zien we niet. Wat we zien is een weerspiegeling. Ik bedoel niet een weerspiegeling van iets veraf in een ander deel van de ruimte. Ik bedoel dat we het lichaam van de zon zien dat een weerspiegeling is van de ziel binnenin de zon, evenals het fysieke lichaam van de mens een weerspiegeling of projectie is van zijn ziel. Begrijpt u die gedachte?

Dus gaat de evolutie vanaf de top, van het eerste tot het zevende beginsel, voortdurend verder. Als ik het een rechte lijn zou noemen, zou ik u een verkeerd beeld ervan geven. U zou direct denken aan een rechte lijn op een schoolbord, een rechtlijnige weg of verloop of opgang van de evolutie. Ieder beginsel wordt op zijn beurt voortgebracht en geëvolueerd, te beginnen bij het hoogste en eindigend met het laagste. Op het hoogtepunt is de mens een volledig ontwikkelde entiteit geworden, omdat ieder beginsel dan zijn hoogste of zevende stadium of substadium van evolutie, of van zich ontvouwende groei, heeft bereikt. De mens is dan een god. Zijn zogenaamde sthulasarira – dat dan een onjuiste benaming zal zijn, alleen zo genoemd op basis van onze huidige lichamen van de vierde ronde – maar zijn zevende beginsel of buitenste gewaad, zijn lichaam, zou praktisch een licht zijn dat voor onze tegenwoordige ogen bijna verblindend zou zijn. Het zou prithivi zijn in haar eerste of hoogste toestand. Ik spreek nu alleen over het lichaam, het lichaam van licht, het lichaam van straling.

Neem het geval van de planeten, een onderwerp dat ik een ogenblik geleden aanroerde. De reden waarom Saturnus de meest etherische is, zelfs etherischer dan Uranus, de meest etherische van de planeten van het zonnestelsel, is dat hij van de zeven heilige planeten van de oudheid het verst van de zon staat, en dus in zekere zin de jongste is. Naarmate de planeten, opgevat als individuen, ouder worden, naderen ze de zon. Tegelijkertijd evolueren hun prakriti’s zich sterker, deels om hen te beschermen tegen de zon die hen anders eenvoudig zou vernietigen, en deels omdat de evolutie nu eenmaal op die manier verloopt. Beide aspecten maken deel uit van het proces. Venus is daarom grover en meer prakritisch en materiëler in letterlijke zin dan de aarde, en Mercurius is materiëler dan Venus. Toch komt Mercurius, wat onze beginselen betreft, overeen met buddhi. Venus is dan het hogere manas. Onze aarde is kama-manas. Mars is kama, vreemde paradox, waarbij we in dit geval natuurlijk de volgorde van de menselijke beginselen aanhouden.

Ik zal hieraan nog een gedachte toevoegen, en ik vraag u te proberen dit te begrijpen. Ik geloof niet dat ik ooit zo openhartig heb gesproken als nu, omdat ik heb gevoeld dat ik verkeerd zou worden begrepen, en mijn last is toch al zwaar genoeg zonder het karma van het misleiden van mijn broeders. Wij worden tegen de zon beschermd. Er is een oud hindoegezegde dat in het westen nooit is begrepen en waarin toch veel occulte wijsheid ligt besloten, namelijk dat de goden zich voeden met mensen. De zon zou ons, als planeet, als planeten, vernietigen, niet doelbewust maar automatisch zoals vuur brandt, zoals goedheid de mens veredelt, even automatisch als dat ethische normen zijn gebaseerd op de beginselen van harmonie in het heelal. Het zou niet anders kunnen zijn. Maar we worden beschermd door het aurische ei van onze eigen aarde en door de verschillende aurische eieren van de andere planeten die ieder hun eigen aurische ei hebben. Dit is een akasische sluier die zelfs een zon niet kan doordringen, mits de planeten hun afstand bewaren, wat ze inderdaad doen. De god in de zon zal niet optreden als de grote verslinder. De automatische werking van de natuur zal dat doen, zoals bij de beet van een adder, of het branden van caustische middelen, of goedheid die verheft en redt. En bovendien is iedere planeet, waaronder onze aarde, omringd door een volmaakt omhulsel van kosmische substantie, kosmisch stof, meteorieten, astrale substantie – de meester noemt het een continent; en dat alles beschermt ons tegen de verschrikkelijke kracht van de zon. Ik zeg verschrikkelijk, omdat we eenvoudig zouden verdwijnen; de planeten in het hele zonnestelsel zouden, als ze niet werden beschermd, als een rookwolk verdwijnen.

Dit continent boven ons hoofd, dat de aarde omringt, wordt in feite karmisch aangetrokken door het aurische ei van de aarde. Al deze dingen die worden aangetrokken zijn delen geweest van haar vroegere lichamen in andere belichamingen van de aarde. De maan is niet de enige opslagplaats van alle substantie van de vroegere aarde. Een bepaalde hoeveelheid karmisch stof, van levensatomen, wordt ook aangetrokken door het zeer sterke magnetisme van dit continent boven ons hoofd. Het is een continent. Het is vele tientallen kilometers dik. Zelf geloof ik dat dit voor een deel de oorzaak is van wat wij het blauw van de atmosfeer op een heldere dag noemen, en dat de zonnestralen tot ons komen op de weldadige goddelijke manier waarop Vader Zon zijn kinderen aanraakt met zijn licht en zijn hulp. Dit meteorische continent of deze sluier die de aarde als een schil omringt, is ook de oorzaak van onze klimatologische en meteorologische storingen. Allerlei stormen, stormen met weinig regen, onweer, stormen met regen, sneeuwstormen, zomerhitte en winterkoude worden grotendeels voortgebracht door de wisselwerking tussen dit continent boven ons en het eigen elektrovitale magnetisme van de aarde, dat inwerkt op de aarde zelf en op deze meteorische schil die de aarde omringt. Wat wij de warmte van de aarde noemen is niet afkomstig van de zon, hoogstens een klein deel ervan komt van de zon, en zelfs dat niet rechtstreeks als warmte, maar eerder als straling, die, wanneer ze de aarde bereikt, onmiddellijk elektrisch en magnetisch, elektromagnetisch, elektrovitaal begint te werken en de dingen op aarde in beweging brengt. De reden dat de zonnestralen ons verwarmen en weldadig aanvoelen als het koud is in de winter en drukkend zijn in de zomer is dat ze werken als een elektrische stroom wanneer ze door de lucht gaan en onze huid aanraken. Elektriciteit is heet noch koud, maar ze zet een trillingsactiviteit in werking in alles wat ze aanraakt of waardoorheen ze gaat, en onze zintuigen nemen dit waar als hitte, warmte, licht, een weldadig gevoel, of in de zomer als drukkende hitte waaraan veel mensen sterven.

Nog een gedachte, vrienden: alle entiteiten in het zonnestelsel, Vader Zon en zijn hele familie van planeten, zichtbare en onzichtbare, zijn in essentie godheden. Hun essentiële innerlijke verlangens en hoop en begeerten zijn gericht op harmonie, zelfvergetelheid en het welzijn van het geheel. En let erop dat wanneer een planeet – het zal misschien een beetje raar of eigenaardig klinken, maar het zal duidelijk maken wat ik wil zeggen – wanneer een planeet in het rijk van de zon verdorven zou worden, met andere woorden op zichzelf zou willen staan en zichzelf wil laten gelden, d.w.z. egoïstisch was, en niet zou willen gehoorzamen aan de harmonische wetten van het zonnerijk, waardoor alles in harmonie en vrede wordt gehouden en het algemeen welzijn wordt gediend, dan zou aan de loopbaan van die planeet ogenblikkelijk een einde komen. Wanneer dit tegendraadse gedrag te erg zou worden, dan zou de kracht van de zon haar vernietigen. In het ergste geval zou ze verdwijnen. Ze zou zich ongetwijfeld opnieuw belichamen, omdat de monade van een planeet even hoog is als die van de zon. Maar wat de voertuigen van de planeet betreft, haar grofstoffelijke lichaam, haar lichaam van materie, haar levenskracht en haar lingasarira of haar astrale licht zouden eenvoudig worden vernietigd, want niets beneden het derde beginsel van bovenaf kan veilig de zon naderen of zich tegen hem verzetten. Ook een dhyani-chohan kan de zon niet naderen in een lichaam lager dan zijn manasische lichaam. Noem het het mayavirupa als u wilt. Hetzelfde geldt voor de mens. Alleen dit lichaam zou voldoende spiritueel, krachtig genoeg, zijn, niet om de zon te neutraliseren of tegen hem te strijden, maar om er één mee te worden en daardoor veilig te zijn.

De natuur straft nooit een van haar kinderen die in harmonie met haar leven en met haar samenwerken en haar helpen, want ze beschouwt hen dan als medewerkers in het kosmische werk. En zoals HPB het zo prachtig zegt in De stem van de stilte (blz. 13): Help de natuur en werk met haar mee; en de natuur zal u als een van haar meesters beschouwen en voor u neerbuigen. Dat is de gedachte. En waarom? Het is niet zo dat de monade van de natuur zich nederig voor uw monade zal buigen. Het betekent dat uw monade haar eenheid met de natuur erkent, en al de lagere vormen van de natuur erkennen de heerschappij van uw monade die met de monade van de natuur samenwerkt.

Na te hebben geluisterd naar de ideeën die ik op deze manier heb proberen over te dragen, maak dan nooit de fout u te verbeelden dat een mens wijs genoeg is om de natuur te veroordelen. Als u een dhyani-chohan of een boeddha was, zou het misschien anders zijn. Maak nooit de fout dat u zegt het recht te hebben iemand anders te beoordelen op de manier waarop niet alleen individuen maar ook landen dat doen. U zult het helemaal mis hebben. Hoe sneller de wet van broederschap en onpartijdige rechtvaardigheid en recht tot elke prijs wordt begrepen, des te eerder zal de aarde de hemel zijn die ze zelfs nu al zou moeten zijn. De mensen vinden altijd een excuus om het zichzelf te veroorloven hun geliefde hobby’s te beoefenen en zich aan zwakheden over te geven. Want ieder van ons draagt schijnheiligheid in zich. Deze komt voort uit onze kama of begeerte, uit egoïsme: ‘Wij staan boven de anderen. Wij hebben het recht het leven van anderen te nemen.’ En hoe verkeerd het hele stelsel is, blijkt uit het feit dat in ons moderne rechtssysteem, volgens het Engelse stelsel dat in dit land [de VS] werd overgenomen, algemeen wordt erkend dat twaalf mensen genoeg weten om een ander mens het leven te benemen. Natuurlijk moet, aan de andere kant, een georganiseerde maatschappij zich beschermen tegen kwaad en zelfzucht, en de meest wijze landen, de meest beschaafde en vriendelijke zijn die waar de doodstraf geleidelijk wordt afgeschaft en die niet toelaten dat hun ogen worden gesloten voor de hogere wetten van sociale ethiek door het hier genoemde beginsel te verwringen. Theosofen zouden de feiten onder ogen moeten zien. De maatschappij moet zichzelf beschermen; en de verstandigste volkeren bieden het hoofd aan de problemen waarvoor zij door boosdoeners worden gesteld door opsluiting, geen gevangenschap uit boze wraak, hoe vreselijk de misdaad misschien ook was, maar een gevangenschap als beteugeling en opvoeding – dit is werkelijk menselijk omdat het zo volkomen menswaardig is.

De oude Mozaïsche leer van oog om oog tand om tand laat ons zien hoe volstrekt onpartijdig de natuur werkt. Maar dat betekent niet dat ze een regel is die de mens moet volgen, omdat, zoals ik vaker heb geprobeerd aan te tonen, de mens hoger staat dan de natuur die hij om zich heen ziet, want wat hij rondom zich ziet zijn de laagste beginselen van de innerlijke natuur. Wij mensen zijn al begonnen te leven in het lagere deel van onze monade, in de manasische delen, en staan daarom veel hoger dan de uiterlijke natuur om ons heen. We hebben geweten, sympathie, een gevoel voor rechtvaardigheid, en vriendelijkheid ontwikkeld, en deze zijn in ons aan het groeien. Waarom? En nu keer ik terug tot het begin; de cyclus komt terug bij het uitgangspunt: omdat de evolutie van de mens het punt heeft bereikt waar de lagere beginselen in harmonie beginnen mee te trillen met de hogere. Het vierde of middelste beginsel is gepasseerd. De prana’s beginnen nu de hogere trillingsfrequenties in de menselijke constitutie te voelen, en beginnen het lingasarira en het lichaam te doordringen, zodat zelfs de hersenen nu met innerlijk licht kunnen worden doordrongen.

Het is een troostrijke gedachte dat we reeds het eerste zwakke schijnsel van de nieuwe dageraad zien, de eerste stralen van de aurora van de nieuwe dag, al zal deze misschien nog lang op zich laten wachten. Goddelijkheid ligt vóór ons, en het geluk dat daarmee gepaard gaat wanneer we boeddha’s en christussen zullen zijn.

26 november 1940

De tweevoudige invloed van Saturnus

Iedere bol van onze keten wordt eigenlijk niet gevormd – tenminste niet fysiek gebouwd, als men denkt dat het woord ‘gevormd’ die betekenis heeft – maar bij zijn constructie ‘beïnvloed’, of ‘beïnvloed’ voor wat zijn constructie betreft, door alleen de overheersende stromingen van Saturnus of door invloeden van de andere bollen van de andere heilige planeetketens. Ik bedoel dit: iedere bol van de planeetketen staat veeleer onder toezicht dan onder leiding van een astraal-spirituele invloed of kracht van een van de andere heilige planeetketens. Onze bol D staat, stond en zal staan niet alleen onder de invloed van Saturnus maar bovendien onder die van een dode planeet. Deze laatste invloed betreft niet zozeer de uiterlijke vorm maar werkt in op het gemoed; ze geeft niet zozeer leiding maar heeft een stimulerende invloed op ons. Zoals in het geval waarin u aan iemand geen leiding geeft, maar uw invloed een sterke uitwerking op hem heeft, hoewel hij toch zelf besluit welke weg hij zal gaan.

De maan is deze dode planeet die grote invloed op onze bol heeft gehad, en in alle oude religieuze filosofieën of religies die deze esoterische leringen kenden, zult u dezelfde verwijzingen vinden naar de maan en naar de invloeden van andere planeetketens op de onze. Het joodse volk, bijvoorbeeld, heeft altijd trots beweerd dat Jehova hun eigen stamgod is, en die is de Saturnus-invloed, of de Saturnus-godheid of -god. Hiermee hangt een lang verhaal samen van verkeerd begrepen occultisme en exoterische bespiegeling, waar ik nu liever niet op inga.

De invloed van Saturnus is niet een en al slecht. Hij kan slecht zijn, maar ook goed. Ieder van de heilige planeten heeft allerlei soorten invloeden, die de hele schaal van de zeven beginselen doorlopen, en dus heeft Saturnus een goddelijke, een geestelijke, een intellectuele, een psychische, een astrale en een fysieke invloed. Maar al deze invloeden zijn Saturnisch, dragen het kenmerk van de svabhava van Saturnus, van het magnetisme van Saturnus zogezegd. En daarom kan een invloed van Saturnus, evenals die van Jupiter, Mars of Venus goed of slecht zijn, afhankelijk van het individu en het moment waarop hij wordt uitgeoefend. De joden stonden tijdens de Mozaïsche bedeling onder de invloed van Saturnus. Het was niet een erg verheven invloed, hoewel deze een verheven aspect had, en dit houdt een paradox in. Jezus de avatara verscheen onder hen – ‘Ik heb een boodschap voor de verloren schapen van het huis van Israël’, zei hij – en hij probeerde hen naar een nieuw tijdperk te leiden, van de invloed van Saturnus naar een nieuwe invloed. Daarom wordt hij door de eerste christenen, niet door de latere theologen, mystiek voorgesteld terwijl hij Jeruzalem binnenrijdt op een ezel, waarmee hij zijn beheersing over het symbool van Saturnus laat zien, en op het veulen van een ezel.* Zozeer was dit een algemeen erkend feit dat toen Antiochus Epiphanes het heilige der heiligen zou zijn binnengegaan, wat voor iedereen behalve de joodse hogepriester streng verboden was, hij daar volgens de legende iets zag wat volgens de joodse wetgeving verboden is – namelijk, een uitgehouwen of gesneden beeld, of wat de joden een afgod noemen. De legende zegt dat wat hij in het heilige der heiligen in de tempel zag, het beeld was van een gouden ezel, het symbool van Saturnus. Evenals de Egyptenaren die, toen ze de kop van een stier of koe gebruikten, alleen maar naar de maan verwezen; of wanneer de Grieken een paard of paarden als zinnebeeld gebruikten, bedoelden ze de zon, enz.

*Vergelijk De esoterische traditie, blz. 648ev.

De gouden eeuw van Saturnus is een Latijns en Grieks verhaal, dat niet bij de joodse leringen hoort. De Grieken, en de Romeinen die het aan de Grieken ontleenden, noemden het oorspronkelijke tijdperk van Kronos, de eeuw van Kronos of Saturnus, de eeuw van onschuld, en dit verwijst naar een typisch esoterische lering die ook op de planeten betrekking heeft, omdat bij de omzwervingen van de monaden de zwerftocht begint bij Saturnus vóór de zon wordt bereikt, en daar eindigt nadat de zon is verlaten. Voor de Grieken betekende de gouden eeuw van Saturnus de eeuw van onschuld, het begin van het leven, zoals de gouden eeuw van een menselijk leven een gelukkige kindertijd is, zonder angst, zonder zorgen, zonder verdriet of leed, omdat het denkvermogen in het kind nog niet is ontwikkeld om deze te begrijpen, en erdoor te groeien en grootmoediger te worden; want we worden door elk verdriet enorm geholpen als we het op de juiste manier opvatten. Ieder verdriet is karmisch. Maar het kind weet dit niet. Zijn kleine zorgen beginnen zijn denkvermogen wakker te schudden.

Dat bedoelden de Grieken met de eeuw van Saturnus, de kindertijd van de mensheid. In de Griekse mythologie was Saturnus in tijd en ruimte een van de eerste goddelijke wezens, en na hem kwam Jupiter. Toen deden moeilijkheden, of liever het denken, hun intrede in de wereld: het bewustzijn dat begrijpt, het begrijpen van geluk en leed, verdriet en vreugde, de kennis van goed en kwaad, de verbijsterende problemen die ons kwellen wanneer we proberen het edele pad te bewandelen. We hebben nu denkvermogen nodig, waaronder ons geweten en ons bewustzijn. Maar de Grieken en Romeinen zeiden ook dat wij in de toekomst de cyclus weer zullen besluiten door op onze evolutionaire omzwervingen weer tot Saturnus op te stijgen, en aan het einde van deze grote cyclus van evolutie zullen we niet langer als onschuldige kinderen zijn, maar als halfgoden of zelfs goden. Er zou nog veel meer over te zeggen zijn, maar bedenk dat de Griekse en Romeinse verhalen van de cyclus van Saturnus behoren bij de behoefte aan occulte lering en het occulte denken en de eigenschappen van die volkeren.

De joden zouden dit heel goed hebben begrepen; alleen volgden zij nu eenmaal niet die manier van denken. Voor hen was Jehova de Saturnische stamgod, de god van hun land, van hun volk. En de filosofen onder de joden hebben altijd gepoogd in hun denken veeleer op te stijgen naar de geestelijke regionen van Saturnus, de Saturnische rust, de bespiegelende en contemplerende wijsheid, waarvan Saturnus in zijn hoogste aspecten een symbool is, dan zich bezig te houden met de langzame, koude, zware, concrete aspecten van Saturnus. Deze zelfde eigenschappen worden in de astrologie erkend.

De monade – een samengestelde entiteit

Dit is nog eens een bewijs van de oude regel dat men niet te snel vooruit moet gaan. De weg is die van het karmische lot. Probeer dat nu zoveel mogelijk te begrijpen. Beschouw de monade bovendien als één. Ze is een spirituele eenheid. Toch is ook de spirituele monade in werkelijkheid een samengesteld wezen. Ze is het kosmische zaad waaruit de kosmische levensboom groeit, met zijn wortels naar boven, zijn grote en kleine takken, twijgen, bladeren en vruchten naar beneden. Te zijner tijd komen uit zo’n zaad alle voortbrengselen van kosmisch leven, en als er maar één oneindig homogene essentie in de monade zou zijn, dan kon die zich niet verspreiden in de vele, ongelooflijk talrijke gebieden, wezens, hiërarchieën van het gemanifesteerde heelal. Juist het feit dat heterogeniteit voortkomt uit wat we homogeniteit noemen, is een bewijs dat heterogeniteit met al haar ontelbare vertakkingen besloten lag in de homogene monadische essentie, en door die homogene monadische essentie stroomt, zoals de levensstroom van een boom voortkomt uit het ogenschijnlijk, en voor ons werkelijk, homogene zaad. Daarom ligt zelfs achter de spirituele monade een oneindigheid van kosmische bestemmingen, zodat elke straal die uit de monade voortkomt, zijn eigen door karma bestemde koers volgt, en dus omlaag voert vanaf het geestelijke gebied, door alle tussenliggende gebieden en hiërarchieën om zogezegd zijn eindpunt of grens te bereiken, wanneer het zich ontrollen, het emanationeel ontvouwen of het evolutieproces zijn einde bereikt.

De monade is voor ons dus homogeen. Alles komt uit haar voort en alles zal weer in haar worden opgenomen of teruggetrokken, wanneer pralaya begint. Maar al deze verschillende individualiteiten moeten latent erin aanwezig zijn geweest om eruit te kunnen voortkomen. Daarom laat dit ons zien dat de monade niet alleen een kanaal, een layacentrum, is waaruit alles wat er aan gemanifesteerd leven bestaat stroomt – en daarna zich vertakt in de oneindig zich voortplantende vormen van het gemanifesteerde leven – maar dat de monade zelf een entiteit is.

Denk eens aan uw eigen spirituele monade: u bent daaruit ontwikkeld in al uw zes lagergelegen beginselen. Denk na waarin deze zes beginselen zich hebben ontvouwd: een microkosmos. Toen een monade, deze monade, uw monade of de mijne, vroeger in nirvana was, was ze voor ons echter geheel homogeen. Alles was weer erin teruggetrokken, ingetrokken, opgetrokken. Daarom keert alles weer terug in de schoot van de monade – een gedachte die u ook aantreft in het joodse denken en het christelijke stelsel dat van het joodse is overgenomen – slapend in de schoot van Brahma.

De vrede van de dood

Ik heb vaak gedacht dat de uitdrukking van onuitsprekelijke vrede en geluk die bijna te spiritueel is om op het gelaat van de stervende te worden waargenomen – en die toch wordt waargenomen – wordt veroorzaakt doordat de hersenen een zwakke glimp weerspiegelen van wat het innerlijke zelf bij de dood ervaart, en doordat de hersenen een reactie doorgeven aan de zenuwen en de spieren. De innerlijke vrede schijnt naar buiten, hoe zwak ook, op het gelaat van de stervenden. Ieder die aan het bed heeft gestaan van hen die heengaan, heeft dit gezien, ieder wiens ogen ervoor open zijn. Er is vaak over gesproken. Juist bij het intreden van de dood is er een moment dat het panoramisch overzicht zich voltrekt en tegelijk daarmee snelt het hogere deel van de constitutie omhoog om daarboven zijn geestelijke prototype, zijn eigen zelf, te ontmoeten, en langs de hele stroom van bewustzijn wordt deze ananda, zoals de sanskritisten zeggen, dit geluk, uitgestort, zelfs tot in de hersenen.

Hetzelfde gebeurt in mindere mate in sushupti, de droomloze slaap. Voor de hersenen is het feitelijk onbewustzijn, omdat ze de trillingen niet kunnen opvangen, want ze zijn te grof, te traag, te weinig verfijnd. De hersenen zijn daarom onbewust, en wij die zozeer in de hersenen leven zijn daarom eveneens onbewust.

Maar wat voor ons onbewustheid is, is het meest krachtige bewustzijn voor de innerlijke natuur: nóg een paradox. En voor mij is het een van de beste dingen van de slaap. Behalve dat het lichaam verkwikt en zich kan herstellen van de gewone inspanning van de spieren, de intense moleculaire spanningen van de dag, heeft de innerlijke natuur, zoals het haar toeschijnt, enkele vluchtige ogenblikken van het volmaaktste geluk, van wijsheid, inzicht en rust – rust in de zin van geestelijke activiteit. En dat is weer een paradox.

Inwijding brengt men zelf tot stand

Wanneer iemand is gevorderd tot het punt waar hij gereed is meer te ontvangen, zal hij dit zelf weten. Anders is hij niet gereed het te ontvangen. Dat klinkt misschien een beetje hard en wat paradoxaal. Maar wat wilt u? Zou u proberen de hogere wiskunde te onderwijzen aan het niet gevormde denkvermogen van een kind? Ik wil niet beledigend zijn. Ik weet dat er hier velen zijn die op hun eigen gebied van bepaalde dingen tien keer zoveel weten als ik van die dingen weet. Ik spreek hier over algemene beginselen. Het kind moet eerst de basis van de dingen leren, zijn denken moet zich ontwikkelen. Als het dan ontdekt dat het plezier gaat krijgen in wiskunde, zal het zichzelf de dingen aanleren, zoals alle kinderen doen, zoals wij allen in het occultisme doen. Inwijding brengt men altijd zelf tot stand, en het enige wat de leraar doet, is de weg wijzen, en wijzen op valstrikken, en waarschuwen, en hij geeft soms een magische aanraking waardoor een struikelblok in het denken van de onderzoeker uit de weg wordt geruimd.

Ik weet het wanneer een van u gereed is verder te gaan, niet alleen door wat u zegt, maar soms door wat u niet zegt. Eenvoudig. Ik weet dat ik in mijn leven een half dozijn keren jaren moest wachten en worstelen om een bepaald punt te bereiken. En toen ik het bereikte, wist ik door de innerlijke stroom van verlichting dat ik gereed was te ontvangen; en ik ontving.

Tijdens de inwijding is het absoluut noodzakelijk dat de neofiet geen bescherming ontvangt. Hij moet bewijzen wat hij waard is. Hij wordt gewaarschuwd voor het verschrikkelijke gevaar waarin hij zich zal begeven. Maar het wordt hem niet toegestaan een poging te wagen tenzij er een kans, een goede kans van slagen is, en dan wordt hij bevrijd, en hij vertrekt, hij gaat. Over zijn lichaam wordt gewaakt, het wordt beschermd; op alle mogelijke manieren wordt hij onderwezen, getraind, geïnstrueerd, gewaarschuwd, onderzocht en nog eens onderzocht op elke manier, en zoveel mogelijk wordt hem hulp gegeven. Maar als de werkelijke beproeving komt, wie anders is er dan om te begrijpen dan hij die begrijpt? Wie anders kan mislukken dan alleen hij die mislukt?

De leraar kan niet voor de neofiet de inwijding ondergaan, hij moet dat zelf doen. Hij moet bewijzen wat hij waard is, en het zou afschuwelijk en verkeerd zijn als het anders zou zijn. Het hele stelsel van occult denken, onderricht en inwijding zou dan niets dan misleiding zijn, bedrog. Ook de neofieten zijn zich bewust van dit gevaar. En ieder die werkelijke kennis heeft zal het gebed van Jezus in Gethsemane begrijpen, toen hij bad tot zijn Vader in de Hemel, zijn hogere zelf, of beter gezegd het geestelijke zelf, de god in hem: ‘Vader, indien het mogelijk is, laat deze beker aan mij voorbijgaan. Niet mijn wil geschiede maar de Uwe.’ Deze woorden alleen al zijn veelzeggend.


Dialogen van G. de Purucker, blz. 19-37

© 2023 Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag