Theosophical University Press Agency

pagina achteruit Inhoud pagina vooruit

32. Supplement

12 november 1935

Tien families van monaden

GdeP – Als we spreken over de dhyani-chohans en hun drie klassen die in het hiërarchische stelsel van evoluerende monaden op deze keten hoger staan dan de mens, kan iemand me dan vertellen hoeveel rijken of klassen van monaden er op de bollen van onze keten zich ontwikkelen en wat deze rijken zijn? Dit onderwerp bevat een wereld van tot nadenken stemmende ideeën. Nog een vraag: In onze literatuur is gezegd, door zowel HPB als mijzelf, dat er op de bollen van de keten verschillende families van monaden zich ontwikkelen die elkaar langs de bollen opvolgen. Heeft iemand hierover een stimulerende gedachte? Waar zijn deze verschillende families of klassen van evoluerende wezens? Wij mensen, bijvoorbeeld, vormen één van die klassen.

Deze vragen stel ik min of meer om de volgende reden: Als u het juiste antwoord op deze vragen vindt, zult u begrijpen wat obscuraties zijn. U zult er enig idee van hebben hoelang een obscuratie van een bol duurt. U zult begrijpen dat niet alle bollen van de planeetketen in slaap zijn of sluimeren tijdens een obscuratie van een bol, en dat ze niet blijven sluimeren of slapen gedurende de geweldig lange tijd die het bijvoorbeeld een menselijke levensgolf kost om een ronde langs de bollen van de keten te maken. Het zou dwaas zijn om aan te nemen dat onze mensheid de enige evoluerende familie op alle twaalf bollen van de planeetketen is, en dat de andere elf bollen, afgezien van onze bol D, dus eeuwenlang in een nutteloze slaap of sluimerend blijven, totdat de menselijke levensgolf in volgorde van evolutie deze bollen weer bereikt. Ik zal mijn eerste vraag herhalen: Kan iemand ons er enig idee van geven waar deze evoluerende families van monaden zijn?

[De door verschillende studenten gegeven antwoorden kunnen hier door ruimtegebrek niet worden weergegeven. Maar dit doet geen afbreuk aan de helderheid van GdeP’s opmerkingen.]

GdeP – Dit is een heel ingewikkeld onderwerp. Toch is het eenvoudig als u de basisgedachte van tien, of in feite twaalf – maar laten we zeggen tien – verschillende families of levensgolven begrijpt, die elkaar opvolgen langs de bollen van de planeetketen. Obscuratie betekent niet dat een bol, wanneer een levensgolf die verlaat, in obscuratie of sluimerend blijft tot diezelfde levensgolf daarheen terugkeert na zijn ronde te hebben gemaakt langs alle andere elf bollen van de keten. Obscuratie betekent de tijd tussen het verlaten van de ene levensgolf en het verschijnen op dezelfde bol van de eropvolgende levensgolf.

De tien verschillende families van monaden zijn dus, om een deel van mijn eigen vraag te beantwoorden, min of meer tegelijkertijd op de verschillende bollen van de keten. Niettemin zijn ze alle ook op deze bol vertegenwoordigd, en op dezelfde manier zijn ze allemaal vertegenwoordigd op elk van de andere elf bollen van de keten. Hoe? Door hun sishta’s. U ziet hier zowel de geweldige omvang als het mededogen van de manier waarop dit geregeld is: hoe de goddelijke intelligentie van de grote planeetgeest, die de god van onze keten is, door zijn eigen leven en samengestelde constitutie het hele proces of de hele procedure van het evolueren van de lagere wezens met wijsheid en liefde heeft vervuld. Als een voorbeeld op deze aarde hebben we naast de sishta’s van de andere rijken, en naast de levensgolf die nu speciaal hier evolueert, die overwegend ons mensenrijk is, ook de sishta’s van de drie klassen van dhyani-chohans bij ons.

Dit betekent dat er zelfs boven onze meesters vertegenwoordigers zijn, de sishta’s, van de drie klassen van dhyani-chohans die op deze bol wachten om te ontwaken tot wij als levensgolf deze bol D zullen hebben verlaten, en tot de eerste of ons opvolgende levensgolf van dhyani-chohans deze bol bereikt.

Onder ons bevinden zich ook onze jongere broeders, de dieren. Wij mensen zijn voor hen dhyani-chohans. Het plantenrijk heeft als zijn helpers die hoger staan het dierenrijk; en dit patroon gaat zo verder langs de schaal naar omlaag. Ieder rijk leidt het volgende en lagere rijk en helpt het op die manier vooruit en omhoog. Zo wijzen de planten de mineralen de weg omhoog. De dieren wijzen de planten de weg omhoog. De mensen begeleiden de dieren opwaarts. Het laagste rijk van de dhyani-chohans leidt ons mensen opwaarts; het volgende en hogere dhyani-chohan-rijk leidt het eerste of laagste van de drie dhyani-chohan-rijken; en het hoogste dhyani-chohan-rijk geeft leiding aan de tussenliggende levensgolf van dhyani-chohans.

Ziet u het beeld voor u? Het wiel van het leven, waarvan iedere spaak een levensgolf is, wentelt dus voortdurend en gelijktijdig langs alle bollen. Er is een voortdurend ronddraaiende beweging of revolutie, zodat geen bol van de planeetketen op een of ander moment in het ketenmanvantara, of gedurende de dag van Brahma, lange tijd slaapt.

De enige tijd dat een levensgolf niet op een of andere bol van onze keten is, is gedurende die betrekkelijk korte perioden van overgang tussen twee bollen, wanneer de levensgolf zijn betrekkelijke korte periode van rust heeft. Maar deze overgangsperioden zijn altijd veel korter dan de perioden van activiteit van de levensgolven op de respectieve bollen.

10 december 1935

Levensgolven en sishta’s

Ik begrijp niet waarom er over levensgolven enige verwarring zou zijn. ‘Levensgolven’ is slechts een synoniem voor het woord ‘rijken’, voor klassen van monaden. Elk rijk is een levensgolf. Ieder rijk of iedere levensgolf doorloopt tijdens zijn evolutie op een bol, bijvoorbeeld de onze, een bepaald aantal omwentelingen of evolutionaire rondgangen of stadia van ervaring. Deze noemen we wortelrassen, speciaal als we spreken over de menselijke levensgolf of het mensenrijk. Iedere levensgolf maakt zeven omwentelingen of doorloopt zeven evolutiestadia of -fasen van ontwikkeling in zijn manvantara op een bol. Deze zijn de verschillende delen van de levensgolf. Bij mensen noemen we ze wortelrassen, zeven of tien wortelrassen voor de evolutionaire ontwikkeling van het mensenrijk of de menselijke levensgolf op deze bol D. Een bijna identiek proces vindt plaats voor de andere levensgolven of rijken of klassen van monaden.

Deze rijken of klassen van monaden of levensgolven volgen elkaar op langs de keten van bollen. Daarmee wordt bedoeld dat normaal gesproken de minst ontwikkelde klasse het eerst komt: het eerste elementalenrijk. Dit rijk ondergaat zijn zeven omwentelingen of kringlopen. Noem ze wortelrassen. Het verlaat de bol. Zijn sishta’s blijven achter en na een korte periode van obscuratie of rust verschijnen de voorlopers van het tweede elementalenrijk, dat precies hetzelfde doet als het eerste elementalenrijk of de eerste levensgolf; het gaat door zeven evolutionaire omwentelingen of wortelrassen, en verlaat dan de bol die korte tijd in obscuratie gaat. Dan verschijnen de voorlopers van het derde elementalenrijk wat op precies dezelfde manier plaatsvindt als bij de twee voorgaande elementalenrijken. Daarna komen de voorlopers van het mineralenrijk dat zijn zeven omwentelingen of stadia doorloopt. Wanneer de mineralen klaar zijn op de bol, verlaten ze hem. De bol heeft zijn periode van obscuratie, en dan komen de voorlopers van de planten en doen hetzelfde. Dan komen de voorlopers van de dieren, en ten slotte verschijnen de dieren. Dan komt het mensenrijk of de menselijke levensgolf die zijn zeven wortelrassen doorloopt. Ieder wortelras is op zijn beurt verdeeld in onderrassen. Vervolgens verlaat de menselijke levensgolf, het mensenrijk, de bol, die dan een korte obscuratieperiode doormaakt. Dan komt het eerste rijk van de dhyani-chohans; enz., enz., tot de zeven klassen van monaden, de zeven rijken, ieder met zijn zeven wortelrassen, hun eigen rondgang hebben voltooid.

We zien dus de reden waarom een bol bewoond wordt door of vol raakt met levende wezens – de sishta’s van dát rijk dat op een bepaald moment in manvantara is op de bol en daar de ervaringen van zijn levensgolf ondergaat, zoals ons mensenrijk dat nu doet, plus al de andere voorafgaande rijken die op zo’n bol in hun verschillende verschijningsvormen bestaan. De levensgolven van de dhyani-chohans, die op ons volgen en hoger dan ons mensenrijk of onze levensgolf staan, dalen neer langs de voorafgaande bollen – bollen C, B en A – en zullen na verloop van tijd de aarde bereiken. Dan zullen wij natuurlijk verder zijn gegaan, terwijl we onze sishta’s hier achterlaten, en zullen opstijgen langs de bollen E, F en G. Als ik zeg ‘wij’, bedoel ik al de rijken die aan de dhyani-chohan-rijken voorafgaan. Het beginsel is heel eenvoudig. De complicatie ontstaat omdat er zoveel rijken zijn die zich in zekere zin vermengen.

Nu wil ik nader ingaan op de lagere rijken of levensgolven, hun lijden en genoegens, enz. Neem ter illustratie een willekeurige levensgolf of rijk, en als u de gedachte eenmaal begrijpt, kunt u deze toepassen op de andere levensgolven of rijken. Neem bijvoorbeeld de vissen: ze zijn een ondergeschikt rijk binnen het grotere dierenrijk. Toch vertegenwoordigen ze een bepaalde klasse van monaden. De monaden van deze bepaalde klasse of ondergeschikte levensgolf staan allen onder de algemene leiding van een verheven dhyani-chohan waarvan ze het spoor volgen, en de vissen staan onder de speciale leiding of bescherming van deze dhyani-chohan. Dit is ook van toepassing op de andere dieren, waarvan elk onderrijk zijn eigen speciale of leidende dhyani-chohan heeft. Deze vis-dhyani-chohan is de stille wachter van het onderrijk of de sublevensgolf van de vissen. Op precies dezelfde manier is de stille wachter van onze eigen menselijke levensgolf dat verheven spirituele wezen dat wij volgen op onze evolutieweg.

Neem de levensatomen van mijn huidige lichaam; ik bedoel de levensatomen die zijn ontstaan uit mijn spirituele substantie als mijn eigen spirituele afstammelingen, of kindervonken van mijn eigen spirituele vuur, levensatomen van mijn eigen specifieke monadische svabhava. Deze elementale wezens zullen in ver in de toekomst liggende eeuwen achter mij aankomen. Ik zal hun stille wachter zijn, hoewel ik hen vanzelfsprekend ver vooruit zal zijn, terwijl ik zelf evolueer en de wegen van mijn eigen bijzondere lotsbestemming volg. Deze levensatomen zullen dan niet langer zijn zoals nu: slechts levensatomen in mijn lichaam. Maar omdat ze lerende entiteiten, evoluerende wezens, zijn, zullen ze al die bijzondere stadia van hun ontplooiende individualiteit doorlopen die ze op een bepaald moment in de toekomst zullen hebben bereikt.

Wat dus nu de vissen zijn van dat specifieke onderrijk waren vroeger de levensatomen in het lichaam van een zelfbewust wezen zoals een mens. Nu zijn ze vissen. Deze klasse van monaden zal in toekomstige eeuwen wezens worden of lichamen bewonen die hoger zijn dan hun vislichamen van nu, en ten slotte zullen ze zich ontwikkelen tot het menselijke stadium. Ik bedoel niet dat de vislichamen zich zullen verfijnen tot ze als lichamen een menselijke vorm zullen aannemen. Dat is de gedachte niet. De vislichamen zullen eenvoudig uitsterven als ze voor de monade niet langer van nut kunnen zijn. Als een versleten kleed zullen ze nutteloos worden omdat de monaden hun vis-stadium achter zich hebben gelaten. Ze zullen in een hoger stadium zijn gekomen dan het vis-stadium. Alle andere klassen van wezens in het dierenrijk – paarden, honden, katten, wormen, wat u maar wilt – vertegenwoordigen elk een orde of klasse of familie van wezens, een bepaalde suborde, sublevensgolf, onderrijk van monaden die nu zijn tegenwoordige evolutiestadium doormaakt.

De Ouden hadden deze gedachte wanneer ze spraken over visgoden, wolfgoden, mens- en plantgoden en dergelijke. De hamadryaden of dryaden, de nimfen en najaden, waren eenvoudig namen die door de Grieken en Romeinen werden gegeven aan de toen bestaande monaden in hun toenmalige of tegenwoordige vorm. Dus was de dryade [boomnimf] het evoluerende wezen dat zich tot uitdrukking bracht als een boom – niet de monade, maar de boom zelf.

Vr. – Wat is het verschil tussen de monade en de hamadryade.

GdeP – Hetzelfde relatieve verschil dat er is tussen de monade die uw innerlijke god is en u die een mens bent.

Vr. – Die is manasisch.

GdeP – Die is kama-manasisch, maar de monade in u is uw innerlijke god. Wanneer u echter uw innerlijke god wordt, zult u niet langer C.R. zijn. Zo is het ook met de boom. Hij is nog niet de goddelijke monade. Hij is eenvoudig de dryadische of hamadryadische entiteit. Zoals u een mens bent, geïnspireerd door een spirituele monade die zich uitdrukt in een lichaam van vlees, zo wordt een boom zwak geïnspireerd door een spirituele monade, en de hamadryade drukt zich uit door middel van een boomlichaam.

Waarom dieren lijden

Het is voor mij altijd iets pijnlijks om te zien dat mensen hun geweten sussen wanneer het lijden van de lagere wezens in het geding is en zeggen: ‘Wel, in feite lijden ze niet zo erg. Hun zenuwen zijn niet zo gevoelig als onze menselijke zenuwen, en, hoe dan ook, ze zijn niet zelfbewust, en zullen in de toekomst wel hun beloning krijgen.’ Ik heb nooit gehouden van de gedachte dat ik naar de hemel zal gaan, en dat ik, omdat ik een kans heb om daarheen te gaan, hier op aarde eenvoudig de afgeroomde melk moet drinken!

Deze dingen hebben een reden. De lagere schepsels lijden werkelijk, en misschien meer omdat ze niet kunnen spreken. Lijden in stilte, stilzwijgend lijden, voor zover wij mensen dat kunnen begrijpen, is misschien pijnlijker dan het geval van een mens die kan gillen en schreeuwen en drukte kan maken over zijn pijn – en sommigen van ons doen dat zeker! Ik wil geen aanmerkingen maken op iemand behalve op die zelfzuchtige mensen, bijvoorbeeld, die proberen ons hart het zwijgen op te leggen en ons gevoel van sympathie proberen te smoren door te zeggen, zoals we zo vaak horen, dat de dieren niet lijden, dat er goed voor hen wordt gezorgd, dat de goden voor hen zullen zorgen! Dat is echter niet waar, of tenminste maar half waar. Karma is strikt rechtvaardig, altijd meedogend, en dit mededogen heeft een kosmisch bereik. Als een dier zijn poot zet in een strik of een val, zal het vast komen te zitten en verwond raken, en zou kunnen sterven. De karmische wetten, in dit geval vertegenwoordigd door een wrede stalen strik, gaan niet opzij omdat het dier in zijn onschuld in die val loopt, die daar door menselijke wreedheid is gezet. Helemaal niet. De dieren leren door te lijden, dat is waar. Maar waarom zouden ze moeten lijden?

Het heeft geen zin, het is verkeerd, onze ogen te sluiten voor wat er om ons heen gebeurt. En wel om deze reden. Ik heb er al eerder vaag over gesproken, maar ik spreek met de grootst mogelijke terughoudendheid, want het is spelen met vuur. De dieren lijden echter door twee oorzaken. Ten eerste omdat ze op elkaar azen, karma. Hij die het zwaard opneemt zal door het zwaard omkomen is een oud gezegde, en het is waar. Op hem die op anderen jaagt, zal op zijn beurt worden gejaagd. Dat spreekt vanzelf. Ten tweede omdat er slecht karma is dat in een vroeger kosmisch manvantara door diezelfde wezens was gezaaid, slecht karma dat nog niet is vereffend, dat nog moet worden afbetaald, dat nog niet is uitgewist, en daarom kwamen ze het tegenwoordige kosmische manvantara binnen op de laagste trede, en zijn nu bezig zich een weg omhoog te banen.

Ik zal proberen dit te illustreren aan de hand van de geboorte van een kind. Zijn karma brengt het in een bepaalde omgeving, die we X kunnen noemen. Een ander kind wordt in een andere omgeving geboren, die we Y kunnen noemen. De omgeving X is zodanig dat ze dat ongelukkige kind geen redelijke kansen in het leven schijnt te geven. De omgeving Y van het andere kind is zo dat ze de mens alle mogelijke voordelen biedt. De omgeving van het eerste kind zal het, als het volwassen is, steevast in een penitentiaire inrichting brengen, tenzij het voldoende fatsoen in zich heeft om zijn weg te verlichten en op het rechte pad te blijven. Waarom wordt het ene kind geboren in de omgeving X en het andere in de omstandigheden Y? Dat is zijn karma, zijn eigen vroegere daden.

Dat vroegere leven van het pasgeboren kind is te vergelijken met het vroegere kosmische manvantarische bestaan van deze huidige monaden die lager staan dan de mens.

In dat vroegere kosmische manvantara gingen al de verschillende klassen van monaden om hun paranirvana te bereiken – toen dat vroegere kosmische manvantara eindigde – in hun nirvana. Ze bestaan in verschillende klassen, maar wanneer het nieuwe kosmische manvantara begint, moeten al die verschillende klassen van monaden, van de hoogst ontwikkelde tot de minst geëvolueerde, dat manvantara bij het begin beginnen. Ze kunnen niet halverwege of aan het eind beginnen. Ze moeten alle hun rol spelen in het drama op het toneel van het nieuwe kosmische manvantara. Zij van wie het karma hoog, verheven, schitterend is geweest, gaan door de lagere rijken, de lagere stadia, zonder het te beseffen, precies zoals de menselijke monade door de voorbereidende voorgeboortelijke stadia van haar groei gaat zonder zelfbewustzijn. Maar de monaden die in het laatste leven karmisch slecht waren, of onvolkomen waren ontwikkeld, hebben, wanneer het nieuwe kosmische manvantara begint, een min of meer ontwakend bewustzijn in de laagste stadia die ze moeten doorlopen. We noemen ze de elementalenrijken, het mineralenrijk, het plantenrijk en het dierenrijk. Dat is de sleutel.

Het lijden van de lagere wezens hangt dus af van nog niet afgewerkt karma dat in het vorige kosmische manvantara nog niet is goedgemaakt, en waar ze nu voor moeten betalen, dat ze nu moeten uitwerken; en van hun grove, dierlijke instincten. Dat is heel duidelijk. Als u de lagere wezens bestudeert, zult u zien dat ze allemaal op elkaar azen; ze jagen alle op elkaar en proberen de ander te doden. Geen wonder dat deze aarde een myalba, een hel, wordt genoemd. De mensen zouden nu beter moeten weten. En toch, hoezeer leven wij mensen, met onze grove en dierlijke instincten en door de manier waarop we handelen, niet op hetzelfde lage gebied! Kijk eens hoe de mensen elkaar gebruiken, misbruiken, mishandelen, soms door sluwheid, soms door geweld, soms zelfs door zijn edelste vermogens, zoals liefde, sympathie en vriendelijkheid te ontwijden en voor lage en slechte doeleinden te gebruiken. Denkt u dat deze dingen door de lipika’s niet worden opgetekend? In het huidige kosmische manvantara óf in het komende manvantara zullen we tot de laatste cent moeten betalen, niet alleen collectief als mensen maar ook individueel. Het hele doel van de natuur is om harmonie te laten voortkomen uit disharmonie, en onrecht wordt aangewend om een goddelijk doel te dienen. Er is een occulte compensatie voor het lijden dat de lagere wezens ondergaan, en het is de manier waarop hun dierlijkheid uit hen wordt weggebrand. Ze leren de les, een harde les, maar we hebben hier te maken met ernstige zaken.

En laat ik u nu op een gedachte wijzen die de dugpa’s ons willen influisteren. Zij zouden kunnen zeggen: ‘Het is waar, daarom is het een daad van vriendelijkheid om iemand te behandelen zoals hij u heeft behandeld. Hij leert daardoor.’ Ik zeg u dat dit een verdraaiing van wijsheid is tot duivelse praktijken. Want het helse werk wordt dan door u eenvoudig voortgezet. U blijft dan in de afgrond in plaats van eruit op te stijgen en een voorbeeld te stellen van harmonie, zelfbedwang, zelfcontrole, rechtvaardigheid en mededogen. Vergeld het kwaad altijd met het goede, verbind het goede aan rechtvaardigheid, en dat betekent: vermijd louter gevoelsmatige reacties.

25 februari 1936

Sishta’s openen het drama van het menselijke leven

Verwar de sishta’s niet met de manasaputra’s, hoewel de sishta’s natuurlijk belichaamde manasaputra’s waren, precies zoals wij dat in zekere zin zijn. Wat zijn de sishta’s? Onder andere zijn ze de beste leden van elke afzonderlijke levensgolf die op een bol worden achtergelaten wanneer de levensgolf de bol verlaat en naar de volgende bol gaat. Deze sishta’s worden gezamenlijk zaad-manu’s genoemd. HPB heeft diezelfde sishta’s, wanneer de levensgolf opnieuw de bol bereikt waar deze zich op bevinden – in dit geval onze aarde, bol D – de wortel-manu’s genoemd, omdat de zaden nu de wortel of de wortels zijn geworden van de mensenrassen, waarbij de menselijke boom bestaat uit de opeenvolgende zeven wortelrassen.

De evoluerende monaden die in een ronde langs een keten van bol naar bol gaan zijn manasische monaden, en daarom zijn ze manasaputra’s. Dit beantwoordt de vraag over de manasaputra’s die uit de derde ronde zijn overgekomen naar de vierde ronde, en de bollen doorlopen tot ze op aarde, bol D, komen. Ondertussen waren er op deze bol D de sishta’s, de uitverkorenen, de bloem van het wortelras, zoals dat op bol D was tijdens de derde ronde. Zij zijn altijd de hoogsten, de voorlopers van een ras, zodat ze gereed zullen zijn de lichamen te verschaffen voor de monaden wanneer deze in de volgende ronde binnenstromen. Zij zijn de wortels, de ouders, van de menselijke familie. Daarom zijn ze voor onze levensgolf belichaamde mensen met een evolutionaire graad die overeenkomt met de ronde waarin zij sishta’s zijn.

Er zijn verschillende klassen van deze sishta’s. Ze zijn niet alle identiek als erwten in één dop, evenmin als menselijke ouders identieke individuen zijn. De sishta’s openen het drama van het menselijke leven op een bol. Ze openden het drama van het menselijke leven op deze bol aan het begin van deze vierde ronde. Vergeleken met de honderden miljoenen waaruit de mensheid later zou bestaan, waren ze aan het begin van de vierde ronde op deze bol relatief gering in aantal. Maar in hun verschillende klassen – laten we zeggen zeven klassen van de hoogste mensen tot wat wij nu primitieve volkeren noemen, maar in elk van de gevallen waren ze sishta’s, want iedere klasse vertegenwoordigt de hoogsten van zijn eigen klasse – voelden de sishta’s de binnenkomende impulsen van de ronde die onze bol bereikten.

Toen ze de binnenkomende golven van de ronde voelden, begonnen ze hun aantal te vergroten, en dit ging steeds door, terwijl de individuen die aldus in aantal groeiden, en die in de lagere klassen ervan evolueerden, min of meer in een gevoelloze, quasi-niet-zelfbewuste toestand waren, niet geheel verstandeloos, maar wat hun vermogen tot denken betreft als kleine kinderen, in zekere zin intuïtief, actief, alert, springlevend, maar ze bezaten nog geen intellect. Stel u voor dat er rassen van hen waren, nog niet als volledige mensen ontwaakt, met uitzondering van de hoogste en misschien de op een na hoogste klassen van sishta’s, en misschien de op twee na hoogste klasse. Deze waren de spirituele goden, intellectuele goden op aarde, die als een broederschap de vlam van spiritualiteit en intellectualiteit brandende hielden.

Maar de andere sishta’s waren wat wij de mentaal nog onontwikkelde klassen kunnen noemen, de zaden of wortels van de toekomstige mensheid. Zo ging de evolutie verder nadat de levensgolf definitief zijn impuls aan de aarde gaf. Het aantal van wat eerst de sishta’s waren nam sterk toe, zodat er miljoenen en miljoenen van deze individuen waren die wat hun intellect betreft in een droomstaat van bewustzijn verkeerden. Eerst waren er de astrale puddingzakken, vervolgens het tweede wortelras, en daarna kwam het derde wortelras. Deze manasaputra’s uit de vorige ronde, die eenvoudig de menselijke monaden van de vorige ronde waren, wachtten al. Ze wilden niet in het eerste wortelras incarneren. ‘Geen geschikte voertuigen voor ons.’ Ze wilden niet in het tweede wortelras incarneren. Op enkelen na. Zelfs in het eerste wortelras waren er enkele monaden, de meest geëvolueerde, zeer weinige, die om karmische redenen, zo goed ze konden, de onvolmaakte ‘menselijke’ voertuigen verlichtten met het vuur van het denkvermogen, en op die manier brachten ze mensen voort, en ze sloten zich aan bij de hogere klassen van de sishta’s. In het tweede wortelras waren er meer die dat deden, maar pas in het derde wortelras waren de menselijke voertuigen voldoende geëvolueerd. Ze waren niet langer puddingzakken, niet langer zwevende astrale vormen, ze waren wat hun lichaam betreft min of meer op apen lijkende mensen. Maar de monaden wachtten; en toen ze vonden dat het hersenweefsel, het zenuwstelsel van de lichamen, en het innerlijke psychische gestel door de evolutionaire groei van de vorige tweeënhalve rassen min of meer was gestimuleerd, begonnen de monaden als een klasse de lichamen binnen te gaan en daarin het vuur van het denkvermogen te ontsteken.

Denk aan de analogie, de meestersleutel. Beschouw de incarnatie van een monade in deze tijd. Er zijn miljoenen en miljoenen menselijke monaden in een post-devachanische toestand, die op dit moment wachten om te incarneren. Dat is altijd zo geweest. Zij die tot hun specifieke familie worden aangetrokken en een passend lichaam vinden, incarneren. Zo was het ook met de wachtende manasaputra’s, de monaden uit de vorige ronde, de vroegere mensen. Wanneer een monade nu onder ons incarneert, verlicht ze niet het ongeboren kind in de schoot met het vuur van het denkvermogen, noch het pasgeboren kind, noch het kind van één jaar of twee of drie jaar oud, of van vijf of zes jaar. Het is een geleidelijke ontwikkeling, een proces dat tijd vergt. Maar zodra de straal van de monade in ons dat kan, verlicht hij het denkvermogen van het kind meer en meer. Incarnatie is een geleidelijk steeds verdergaand proces.

Groei vindt spiritueel, intellectueel en fysiek plaats door impulsen, door de ene impuls na de andere, zoals golven die op het strand breken. Dan ontwaken we plotseling en we beseffen dat ons iets nieuws ten deel is gevallen, maar er zijn perioden van voorbereiding geweest voor elke impuls die we erkennen. De dag komt ten slotte dat we betrekkelijk volledig mens worden, en we beseffen dat we om mens te worden de periode van de afgelopen jaren hebben moeten doormaken.

De sishta’s zouden in deze tijd overeenkomen met ouders. De ouder is een hoogontwikkeld wezen vergeleken met het kind in de moederschoot. De ouders verschaffen het lichaam; en het incarnerende ego doet zijn best om de rest te doen, samen met de krachten van de natuur die het lichaam van het kind vormgeven en opbouwen en het doen groeien en zich ontwikkelen, zodat zijn vermogens en kracht vorm krijgen en zich uitbreiden. Stukje bij beetje, dag na dag, maand na maand, jaar na jaar manifesteert het denkvermogen zich steeds meer in het opgroeiende kind tot we ten slotte een denker zien. Precies zo was het met de klassen van monaden die de tijd afwachtten tot de onvolgroeide wortelrassen – het eerste, het tweede en de eerste helft van het derde – gereed waren in grotere mate het vuur van het denkvermogen te ontvangen. Er is niets magisch hierin. Het enige wat u hoeft te doen is het proces van het incarneren van ego’s zoals dat nu bij ons gebeurt naar analogie toe te passen op het verleden, waarbij de klassen van manasaputra’s zijn te vergelijken met onze ego’s en het eerste, tweede en derde wortelras met onze lichamen.

Hetzelfde beeld kunt u nu voor ons mensen maken: Er zijn nu op aarde hoogontwikkelde, heel beschaafde, mensenrassen. Er zijn er die in obscuratie zijn. Onder ons zijn ook primitieve volkeren, stammen, rassen. Een menselijke monade die door karmische bestemming wordt aangetrokken om te incarneren in een lichaam dat wordt geboren in een hoogbeschaafde familie, zoals bijvoorbeeld een Europese of Amerikaanse, zou niet worden aangetrokken tot het lichaam van een laag ontwikkelde mens, een Hottentot, of een eilandbewoner van de Andamanen. Ik, een denkend mens, zou er niet voor kiezen om mijn spirituele visie en intellectuele vermogens te beperken door te proberen in een menselijk embryo te incarneren en te leven. Ik zou dat weigeren: ‘Geen geschikt voertuig voor mijn vermogens. Ik zal wachten.’ De uitdrukking ‘geen geschikte voertuigen voor ons’ die HPB in De geheime leer gebruikte, was eenvoudig een schilderachtige manier om het feit te verwoorden dat de wachtende manasaputra’s, de wachtende monaden, niet psychomagnetisch werden aangetrokken tot het eerste, het tweede of de eerste helft van het derde wortelras. De voertuigen waren noch geschikt noch gereed; ze konden de manasische kwaliteiten of eigenschappen niet tot uitdrukking brengen. Wat gebeurde er dus? De manasaputra’s verbleven eenvoudig in de onzichtbare gebieden, zoals ze ook nu bij ons zijn, waarbij ieder van hen steeds zijn best deed zijn straal in deze of die of een ander mens te projecteren, in de mensen zoals ze toen waren, puddingzakken of mensen van het tweede wortelras, of mensen van het derde wortelras. Maar ze konden dat niet doen. Ze hadden geen succes. De voertuigen waren niet gereed. Dus bleven ze wachten, precies zoals het reïncarnerende ego blijft wachten, want het kan het denkvermogen van een drie jaar oud kind niet vervullen met zijn eigen intellectuele vuur, met zijn eigen spiritualiteit of zoveel ervan als het naar dit gebied kan overbrengen. Maar wanneer het kind gereed is, wanneer het acht, tien, twaalf jaar is geworden, afhankelijk van het individu, misschien zes jaar, wordt het voor de manasaputra mogelijk om met dit gebied min of meer contact te maken, en we zeggen: dat kind begint te denken, te begrijpen en een gevoel van verantwoordelijkheid te krijgen. Het begint zich bewust te worden van de dingen om zich heen.

De manasaputra’s waren eenvoudig de ego’s die de ronde door de bollen hadden doorlopen, naar deze aarde waren afgedaald, en wachtten en gereed waren om te incarneren, maar dat niet konden omdat het innerlijke psychische gestel nog niet door de krachten en vermogens van de natuur was gevormd. Maar dat gebeurt wel wanneer de hersenen en het zenuwstelsel en het innerlijke psychische gestel min of meer gereed zijn om de intellectuele en spirituele straal te ontvangen. De straal daalt neer, hecht zich vezel voor vezel aan het psychische gestel; dit gestel ondergaat op die manier de invloed van het vuur van het denkvermogen en begint op het lichaam in te werken. En ten slotte is wat wij het incarneren noemen min of meer compleet.

De sleutel is dus precies wat er nu bij ons plaatsvindt wanneer het reïncarnerende ego zijn verbindende schakel maakt met het ongeboren kind, en ‘waakt’ tot het kind wordt geboren en groeit en gereed wordt om het vuur te ontvangen. Precies zo maakten de manasaputra’s de schakel met de niet-denkende voertuigen, de mensen die niet gereed waren. In de loop van de eeuwen deden ze hun best om die voertuigen binnen te gaan, en uiteindelijk slaagden ze daarin toen de voertuigen min of meer gereed waren, wat voor de meerderheid plaatsvond op het punt halverwege het derde wortelras.

Maar er waren sishta’s vanaf het eerste begin van de ronde op deze bol. Laten we zeggen, de hoogste drie klassen van deze sishta’s; en deze konden omdat ze zo hoog waren, lichamen, kinderen, voortbrengen die min of meer gereed waren om door de meest gevorderde wachtende manasaputra’s te worden gebruikt, zodat vanaf het eerste begin van de ronde op deze bol, tijdens deze vierde ronde, de incarnatie van de manasaputra’s met enkelen begon; en deze werden in de loop van de eeuwen talrijker. Toen het tweede wortelras gereed was, waren er nog meer, maar toch weinig vergeleken bij de miljoenen en miljoenen individuen van het tweede wortelras. Toen het derde wortelras gereed was, waren praktisch alle leden van de mensheid gereed om de manasaputra’s te ontvangen. Dit geeft het volledige beeld.

Wanneer de tegenwoordige menselijke levensgolf op deze bol het einde van zijn periode heeft bereikt, en naar bol E op de opgaande boog gaat, zullen de sishta’s die dan op deze aarde zullen blijven, de hoogste mensen van het zevende wortelras zijn. Ze zullen in een staat van geluk verkeren, zelfs de laagsten van de sishta-klassen. Het zal een Eeuw van Saturnus zijn, een eeuw van vrede, van rust, niet echt van traagheid, maar een gelukkige op een droom lijkende periode die eeuwen en eeuwen zal duren, tot hun eigen levensgolf terugkeert. Waarom? Omdat de stimulerende impuls van die levensgolf als geheel is heengegaan en hen als zaden heeft achtergelaten. Hoewel dit een offer is, zullen ze toch hun beloning krijgen – en een grote. Want kort nadat wij de aarde hebben verlaten en deze haar periode van obscuratie of rust achter de rug heeft, zal de dhyani-chohanische levensgolf die nu op bol C is hier komen, en de menselijke sishta’s zullen dan leven in de nabijheid en in het gezelschap, voor zover zij dat kunnen begrijpen, van een quasi-goddelijk ras dat dan de aarde, deze bol, zal bewonen, zoals wij nu daarop wonen. Het is alsof enkelen van ons in een verlaten land of op een verlaten continent zouden worden achtergelaten, en daar zouden leven in een staat van onschuld, rustig geluk en dromerige vrede, om na korte tijd te ontdekken dat we in het gezelschap verkeren en de geliefde beschermelingen zijn van een goddelijk ras dat ons zal onderwijzen. Dus hoewel het een geweldig offer is, is er ook een vergoeding, een beloning, die niet op een andere manier zou kunnen worden verkregen.

Het dhyani-chohanische ras dat nu op bol C is, zal, wanneer het op deze aarde komt, even ver boven ons, de tegenwoordige mensen, staan of zelfs boven de mensen van het zevende wortelras van deze ronde, als wij boven de mensapen staan. Met andere woorden, ze zullen leven op een aarde die door halfgoden wordt bewoond. Dit is een beeld dat een andere kant van het verhaal laat zien dan wat ik in KTMG-verslag 32 over de sishta’s heb verteld. Nu ik het hoor voorlezen, besef ik dat het beeld wat somber is, waarschijnlijk als gevolg van de oorspronkelijk gestelde vragen waarop ik de antwoorden gaf die in het verslag staan.

De sishta’s kunnen meer in het algemeen kort worden omschreven als zij die op een bol achterblijven om hun karmische bestemming te vervullen, en om de zaden te verschaffen voor de toekomstige rassen van hun eigen soort, wanneer de respectieve levensgolven hun respectieve sishta’s weer bereiken. Ik wil hieraan echter toevoegen dat er twee manieren zijn om sishta’s van een levensgolf te bekijken: (a) ze alleen als zaden te beschouwen; en (b) elk van de verschillende klassen van sishta’s te beschouwen als individuen die de verschillende opeenvolgende stadia of graden vertegenwoordigen van het ontvouwen en het tot uitdrukking brengen van het volledige zevenvoudige geheel van levensgolven. Deze laatste manier om de sishta’s te beschouwen is helder uiteengezet in mijn Beginselen van de esoterische filosofie, waar ik heb uitgelegd hoe de bollen in de eerste ronde worden gevormd en hoe de verschillende levensgolven elkaar opvolgen door van bol naar bol te gaan. Deze tweede manier om de sishta’s op te vatten wordt ook wel ‘de levenssurplussen’ genoemd, die van bol naar bol gaan, waarbij elk ‘levenssurplus’ een levensgolf is die zijn eigen karakteristieke evolutie doormaakt of uitdrukking vindt wanneer hij op zijn eigen gebied of bol komt tijdens de eerste ronde.

Hetzelfde principe bepaalt de wijze waarop de kosmische gebieden of hiërarchieën zich vanuit elkaar ontrollen of ontvouwen, zodat naarmate de verzamelde of zevenvoudige levensgolf neerdaalt van de geest in de stof, elk stadium of elke graad die zich ontvouwt of ontwikkelt een kosmisch gebied of een hiërarchie wordt, overeenkomstig de schaal, en het ‘levenssurplus’ daalt verder af en ontrolt uit zichzelf de resterende stadia van het zevenvoudige geheel, en op die manier wordt het volledige universum of zonnestelsel of de planeetketen voortgebracht.

Ieder ontvouwd stadium of gebied of iedere graad wordt technisch eveneens een sishta genoemd omdat het iets is dat ‘wordt achtergelaten’ of ‘achterblijft’ terwijl de rest van de gezamenlijke zevenvoudige levensgolf, ook het ‘levenssurplus’ genoemd, verdergaat en in elk stadium een nieuwe sishta achterlaat of ontvouwt.

Hoewel de leer van de sishta’s in principe duidelijk is, wordt het heel erg moeilijk en ingewikkeld om haar duidelijk uit te leggen wanneer we de details gaan bestuderen.

10 maart 1936

De rondgaande levensgolven

Onze lange discussie over de sishta’s is bijzonder leerzaam geweest. Ik heb vanavond iets geleerd. Ik geloof dat we dat allemaal kunnen zeggen. We hebben geleerd hoe diepzinnig het onderwerp is, hoeveel kanten het heeft. Als er verschil van mening is geweest, is het mijn weloverwogen oordeel dat als deze verschillende opvattingen – van verschillende denkers die de leer vanuit verschillende invalshoeken bekijken – tot één worden samengesmeed, ze u een veelomvattend beeld zullen geven van de leer betreffende de sishta’s.

Neem bijvoorbeeld het denkbeeld van broeder W. Terwijl hij moeite had, zoals wij allen dat hebben, om een moeilijke en subtiele gedachte in onze gewone alledaagse taal weer te geven, had hij toch in wezen een duidelijk occulte opvatting over één aspect van de sishta’s. Het enige bezwaar dat ik zou hebben tegen broeder W’s idee over het achterlaten van de persoonlijkheden die wij als individuen weer aannemen wanneer we in de levensgolf terugkomen, betreft de ongelukkige keuze van het woord ‘persoonlijkheid’, dat in de moderne theosofische terminologie gewoonlijk betrekking heeft op het lichaam of het hersenverstand, met andere woorden het lagere deel van een geïncarneerde mens. Toch is zijn gedachte van het weer ophalen van wat vroeger bij dat individu hoorde, elke keer dat een individueel lid van de levensgolf tijdens zijn cyclische reis een bol bereikt, volkomen juist. Het voorbeeld van de menselijke levenskiem dat in het KTMG-verslag werd gegeven [blz. 870] illustreert volgens mij juist dat punt. Het zou evenwel verkeerd zijn die menselijke levenskiem een persoonlijkheid te noemen, maar ze groeit uit tot een persoonlijkheid. Er is altijd een levenskiem die het begin wordt van het zaad van het uiteinde van de straal uit het reïncarnerende ego, en die uitgroeit tot de persoonlijkheid.

Bovendien bracht zijn denkbeeld een gedachte voort die in onze bijeenkomsten niet vaak onder woorden is gebracht: dat de levensgolf in haar rondgang door de bollen eenvoudig een verzameling monaden is. Ze is als een zwerm vogels die van het noorden naar het zuiden trekt, of in het voorjaar weer naar noordelijke streken terugkeert. De levensgolf bestaat uit individuele monaden die de keten rond gaan van bol naar bol. Daarom laat de levensgolf op iedere bol die ze bezoekt of waar ze doorheen gaat sishta’s achter. De fundamentele gedachte van broeder W is dus werkelijk occult. Zijn woordkeuze zou natuurlijk kunnen worden bekritiseerd, maar datzelfde kan van ieder van ons worden gezegd. We beseffen dat we er niet in zijn geslaagd om alles wat we wilden zeggen nauwkeurig te formuleren. De moeilijkheid ligt gedeeltelijk in de taal, en gedeeltelijk in de poging om onze gedachten zo uit te drukken dat ze voor anderen duidelijk zijn en worden begrepen.

Ik vraag me af of er in onze filosofie een leer is die moeilijker is dan die betreffende de sishta’s, afgezien misschien van de leer van karma die hiermee natuurlijk nauw samenhangt. Iedere levensgolf laat haar sishta’s achter. Er zijn vele levensgolven, verschillende families van monaden die achter elkaar, de een na de ander, langs de bollen gaan. Zodat er op onze aarde nu levensgolven zijn op alle bollen van onze keten. Wij zijn de menselijke levensgolf; en als ik zeg ‘wij’, dan bedoel ik niet alleen wij die nu op aarde belichaamd zijn, omdat het aantal menselijke ego’s dat buiten het lichaam is op een of ander moment ongeveer honderd keer zo groot is als het aantal ego’s dat is belichaamd. Met andere woorden, als er nu twee miljard mensen in menselijke lichamen op aarde zijn geïncarneerd, vermenigvuldig dat dan met 100 en u heeft een redelijke schatting van het totale aantal monaden in onze levensgolf: 200 miljard. Van dit grote aantal menselijke ego’s zullen de meest gevorderden die werkelijk vijfde-ronders zijn – waarbij we voor het ogenblik zesde-ronders die uiterst zeldzaam en uitzonderlijk zijn buiten beschouwing laten – de sishta’s zijn wanneer onze menselijke levensgolf aan het einde van het zevende wortelras deze bol verlaat. En omdat zij dus al door hun vijfde ronde zullen zijn gegaan, missen ze niets. Ik zou niet willen zeggen dat ze ‘geselecteerd’ of ‘uitverkoren’ worden als sishta’s, omdat dat zou betekenen dat er iemand of iets is dat hen selecteert of uitkiest. De natuur regelt het zo dat zij de geschikte, natuurlijke individuen worden om sishta’s te zijn. Ze worden als het ware rechtmatig sishta’s door de wetten van de natuur.

De andere levensgolven, die zwakker zijn dan zij, die maar vierde-ronders zijn en daarom de grote meerderheid van onze menselijke levensgolf vormen, moeten hun vijfde ronde doorlopen. Ze hebben dat nog niet gedaan en worden daarom de groep menselijke ego’s, de levensgolf, die naar de volgende bol, E, gaan en dan naar bol F en G, en zo verder de keten rond. En dan, wanneer deze groep ego’s of levensgolf weer op onze keten komt en de aarde bereikt, zullen ze in hun vijfde ronde zijn; en als vijfde-ronders zullen ze vijfde-ronde-lichamen aantreffen die vóór hun komst snel in aantal beginnen toe te nemen zodat ze gereed zijn om de binnenstromende menigte van ego’s te ontvangen en te verwelkomen. Deze aanwas van lichamen betekent alleen dat de menigte binnenkomende ego’s, de levensgolf die weer op deze bol komt, al bezig is voorlopers vooruit te sturen die een voor een in de lichamen incarneren, waarvan het aantal dienovereenkomstig toeneemt naarmate de ego’s aankomen tijdens het begin van de vijfde ronde op deze bol. Dit bedoelen we als we spreken over de vruchtbaarheid van een ras, of over zijn gebrek aan vruchtbaarheid. Als een ras vruchtbaar is, en veel individuen voortbrengt, betekent het dat er veel ego’s van dat soort zijn die juist dat type lichaam nodig hebben om in te incarneren. Als een ras onvruchtbaar is of aan het uitsterven is, betekent het dat er heel weinig ego’s zijn die zulke lichamen aannemen, en omdat de ego’s daarom niet incarneren, worden de vrouwen steriel, onvruchtbaar, en het ras verdwijnt langzaam; zijn tijd is voorbij, het sterft uit. Daarom groeit het aantal van wat vroeger sishta’s waren, maar die nu het begin vormen van het eerste wortelras op deze bol in de vijfde ronde – of in welke ronde dan ook – wanneer de binnenkomende levensgolf deze bereikt.

Er is nog een ander ingewikkeld en moeilijk punt; en ik weet werkelijk niet of ik dit naar voren moet brengen, omdat het bijna hardvochtig zou kunnen zijn om nog meer moeilijkheden toe te voegen aan wat al een bijzonder moeilijk onderwerp is! Neem het eerste ras op deze bol in deze vierde ronde. HPB noemde ze puddingzakken, een grappige maar treffende omschrijving, want ze hadden niet twee benen en twee armen, en een hoofd en organen, en huid en haar en beenderen, zoals menselijke lichamen die volgens ons horen te hebben. Maar ze hadden ronde, bolvormige lichamen die maar een heel zwakke profetische gelijkenis vertoonden met de tegenwoordige menselijke gedaante, maar van enorme omvang. Ze waren astrale of halfastrale wezens. Ze waren de sishta’s, diegenen van de hoogste vertegenwoordigers op aarde van de menselijke levensgolf in de derde ronde die waren achtergebleven.

Toch leken de hoogste wezens in de derde ronde op deze bol op apen. Ze waren geen puddingzakken. Daar staat u nu voor een probleem, omdat dit ons laat zien dat zelfs de sishta’s langzaam evolueren en veranderen. De sishta’s bestaan uit ego’s die tijdens de vele miljoenen jaren voortdurend blijven incarneren en telkens weer reïncarneren om de sishta-lichamen in stand te houden. We spreken nu voornamelijk over lichamen. Hoewel ik heb gezegd dat de sishta’s in een statische toestand verkeren, moet dit woord ‘statisch’ niet worden opgevat in de betekenis van absolute onbeweeglijkheid wat betreft evolutie, want dit zou onjuist zijn. Ik bedoel dat de grote impulsen die plaatsvinden wanneer de levensgolf in volle bloei is, voorbij zijn, en hun evolutie dan uiterst langzaam is. Maar deze is juist voldoende om ervoor te zorgen dat de lichamen van de sishta’s, wanneer de binnenkomende levensgolf in de volgende ronde deze aarde bereikt, goed overeenstemmen met de psychische en astrale en fysieke behoeften van de binnenkomende menigte ego’s gedurende het eerste wortelras op deze aarde in die volgende ronde.

Zodat de op een aap lijkende lichamen van de hoogste menselijke vertegenwoordigers op deze aarde in de derde ronde langzaam veranderden en als aurische eieren werden, fysieke aurische eieren, een soort bolvormige wezens, zoals het aurische ei dat de mens omringt. Toen de binnenstromende ego’s vervolgens onze bol bereikten, kwamen ze niet allen als één grote groep, maar ze hadden hun voorlopers; eerst kwam er één, en dan een paar, dan drie of vier, en dan twintig, naarmate de jaren verstreken. De lichamen die voor hen gereed waren, waren dus de puddingzakken, zoals HPB ze noemde, en deze werden door de individuele ego’s overschaduwd. Ze waren verstandeloos, nog geen denkende mensen, want volgens een andere natuurwet verkeerden ze nog maar in hun eerste of elementale stadia.

Gaat het bij een menselijk kind in deze tijd niet op dezelfde manier? In de moederschoot is het nog niet een denkende, plannen makende, doelbewuste entiteit. Het verkeert in zijn eerste staat of stadium, wat u zijn eerste ronde zou kunnen noemen, het embryo. In het tweede wortelras wordt het kind geboren. Het is nog steeds geen denkende entiteit. Het denkt op een vage manier, ongeveer zoals dieren dat doen. Het is een menselijk dier. Het derde wortelras kunnen we vergelijken met een jonge tiener. Het vierde wortelras komt overeen met de volle bloei van zijn jeugd. Het kind ontwaakt, maar kent zichzelf nog niet, begrijpt zichzelf nog niet helemaal; het begaat allerlei dwaasheden en vaak onbewuste zonden waaraan jonge mensen zich vaak overgeven, omdat ze nog niet geheel ontwaakt zijn. Als het vijfde wortelras komt, kunnen we het een mens noemen, die volwassen begint te worden, enz.

We kunnen de analogie niet verder trekken, omdat wij het zesde en het zevende wortelras nog niet hebben bereikt, wanneer de ouderdom de mooiste tijd van het menselijk leven zal zijn, wanneer ieder vermogen volledig zal zijn ontwikkeld, van het fysieke tot het spirituele. Maar voor zover de analogie voor ons bruikbaar is, is deze nauwkeurig genoeg. Daarom waren het eerste wortelras, het tweede wortelras en de eerste helft van het derde wortelras niet zelfbewust – het eerste ras was helemaal niet zelfbewust, het tweede ras was heel flauw bewust van zichzelf, en het ontwaken tot zelfbewustzijn begon in het derde wortelras, en dat noemen we de incarnatie van de manasaputra’s. De manasische vermogens begonnen toen te functioneren, omdat de mens zich in de manasische cyclus bevond.

Er zijn heel wat leringen over de sishta’s die nog nooit zijn besproken. Ze zijn de overgeblevenen, de overgebleven mensen of de overgebleven wezens die op een bol worden achtergelaten wanneer een afzonderlijke levensgolf of klasse van monaden haar zeven wortelrassen op die bol heeft voltooid en haar weg vervolgt naar de volgende bol. Maar die levensgolf laat het beste deel van zichzelf als de wortel-manu achter om als zaad-lichamen te dienen – geen zaden in de zin van graankorrels, plantenzaden of menselijke zaden – maar zaden in de zin van lichamen, de zaden van de nieuwe zeven wortelrassen in de volgende ronde.

Er is een strikte analogie tussen een menselijke incarnatie vanaf de fysieke dood tot de fysieke wedergeboorte, en de ronden. Maar de analogie is zo precies en daarom zo subtiel dat ik er alleen als hint naar verwijs. Ik ben bang dat het voor u eerder moeilijker zou zijn hier analogieën te ontdekken dan dat het u zou helpen, maar ik wijs erop omdat het enkele mensen die op een bepaalde manier denken zou kunnen helpen. Elk rijk, en dat betekent de drie elementalenrijken, het mineralen-, planten-, dieren- en mensenrijk en de drie dhyani-chohanische rijken, laat achtereenvolgens wanneer het op onze bol komt zijn sishta’s achter wanneer het onze bol verlaat, precies zoals wij dat doen na het zevende wortelras. Maar vergeet niet dat deze menselijke sishta’s die we zullen achterlaten niet in een absoluut onbeweeglijke staat of toestand verkeren. Zij sterven, kinderen worden hun geboren op een manier die dan de werkwijze van de natuur zal zijn. Het zal zeker niet zijn als mannen en vrouwen, want vóór we het einde van het zevende wortelras zullen bereiken, zal de natuur niet meer door middel van geslachten werken. Eeuwen en eeuwen lang zullen er kinderen door kriyasakti worden geboren, terwijl de sishta’s blijven bestaan. Ze zullen excarneren en incarneren precies zoals wij dat nu doen. Maar ze zullen als het ware aan deze aarde worden gebonden als een geheel van monaden, hoewel ze langzaam vooruitgaan. Daarom zijn ze sishta’s, en hun functie zal zijn om de lichamen te verschaffen waarmee de nieuwe cyclus van menselijke evolutie op deze bol zal beginnen, wanneer de vijfde ronde begint met de komst van de monaden van de menselijke levensgolf.

Bedenk dat deze leer nog vele andere kanten heeft die men zou kunnen bespreken. Als u in de toekomst dus een nieuw aspect van de lering hoort, denk dan alstublieft niet dat er een tegenstrijdigheid is. Het zou eenvoudig zo kunnen zijn dat het moment is aangebroken om meer licht op dit onderwerp te werpen. Intussen is onze studie van vanavond heel nuttig geweest. Ze heeft ons allen verschillende gedachten van verschillende denkers gegeven, en wanneer we deze alle kunnen samenvoegen, omdat voor zover ik weet geen enkele verkeerde gedachte tot uitdrukking is gebracht, zullen we een tamelijk helder beeld van de sishta’s krijgen: wat ze zijn, wat hun functies zijn, en wat ze doen. Laten we proberen deze verschillende gedachten in dit beeld samen te brengen.


Dialogen van G. de Purucker, blz. 872-91

© 2023 Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag