23. Bijeenkomst op 11 november 1930
GdeP – Is er iets dat de stenografen vanavond onder onze aandacht willen brengen?
Secretaresse – Ja, ik wil graag iets zeggen. Het heeft te maken met de vorm waarin de vragen worden gesteld. Sommige vragen zijn voor de stenografen heel moeilijk op te schrijven, omdat de formulering van de vraag vaak heel ingewikkeld is. Het kost zelfs veel moeite om te begrijpen wat de vraagsteller probeert te vragen. Ik kan hieraan ter informatie van de aanwezigen toevoegen dat het de leraar meer dan vijf uur hard werken heeft gekost om het laatste KTMG-verslag te corrigeren en de vragen zo te verbeteren dat mensen die het verslag lezen in staat zullen zijn om precies de strekking van de vraag te begrijpen. Ik vraag me af of we niet allemaal kunnen proberen om onze vragen grammaticaal juist, duidelijk en beknopt te formuleren.
GdeP – Ja, ik denk dat dit heel belangrijk is. De moeilijkheid bij het stellen van vragen ligt volgens mij grotendeels in het feit dat de gedachten van de vraagsteller niet duidelijk zijn afgebakend. Als uw gedachte scherpomlijnd en afgebakend is, dan kunt u haar kort en duidelijk verwoorden. Als u een antwoord verlangt op een vraag die in uw eigen denken min of meer vaag is, dan zal uw vraag bijna zeker van het onderwerp afdwalen, omslachtig, breedvoerig en vaag zijn, en veel verbeteringen en herhalingen van bijkomstige gedachten en woorden bevatten.
Het is eenvoudiger om goed na te denken over uw vraag voordat u haar stelt, en haar vervolgens kort te stellen, dan gekweld te worden door het gevoel dat u de vraag die u wilt stellen geen recht heeft gedaan. Wees daarom in dit opzicht heel zorgvuldig. Zoals u weet zullen deze vragen met hun respectievelijke antwoorden na verloop van tijd worden gedrukt. Ze zullen dan naar verschillende delen van de wereld gaan, naar mensen die misschien Engels lezen, maar die het Engels niet zo goed begrijpen als u. Om het voor hen gemakkelijker te maken en ook voor anderen die Engels wel als moedertaal hebben, zouden uw vragen kort, duidelijk en scherpomlijnd moeten zijn.
Ik ben nu gereed om vragen te beantwoorden.
Vr. – Ik heb twee vragen. Hoe kan ik aan een kind de zevenvoudige samenstelling van de natuur in de lagere rijken duidelijk maken, als manas één van de beginselen is?
GdeP – Dat is heel moeilijk. Hier doet zich dezelfde moeilijkheid voor als bij elk ander ingewikkeld en moeilijk onderwerp dat u aan een kind probeert uit te leggen. Hoe kunt u aan een kind uitleggen, dat daarover misschien vragen aan u stelt, wat elektriciteit is, wat het zonnestelsel is, hoe de zon werkt, waarom het regent, waarom ons bloed stroomt, waarom we twee handen hebben en niet vier of zes? Het is altijd moeilijk om deze dingen verstandelijk aan een kind uit te leggen.
Ik denk dat wanneer u op dezelfde manier een beroep doet op het begripsvermogen van uw kind als wanneer u probeert een antwoord te geven op andere vragen die het u misschien stelt – niet zozeer op een verstandelijke manier, maar door een beroep te doen op zijn instinct en zijn intuïtieve begrip van dingen – u dan minder moeite zult hebben bij het beantwoorden van zijn vragen.
Ik denk dat u zult merken dat een kind zelden verlangt of hunkert naar een zuiver verstandelijk antwoord op zijn vraag. Het wil een antwoord dat zowel zijn gevoel als zijn verstand kan bevredigen.
Vr. – Mijn punt was dat er niet genoeg belang werd gehecht aan de afdaling van manas.
GdeP – Wat bedoelt u precies?
Vr. – Als dieren zeven beginselen hebben, en bij mensen noemen we één van de beginselen manas, dan dacht het kind dat er niet genoeg belang aan werd gehecht.
GdeP – Belang gehecht aan . . . ?
Vr. – Aan de afdaling.
GdeP – Bedoelt u dat het kind dacht dat . . .
Vr. – Dat het potentiële vermogen van manas geen voldoende verklaring is.
GdeP – Ik denk dat ik u begrijp. Uw kind vond uw antwoord dat het manas in het dier niet volledig werkzaam is, maar slechts latent is, zeer onbevredigend.
Vr. – Ja.
GdeP – In feite is het wel een bevredigend antwoord, en ik raad u aan om het kind aan te sporen om te studeren, en erover na te denken; en ook om er met hem over te praten, en hem te vertellen over uw eigen moeilijkheden om het te begrijpen, en hoe het enige jaren duurde voordat u het zelf goed begreep.
Vr. – Het punt was dat we manas niet aanwezig achten tot we het over de mens hebben. Daaruit blijkt duidelijk, voor zover we het over de zevenvoudige constitutie van alle entiteiten hebben, dat manas niet bestaat totdat we mensen worden, en dan vindt er een afdaling van manas in de mens plaats.
GdeP – Helaas begrijp ik niet helemaal wat u bedoelt. Waar dacht uw kind precies aan toen het u de vraag stelde?
Vr. – Zeggen we niet dat dieren een zevenvoudige constitutie hebben?
GdeP – Ja, inderdaad.
Vr. – Wanneer we de zevenvoudige constitutie van de mens tellen, rekenen we manas tot een van de beginselen. Dan zou manas het achtste beginsel moeten zijn.
GdeP – Het achtste?
Vr. – Ja, omdat het aan ons wordt toegevoegd zodra we menselijk worden.
GdeP – Hoe kan iets aan ons worden toegevoegd om onze zevenvoudige constitutie te vervolmaken, wanneer onze volledige constitutie daarvóór al bestond?
Vr. – Dat is het antwoord.
GdeP – Ja.
Vr. – Dat is het potentiële vermogen. Dat is waar het kind bezwaar tegen maakte. Hij zei dat we niet genoeg belang hechten aan de afdaling van manas, aan de activiteit ervan.
GdeP – In dieren, of in mensen?
Vr. – In mensen. Hij bedoelde het stadium van zelfbewustzijn.
GdeP – Die gedachte is waarschijnlijk juist. Veel mensen hechten misschien te weinig belang aan de waarde van het hoogste manasische vermogen. Als u uw kind de gedachte ter overweging geeft dat alles in de universele natuur overal in de universele natuur bestaat, zal hij misschien inzien dat ieder deel van de universele natuur óf werkzaam is óf het potentiële vermogen heeft van alles dat ergens anders bestaat. Daaruit volgt dat het manasische vermogen evengoed in dieren moet bestaan als in een pasgeboren baby – als een potentieel vermogen.
Als het kind een broertje heeft dat jonger is dan hij, of een zusje jonger dan hij, wijs dan naar de kleine en zeg: ‘Kijk, Johnny, of Sarah (wat de naam ook mag zijn), is niet zo manasisch of mentaal ontwikkeld als jij. Jij bent ouder; jij hebt meer ontwikkeld van wat in jou aanwezig is.’
In vergelijking met ons zijn de dieren als kinderen. Manas is in hen niet zo ver ontwikkeld als in ons, maar het zal zich steeds meer ontwikkelen naarmate de dieren in toekomstige eonen evolueren. Ik weet niet of ik volledig heb begrepen waarop het kind antwoord wilde hebben, maar ik denk dat ik u begrijp.
Vr. – Ja. De vraag is beantwoord.
GdeP – Wat is dan uw andere vraag?
Vr. – Ik heb van u begrepen dat entiteiten tijdens een maansverduistering voortdurend van de maan naar de aarde, en van de aarde naar de maan overgaan. Ik kan begrijpen dat ze van de maan naar de aarde overgaan, maar niet dat ze van de aarde naar de maan gaan. Ik zie niet in waarom een ontbindend lichaam levende entiteiten zou aantrekken.
GdeP – Toch is het zo. U heeft het over een maansverduistering, nietwaar?
Vr. – Ja.
GdeP – Dit onderwerp van verduisteringen vormt een heel interessante studie. Tijdens een maansverduistering verplaatsen levende entiteiten zich in beide richtingen, maar vooral van de maan naar de aarde. Dit komt omdat er harder aan de maan dan aan de aarde wordt getrokken. Met andere woorden, entiteiten verlaten de maan om op aarde te incarneren of zich daar te belichamen.
Bij een zonsverduistering doen zich dezelfde twee soorten verplaatsingen van levende entiteiten voor: van de maan naar de aarde en van de aarde naar de maan. Maar in dit geval – tijdens een zonsverduistering door de maan – is de sterkste aantrekking die in de richting van de aarde naar de maan. Ik bedoel dat tijdens een zonsverduistering de aantrekking in de richting van de aarde naar de maan sterker is dan andersom – van de maan naar de aarde.
Natuurlijk kan er over dit onderwerp ‘verduisteringen’ nog veel meer worden gezegd.
Vr. – Ik vroeg me af of alle ontbindende lichamen levende lichamen aantrekken.
GdeP – Alle ontbindende lichamen zenden voortdurend levensatomen uit. In feite is het ontbindingsproces niets anders dan het vertrek van de samenstellende levensatomen uit de uiteenvallende entiteit. Dit vertrek van de levensatomen brengt de ontbinding teweeg. De stroom levensatomen die uiteenvallende entiteiten van buitenaf aantrekken is niet zo groot als de hoeveelheid levensatomen die ze afwerpen. De maan verkeert in precies dezelfde positie; maar in bepaalde standen, zoals bij een maansverduistering, leiden de aantrekkingskracht van de aarde samen met de aantrekkingskracht van de zon ertoe dat de trekkracht in de richting van de maan naar de aarde groter is dan de stroom van entiteiten in de andere richting, van de aarde naar de maan. Zelfs een uiteenvallend of ontbindend lichaam trekt voor dat lichaam geschikte levensatomen aan, maar deze aantrekkingskracht is minder groot dan de energie die de levensatomen uit het uiteenvallende lichaam drijft.
Vr. – Is het juist dat er zeven opeenvolgende levensgolven door de zeven bollen trekken, zeven keer, die samen de zeven ronden vormen? Dat wil zeggen, nadat de eerste klasse van monaden die naar de aardketen komt bol A heeft doorlopen en is overgegaan naar bol B, komt de eerste klasse van de tweede levensgolf naar bol A. Klopt dat?
GdeP – Ja, dat klopt.
Vr. – Als we het plantenrijk op onze aarde als voorbeeld nemen, is het dan niet zo dat er zeven klassen van sishta’s zijn, één voor elke levensgolf die een bol doorloopt?
GdeP – Dat is ook juist.
Vr. – Tijdens onze vorige bijeenkomst vertelde u ons dat aan het einde van het zevende wortelras op deze bol de bloem van de mensheid – een bepaald aantal natuurlijk – gedurende een hele ronde als sishta’s zou achterblijven, totdat dezelfde mensheid terugkeert. Mijn vraag is dan, zijn er nu op deze bollen zes klassen van sishta’s die wachten op de terugkeer van hun respectievelijke mensheden?
GdeP – Dat is een heel relevante en interessante vraag. U kunt de sishta’s op de volgende manier indelen: het eerste elementalenrijk, het tweede elementalenrijk, het derde elementalenrijk, het mineralenrijk, het plantenrijk, het dierenrijk – dit laatste is nog niet volledig in obscuratie, en daarom bevindt het zich nog niet volledig in het sishta-stadium – en het mensenrijk. Hoeveel rijken heb ik tot zover opgenoemd?
Vele stemmen – Zeven.
GdeP – Goed. Er zijn nog drie andere klassen van monaden of levensgolven die na ons komen wanneer het mensenrijk is vertrokken. In totaal zijn er dus tien klassen. Beantwoordt dit uw vraag?
Vr. – Niet helemaal. Mijn vraag was of er zes klassen van sishta’s zijn – die tot de andere bollen behoren – die wachten op de terugkeer van de mensheden op die bollen, zoals hun mensheden ook naar deze bol komen.
GdeP – Zeker, maar waarom beperkt u het aantal sishta-groepen tot zes?
Vr. – Omdat ik alleen aan de menselijke sishta’s dacht.
GdeP – U dacht alleen aan de menselijke sishta’s van een ronde door de zeven bollen van de planeetketen?
Vr. – Mijn vraag betrof alleen de menselijke sishta’s. Natuurlijk weet ik dat hetzelfde voor elk van deze gebieden geldt.
GdeP – Ja. Ik denk dat ik u nu begrijp, maar wilt u uw vraag nog een keer heel kort stellen?
Vr. – Mijn vraag is: Zijn er nu zes klassen van menselijke sishta’s op deze bol die wachten op de terugkeer van hun respectievelijke mensheden van andere bollen?
GdeP – Nee. De menselijke klasse van monaden, of de menselijke levensgolf, laat slechts één klasse sishta’s achter op elke bol. Natuurlijk is deze ene klasse van sishta’s zelf verdeeld in verschillende families of graden, want het spreekt vanzelf dat niet alle mensen even ver zijn ontwikkeld. We hebben de blanke mensen – of liever de roze mensen, of misschien nog nauwkeuriger roze-bruin – dan de gele mensen, dan de zwarte mensen, en de verschillende stammen van onbeschaafde en primitieve mensen die nu op aarde leven. Deze mensen behoren allemaal tot het mensenrijk, tot de ene menselijke levensgolf, en zijn in sommige gevallen eenvoudig de overblijfselen van verschillende mensenrassen die eerder hun bloeiperiode hebben gehad. Vergeet echter niet dat de sishta’s die op een bol zijn achtergelaten altijd de hoogsten of meest ontwikkelden van die respectievelijke levensgolf zijn.
Waarom denkt u dat de menselijke levensgolf in zessen is verdeeld?
Vr. – Omdat er zes bollen zijn.
GdeP – Er zijn zeven bollen.
Vr. – Ja, zeven. Maar op deze bol is natuurlijk één actieve mensheid. Wanneer de volgende bol naar deze bol komt – wanneer de bol achter ons naar deze bol komt – moeten er, denk ik, sishta’s zijn die hier op hen wachten, evenals er sishta’s op de volgende bol op ons wachten.
GdeP – Wil de stenograaf deze vraag nog eens oplezen? Ik denk dat de vraagsteller gemakkelijk kan zien dat er een klein misverstand is wanneer ze haar woorden nog eens hoort. [De stenograaf leest de vraag op.]
Uw vraag is zo ingewikkeld dat het bijna onmogelijk is om uw gedachte goed te begrijpen en daarom kan ik geen duidelijk antwoord geven. Ten eerste spreekt u over een ‘bol’ die naar deze ‘bol’ komt. Zoiets gebeurt niet. Probeert u alstublieft uw vraag zo duidelijk mogelijk in uw eigen denken te formuleren voordat u haar stelt.
Vr. – Het beeld staat mij heel helder voor de geest.
GdeP – Dat is goed. Vertel ons dan dit heldere beeld in duidelijke woorden. Neem uw tijd daarvoor. Houd uw beeld duidelijk voor ogen, en stel dan de vraag.
Vr. – U heeft ons verteld dat de sishta’s van deze mensheid zullen wachten op onze terugkeer naar deze bol. Dat betekent een hele ronde. Ik heb hieruit afgeleid dat er sishta’s moeten zijn die hier wachten op de mensheid van de bol die op onze mensheid volgt. Is deze vraag duidelijk?
GdeP – Ik ben bang van niet. Laat ik het proberen uit te leggen. Laten we een willekeurige levensgolf nemen, bijvoorbeeld onze eigen menselijke levensgolf. We beginnen aan het begin van een ronde, met andere woorden, met bol A, de eerste bol. Deze menselijke levensgolf doorloopt zijn zeven wortelrassen op deze eerste bol A, laat daar zijn sishta’s achter en gaat over naar bol B; hij gaat op bol B door zeven wortelrassen, en laat dan zijn sishta’s achter op bol B, en gaat over naar bol C. Hij doet hetzelfde op bol C: laat zijn sishta’s daar achter, en gaat dan als levensgolf over naar bol D, laat daar sishta’s achter, en gaat dan over naar bol E en laat daar zijn sishta’s achter. Dan gaat hij over naar bol F, gaat door zeven wortelrassen op bol F, laat zijn sishta’s daar achter, en gaat dan naar de laatste bol G, waar hij na het doorlopen van zeven wortelrassen opnieuw zijn sishta’s achterlaat. Dan komt de levensgolf in zijn nirvana, en aan het eind van zijn nirvana begint de volgende ronde, en de eerder op die eerste bol A achtergelaten sishta’s zijn de levenszaden die de eerste lichamen geven aan deze zelfde levensgolf die nu aan zijn volgende ronde begint. Met andere woorden, iedere levensgolf laat maar één groep sishta’s op een bol achter.
Vr. – Dat lijkt me juist als de bollen niet allemaal tegelijkertijd zijn bewoond. Ik nam aan dat dit zo was. Ik dacht dat er gelijktijdig op iedere bol een mensheid was.
GdeP – Nee. Maar vergeet niet dat er gelijktijdig andere evoluerende groepen of levensgolven op verschillende bollen zijn.
Vr. – Dat heb ik nooit geweten. Ik heb me volledig vergist. Mijn vraag had onder die omstandigheden geen betekenis.
GdeP – Dan ben ik heel blij dat u haar heeft gesteld. Uw vragen moeten voor iedereen nuttig zijn geweest, omdat ze over een heel moeilijk onderwerp gingen. Het is waar dat er op de andere bollen andere levensgolven zijn, maar deze andere levensgolven hoeven zeker geen menselijke levensgolven te zijn. Een van de zeven bollen van onze planeetketen kan in obscuratie zijn terwijl op hetzelfde moment levensgolven actief zijn op enkele van de andere zes bollen. Maar die tijdelijke bol-obscuratie duurt niet erg lang; en aan het einde van deze obscuratie komt er een andere levensgolf op die bol – een andere levensgolf dan degene die daarvóór de bol heeft verlaten. Met andere woorden, de verschillende levensgolven volgen elkaar op bij hun rondgang langs de bollen.
Er zijn zeven levensgolven – in werkelijkheid tien, maar we zullen het slechts over zeven hebben. Al deze zeven levensgolven volgen elkaar van bol naar bol rond de keten: van bol A naar de bollen B, C, D, E, F, en G. Nadat een levensgolf of familiegroep een bol heeft verlaten, ondergaat die bol een korte of tijdelijke obscuratie. Wanneer die korte of tijdelijke obscuratie is geëindigd, komt er een andere levensgolf – de volgende in de reeks – op diezelfde bol. Begrijpt u het?
Vr. – Ja, dank u. Ik had het beslist verkeerd begrepen.
GdeP – Ik ben heel blij dat u de vraag heeft gesteld, omdat ik er zeker van ben dat deze bespreking voor ons allemaal nuttig is geweest.
Vr. – Is een van deze opeenvolgende levensgolven een ander soort mensheid, of een ander soort wezens, die wij mensen ons niet kunnen voorstellen?
GdeP – Dat is niet noodzakelijk het geval. Deze verschillende of opeenvolgende levensgolven, tien of zeven in getal, zijn verschillende familiegroepen van evoluerende monaden. Op onze eigen bol bijvoorbeeld, hebben we drie elementalenrijken; daarna kwamen de mineraal-monaden; daarna de plant-monaden; daarna de dier-monaden – maar niet de zoogdieren, omdat de zoogdieren na de mens kwamen. Na de dier-monaden, kwam onze mensheid.
U ziet dus dat deze verschillende familiegroepen of evoluerende families van monaden elkaar bij hun rondgang langs de keten opvolgen. Het spreekt dus vanzelf dat de drie elementalenrijken, en de mineralen, en de dieren, geen mensen zijn, en toch zijn ze verschillende familiegroepen of levensgolven die wij mensen ons beslist ‘kunnen voorstellen’ en die we tot op zekere hoogte kunnen begrijpen.
De drie levensgolven of familiegroepen die na onze mensheid volgen, staan veel hoger dan wij. Ze zijn in feite onvolmaakte dhyan-chohans; en als drie familiegroepen die boven ons staan nemen ze de plaats voorbij of boven ons in, zoals de drie elementalenrijken een plaats aan het begin van de levensstroom van opeenvolgende familiegroepen innemen. Het betrekkelijk volmaakte staat dus boven ons of is verder gevorderd dan wij, en het betrekkelijk elementaire komt aan het begin van de levensstroom.
Vr. – Ik heb begrepen dat wanneer we deze bol aan het einde van het zevende wortelras verlaten, en de sishta’s worden achtergelaten, de volgende levensgolf aankomt: deze wezens, deze dhyan-chohans, terwijl wij op de volgende zijn, de pralaya tussen de volgende ronde, vóór de volgende ronde. Is dat de gedachte?
GdeP – Wil de stenograaf de vraag nog eens oplezen, zodat onze vriend kan horen hoe hij zijn gedachte heeft geformuleerd? [De stenograaf leest de vraag op.]
Vr. – Het klinkt een beetje verward.
GdeP – Probeer het nog eens.
Vr. – We zouden sommige van deze vragen moeten opschrijven om ze duidelijk geformuleerd te krijgen en zo tijd te besparen.
GdeP – Het is goed als u uw vragen op schrift meebrengt en u ze hier zelf voorleest.
Vr. – Deze vragen zijn heel moeilijk te formuleren, hoewel er geen hogere meetkunde aan te pas komt! Ik probeer mijn vraag helder voor de geest te krijgen.
GdeP – Voordat u uw vraag stelt, kan ik erop wijzen dat u de betekenis van pralaya verkeerd begrijpt wanneer u spreekt over een pralaya tussen de bollen of tussen de ronden – dat wil zeggen als ik uw vraag goed begrijp. Er is geen pralaya tussen de bollen en ook niet tussen de ronden. Er vindt een obscuratie plaats van iedere bol die zojuist door de voortgaande levensgolf is verlaten. Staat uw vraag u nu scherpomlijnd en duidelijk omschreven voor de geest?
Vr. – Niet helemaal. Ik denk dat ik haar iets later stel.
GdeP – Goed dan.
Vr. – Zijn de zeven beginselen in de natuur onveranderlijk en eeuwig, of kan de ene in de andere veranderen, zoals kama die manas wordt, en manas dat buddhi wordt, enz.? Indien dit niet juist is en ze eeuwig en onveranderlijk zijn, is het dan zo dat het levensatoom, de goddelijke vonk, tijdens zijn evolutie door de zeven beginselen reist?
GdeP – Dat is een diepzinnige vraag, en het antwoord is dat niets in het universele zijn onveranderlijk is. Alles verandert omdat alles groeit. Alles gaat vooruit naar het volgende en hogere stadium, ook de kosmische beginselen.
Maar er is niettemin door de eeuwigheid heen – en u zult de reden begrijpen als u erover nadenkt – voortdurend dezelfde verdeling van het universele zijn in zeven beginselen, omdat elk beginsel terwijl het zijn type of karakter verandert in het aangrenzende hogere, wordt opgevolgd door het lagere of eronder gelegen beginsel, dat zijn plaats inneemt. Omdat de natuur eeuwig is, want de oneindigheid heeft geen begin en geen einde, is er deze voortdurende golf van evolutionaire vooruitgang in de eeuwige duur. Het lijkt op een levensrivier zonder begin en zonder einde. Beantwoordt dit uw vraag?
Vr. – Ik had de volgende gedachte . . .
GdeP – Een moment alstublieft. Beantwoordt dit uw vraag? Begrijpt u het?
Vr. – Nee. Het is mij te diepzinnig.
GdeP – Dat zou niet zo moeten zijn.
Vr. – Ik wil er graag nog wat over nadenken.
GdeP – Wat is uw volgende vraag?
Vr. – In Sleutel tot de theosofie schrijft HPB over manas dat óf naar buddhi óf naar kama wordt aangetrokken. Hieruit zou men kunnen opmaken dat als manas een beginsel is, het voor manas mogelijk is om in buddhi of kama te veranderen. Is dat juist?
GdeP – Het verandert in buddhi. Het kan niet op zijn schreden terugkeren. Als dat mogelijk zou zijn, dan zou er niet zoiets zijn als voortdurende vooruitgang of ontvouwing van wat latent in het hart van de dingen aanwezig is. De natuur zou een chaos zijn. Alles beweegt gestaag vooruit. Om uw voorbeeld te gebruiken, manas wordt meer en meer buddhisch totdat manas uiteindelijk in buddhi opgaat. Maar zijn manasische plaats op de levensladder wordt ingenomen door het nieuwe manas dat het kama-beginsel was dat lager stond dan het manas dat nu verder is gegaan naar buddhi, en daarom neemt dit kama-beginsel dus de plaats van manas in. Niettemin is het juist dat in de menselijke constitutie het egoïsche beginsel, dat in ons huidige evolutiestadium zelf een evoluerende entiteit is, voortdurend tussen buddhi en kama schommelt en door de een of door de ander wordt aangetrokken. Uw moeilijkheid ontstaat doordat u de bewustzijnscentra verwart met de zeven beginselen van hetzij de mens of het heelal.
Bedenk ook dat hoewel de zeven beginselen hun respectievelijke kenmerkende eigenschappen veranderen, ze niettemin altijd het universele zijn vullen. Er is altijd een kosmische buddhi, altijd een kosmisch manas of mahat, altijd een kama, enz.
Vr. – Mijn vraag gaat over een ander onderwerp. Niet zo lang geleden zei u tijdens een van de lezingen op zondagmiddag dat het beter is om de volledige karmische tijd in devachan te blijven, omdat de rust die men daar krijgt nodig is. Is dit van toepassing op theosofische leerlingen die ernaar verlangen om terug te komen en voor de mensheid te werken?
GdeP – Op hen is het natuurlijk minder strikt van toepassing. Alleen al het feit dat er een honger in het hart bestaat om zijn medemensen goed te doen, brengt de devachani eerder terug naar zijn werk op aarde. Terwijl de leerling groeit, terwijl hij zich ontwikkelt, terwijl hij opklimt langs de stadia van inwijding, nadert hij een tijd en punt in zijn eigen ontwikkeling waarop hij door zijn eigen wilskracht zijn devachanische periode kan terugbrengen tot iedere gewenste periode.
Vr. – Zoals ik het heb begrepen is het hele universum niet louter bewustzijn als een abstract iets, maar is het vol met bewustzijnen, en mijn vraag is daarom: is deze zelfde gedachte van toepassing op de beginselen – het beginsel kama, of manas, of buddhi? Geen van deze beginselen is een abstract iets in een abstracte toestand, maar ieder beginsel is als het ware een stroom van bewustzijnen.
GdeP – Dat is volkomen juist. We gebruiken buddhi, manas, kama, enz., als algemene termen, of als abstracties. Maar in feite is het buddhi-beginsel eenvoudig de verzameling buddhische entiteiten met hun buddhische vitale aura’s, en hetzelfde geldt voor de andere beginselen. Zo spreken we ook over de ‘mensheid’. Op zichzelf bestaat er niet zoiets. Deze termen zijn abstracties of generalisaties, maar niettemin zijn er mensen die gezamenlijk de mensheid vormen. U zult nergens een ‘mensheid’ als entiteit vinden. Dit zijn slechts woorden, abstracties waarmee mensen worden bedoeld; hetzelfde geldt voor de beginselen zoals buddhi. U zult niet zoiets als buddhi per se als een entiteit in het heelal vinden. Wat we buddhi noemen is het geheel van buddhische entiteiten die zich in dat stadium van hun ontwikkeling bevinden; en hun buddhische vitaliteit, hun buddhische essentie, stellen de buddhische oceaan samen die we ‘buddhi’ noemen. De kosmische buddhi is het geestelijke of supergeestelijke laagje substantie dat het kosmische akasa in zijn hoogste essentie is, en daarom een aspect van mulaprakriti.
Die menigten entiteiten in het heelal die in een bijna gelijk of identiek stadium verkeren, vormen de kosmische beginselen. Hetzelfde geldt voor mensen. Er is niet zoiets als het verstand per se, dat als een entiteit bestaat. U zult het ‘verstand’ nergens vinden, maar verstandelijke entiteiten vindt u overal.
Vr. – Vormen de drie guna’s de basis van de zeven in de hele natuur?
GdeP – De basis van de zeven wat?
Vr. – Ik dacht dat de guna’s zich op een natuurlijke manier verdelen vanuit drie basisbeginselen in zeven beginselen, en dat achter die zeven altijd de drie basisbeginselen staan.
GdeP – Ik zou niet zeggen dat de drie guna’s – sattva, rajas en tamas – de oorzaken van de zeven beginselen zijn. Dat is volkomen onjuist. De guna’s zijn eenvoudig de eigenschappen of kenmerken van elk van de zeven beginselen. Dit is duidelijk het geval, want tamas betekent inactiviteit, rajas betekent activiteit, en sattva kunt u omschrijven als de werkelijke essentie van iets, het wezen ervan. Sattva komt van sat – werkelijkheid, en tva – het element ervan, de feitelijke essentie ervan, de werkelijkheid ervan. De drie guna’s behoren tot elk van de zeven beginselen.
Vr. – Ik dacht dat het Ene de Drie bevatte en de Drie de Zeven.
GdeP – Ook dat is juist, zoals u het nu verwoordt. Het heelal is het Ene. Zijn onsterfelijke deel tijdens zijn bestaan in een manvantara bestaat uit zijn drie hogere delen; en aan deze goddelijke drie hangen de gemanifesteerde zeven als parels aan een snoer. Ik ben er zeker van dat dit een verklaring is voor wat u in gedachten had. Begrijpt u het?
Vr. – Ik heb allerlei gedachten, maar ik denk niet dat ik ze al helemaal begrijp. Het is altijd een kwestie van groeiend begrip.
GdeP – Dat is waar.
Vr. – U heeft me nogal verrast met uw verwijzing naar kama-manas. Zou u ons iets over de ontwikkeling van kama-manas willen vertellen?
GdeP – Formuleert u uw vraag alstublieft nog eens, en maak haar zo mogelijk iets scherper omlijnd.
Vr. – Ik zou graag willen weten hoe het kama-manas tot stand komt; ik heb begrepen dat dit ontstond omdat het begeertebeginsel in de mens het manasische in zich opneemt, en dat de combinatie het lagere denkvermogen vormt. Maar u zei zojuist dat het denken niet naar het kama-manas afdaalde. Het was altijd een kwestie van evolutie. Ik wil graag weten hoe het kama-manas evolueert.
GdeP – Wanneer het menselijke bewustzijnscentrum heen en weer schommelt tussen begeerte aan de ene kant en het verlangen naar abstracte waarheid aan de andere kant, en noch het een noch het andere is, zoals in ons huidige menselijke stadium, dan ontstaat daardoor het zelfbewustzijn van de entiteit die in de kama-manasische toestand verkeert. Begrijpt u het?
Vr. – Ja, tot zover. Maar hoe zit het met de entiteiten die het kama-manasische vormen, die aan dat beginsel kleur geven?
GdeP – Het kama-manas is een stadium of toestand van het menselijke egoïsche bewustzijn, en daarom is de kama-manasische toestand op zichzelf geen entiteit. Het kama-manasische kenmerk is niet iets dat op zichzelf bestaat los van kama of los van manas. Het is een toestand halverwege manas en kama, de toestand van het menselijke egoïsche bewustzijn wanneer dit schommelt tussen deze twee beginselen van de menselijke constitutie, en noch volledig in kama afdaalt noch volledig uit kama opstijgt om geheel en al in het aangrenzende en hogere, het manasische, beginsel te verblijven. Hetzelfde vindt plaats wanneer het menselijke bewustzijn is geconcentreerd in de buddhi-manasische toestand tussen buddhi aan de ene kant en manas aan de andere kant. Het is dan nog niet zuiver buddhi. Het stijgt op uit de zuiver manasische toestand. Het schommelt tussen de twee.
In zijn huidige evolutiestadium staat de mens tussen het dier en de halfgod in, met andere woorden tussen kama of het begeertebeginsel en manas of het denkvermogen. Ons huidige egoïsche zelfbewustzijn is dus geconcentreerd in het kama-manasische deel van onze constitutie, op dat kritieke punt waar kama en manas zich als het ware vermengen.
Vr. – Maar is het niet zo dat de evolutie van de mens het opklimmen betekent vanuit de kama-manasische toestand naar manas?
GdeP – Dat is volkomen juist; en de mens ontwikkelt zich op dit moment zo, en hij heeft nog niet de zuiver manasische toestand bereikt. Hij bevindt zich in het kritieke stadium tussen de twee beginselen in. Hij heeft zich nog niet geheel bevrijd van de aantrekkingskracht van het kamische of de begeerte, en hij is het verstandelijke beginsel nog niet volledig binnengegaan. Hij bevindt zich tussen de twee in. Het verstand is nog niet volledig ontwikkeld in ons; niettemin staan we ver boven alle dieren door de manasische invloed in ons wezen.
We hebben fysieke lichamen die een verstandelijke vlam omhullen, maar we zijn nog geen manasaputra’s, zonen van manas of het denkvermogen.
Vr. – Is de atman ook een verzameling levende entiteiten?
GdeP – Ja, als uw denken scherpzinnig genoeg is om dit antwoord te begrijpen.
Vr. – In dat geval moet er iets zijn dat hoger is dan atman. Is dat zo?
GdeP – Ja. En dit is precies wat ik zo vaak heb geprobeerd uit te leggen als ik sprak over de hiërarchieën die elkaar op de eindeloze levensladder opvolgen. Ik heb geprobeerd duidelijk te maken dat de hoogste of opperste hiërarch van een hiërarchie de atman van die hiërarchie is; maar hoewel die hiërarch de hoogste van zijn eigen hiërarchie is, is hij niettemin lager dan de hiërarch van de daaropvolgende hiërarchie. De hiërarch is de atman van zijn hiërarchie. Wij mensen zijn samengestelde entiteiten die uit menigten wezens bestaan, en dit geldt ook voor de hiërarch. Hoewel hij zijn eigen individualiteit heeft, is hij een verzameling van alle entiteiten die zijn hiërarchie, zijn familie, samenstellen, waarvan hij het hoofd is, en ook de bron en wortel en oorzaak van alle ondergeschikten die daaruit voortkomen. De hiërarch of atman is een individu. Hij is een entiteit, hij is het hoogste zelf voor die hele hiërarchie. Zijn vitaliteit doordringt alles; zijn individualiteit doordringt alle ondergeschikte entiteiten van zijn eigen hiërarchische groep, en vormt zo voor die hiërarchische groep het wezenlijke ik-ben van alle entiteiten die hij omvat. Hoewel hij dus een individu is, is hij mystiek deelbaar in alle wezens waarvan hij het hoogste zelf, de atman, is.
U heeft een van de moeilijkste vragen van het occultisme gesteld, een van de edelste en meest verhevene, die daarom heel moeilijk is te begrijpen. Bijvoorbeeld, ik ben een ego. In het hart van dit ego is mijn ik-ben, mijn atman, een bewustzijnsstroom die me doordringt vanuit de hiërarch van deze hiërarchie. En toch, wat ben ik nu als entiteit? Een samenstelling, een verzameling levensatomen van vele graden, die op vele bewustzijnslagen bestaan en alle het pad van evolutie volgen. Mijn lichaam is op zijn beurt slechts een verzameling fysiek-astrale levensatomen, en toch is mijn lichaam een individu. Elk van deze levensatomen die mijn lichaam samenstellen is op zichzelf een lerende entiteit, die is voorbestemd om in toekomstige eonen een mens te worden en in nog verder verwijderde eonen een god. Wij mensen, ieder van ons, waren zulke levensatomen en zelfs van het fysieke lichaam van een andere entiteit in een kosmisch manvantara langgeleden. Wat zijn deze leringen van het occultisme toch wonderlijk en mysterieus, en zo inspirerend, zo bemoedigend; en wat behoeden ze ons voor de ergste misstap – het gevoel van afgescheidenheid!
De atman is ondeelbaar in de zin dat hij als wezen of entiteit de hiërarch van onze hiërarchie is, en zich daarom in alle dingen en entiteiten als hun wezenlijke zelf openbaart: het wezenlijke gevoel van ik-ben dat, zolang die hiërarchie in zijn kosmische manvantara bestaat, onsterfelijk is. De atman is dus de verzameling van de monadische essenties van alle entiteiten die deze hiërarchie samenstellen. Op het fysieke gebied is mijn fysieke lichaam evenzo – en overeenkomstig de wet van analogie – een individu en tegelijkertijd samengesteld uit de levensatomen die het opbouwen, maken, vormen.
Het is heel moeilijk uit te leggen, maar ik denk dat ik u de sleutel heb gegeven.
Vr. – Als het kwaad onvolmaaktheid betekent, dan lijkt het alsof het kwaad geheel door onwetendheid wordt bepaald, en dat zelfs de broeders van de schaduw niet werkelijk weten dat ze misdaden begaan. Waaruit bestaat in het algemeen onze werkelijke verantwoordelijkheid?
GdeP – U heeft volkomen gelijk wanneer u zegt dat avidya, onwetendheid, gebrek aan kennis over de essentiële werkelijkheid van dingen, de oorzaak van onvolmaaktheid is. Deze avidya is de oorzaak van de disharmonie in het heelal en in mensen. De broeders van de schaduw vormen een moeilijk probleem. Als ze het intuïtieve besef zouden hebben dat ze zijn wat ze zijn, dan zouden ze niet zijn wat ze zijn maar zich al op het pad van groei bevinden dat leidt naar broederschap zoals bij de boeddha’s van mededogen. Maar jammer genoeg zijn de broeders van de schaduw – ik heb het nu over de echte – ervan overtuigd dat hun opvattingen, dat hun manier van leven, even juist zijn als die van onze meesters. Tot op zekere hoogte geldt hetzelfde voor misdadigers in onze maatschappij. De werkelijke misdadiger, degene met werkelijk criminele instincten, zou geen misdadiger zijn als hij zich duidelijk ervan bewust was dat hij verkeerd handelde, dat hij niet in harmonie was met zijn omgeving en met andere entiteiten. De misdadiger verzet zich tegen wat gewone mensen instinctief aanvoelen als goed, maar wat hij nog niet onmiskenbaar als juist ervaart.
Ik heb het nu over doelbewust en instinctief handelende misdadigers, en daarvan zijn er niet zoveel. De meeste misdadigers behoren niet tot die categorie. Ze zijn slechts zwakke en domme mannen en vrouwen. U zult in oosterse geschriften vaak de uitspraak vinden dat avidya, onwetendheid, de grootste vijand van de mens is. En dat is zo.
Vr. – Ja, maar ik denk soms dat het werkelijke kwaad niet van een bepaalde toestand afhangt, maar veeleer van de richting die een entiteit volgt. Wanneer een entiteit doelbewust het pad omlaag volgt, is er sprake van kwaad, en wanneer een entiteit opklimt, is er sprake van goed. Ik heb ook gedacht dat onvolmaaktheid op zichzelf – bijvoorbeeld bij een entiteit die minder ver is ontwikkeld dan wij, zoals een bloem of een kind – ons niet voorkomt als iets slechts, hoewel deze in een toestand van onvolmaaktheid verkeren. De bloem of het kind ontwikkelt zich, probeert vooruit te gaan, en we herkennen dat als iets goeds. Het is goed, het is niet slecht, en we denken dat deze onvolmaaktheid op zichzelf slecht zou moeten zijn of kwaad zou moeten voortbrengen. Een mens of andere entiteit kan echter door onwetendheid een slechte daad verrichten, dat wil zeggen, het neerwaartse pad volgen.
GdeP – Dat is allemaal volkomen juist. Maar waarom denkt u dat een bloem ‘onvolmaakt’ is? Een bloem is helemaal niet onvolmaakt. Wanneer het woord ‘onvolmaaktheid’ in de occulte betekenis wordt gebruikt, verwijst het naar een entiteit die door onwetendheid haar wil tegenover die van de hogere en edeler wetten plaatst, en zo disharmonie schept in de evolutiestroom van de natuur die altijd vooruitgaat. Onvolmaaktheid is in dit opzicht de abstracte schepper van disharmonie, wat slecht is, en ontstaat uit een verkeerde toepassing van de wilskracht, en deze verkeerde toepassing komt voort uit een onvolmaakt begrip van of betrekkelijke onwetendheid over de waarheid. Een bloem doet dat niet. De dieren zijn evenmin ‘slecht’. De insecten zijn in geen geval ‘slecht’. Ze zijn allemaal in harmonie met hun respectievelijke omgeving. De bloem is iets prachtigs, en schenkt altijd vreugde. Ze is niet ‘onwetend’ omdat ze zogezegd haar eigen plaats in het leven kent. Ze volgt haar eigen pad, waar ze is, in volmaakte harmonie en overeenstemming met de evolutiestroom van de natuur.
Maar wanneer een entiteit – door een innerlijk verlangen gedreven – haar wil tegenover die van de vooruitgaande evolutiestroom van de natuur stelt, brengt die tegenwerking in haar omgeving disharmonie voort, en dit is de oorzaak van wat mensen het kwaad noemen. De entiteit is onvolmaakt ontwikkeld; daarom kunnen we terecht zeggen dat ze in haar bestaan onvolmaakt is, en daardoor in haar omgeving disharmonie teweegbrengt. Daarom kan onvolmaaktheid in dit opzicht werkelijk de oorzaak van het kwaad worden genoemd. Alles, iedere entiteit, die in harmonie met haar omgeving is, en de weg volgt van de zuivere, natuurlijke instincten die zijn aangeboren, is ‘goed’, ongeacht haar evolutiestadium.
Een mens is dus in hoge mate onvolmaakt als we hem met een god vergelijken. Maar als die mens leeft om de mensheid goed te doen, en in alle gedachten en daden in zijn leven een harmonisch bestaan probeert te leiden, dan is die mens een entiteit van innerlijke schoonheid. Hij is in harmonie met zijn omgeving. Hij gaat op de juiste manier vooruit met de evolutiestroom van de natuur. Hij schept geen disharmonie.
Vr. – Omvat uw term ‘levensatomen’ dezelfde entiteiten die HPB in De geheime leer de vurige levens noemt, of de scheppers en de vernietigers?
GdeP – De vurige levens, of de scheppers en vernietigers, zijn één grote familiegroep van levensatomen, of beter gezegd twee grote familiegroepen, de ene groep de scheppers, de andere de vernietigers. Dit zijn slechts twee algemene termen.
Laat ik proberen hiervan een voorbeeld te geven. Elke entiteit kan op elk moment, hoewel ze volkomen in harmonie met haar omgeving is, door een stadium van haar evolutie gaan waarin ze tot een van de twee klassen behoort – scheppers of vernietigers. Als dat deel uitmaakt van haar natuurlijke groei, dan is haar handelen harmonisch, en wordt er geen ‘kwaad’ voortgebracht. De vernietigers spelen bijvoorbeeld een rol in de universele natuur die even belangrijk is als die van de zogenaamde scheppers.
Vr. – Ik zou graag uw definitie van een levensatoom willen weten – of deze dezelfde is als van de vurige levens.
GdeP – Als u het op die manier stelt, dan is het antwoord ja, want elk levensatoom is een vurig leven in de zin dat het levensvuur, warmte, stralende vitaliteit, met andere woorden zonnevitaliteit, bevat. Maar wanneer u het heeft over de scheppers en de vernietigers, dan beperkt u de term tot twee soorten activiteit van de levensatomen.
Vr. – Is de planeet die in de opsomming van de zeven heilige planeten als substituut voor de maan fungeert, die planeet waarnaar HPB in Isis ontsluierd verwijst als degene die al het afval van de aarde opneemt?
GdeP – Met andere woorden, u doelt op de planeet van de dood?
Vr. – Ja.
GdeP – Het spijt me heel erg dat ik uw vraag niet mag beantwoorden. Maar zoals gewoonlijk is het mijn plicht om u een of ander antwoord te geven.
Vr. – Ik stel voor dat de vraagsteller zijn vraag terugtrekt als deze de leraar in verlegenheid brengt.
GdeP – Het geeft niet. Ik dacht even na over de juiste woorden die ik zal gebruiken, want het feit dat de vraag gesteld is, laat zien dat er op z’n minst een of ander antwoord moet worden gegeven. Ik ben soms meer in verlegenheid gebracht dan ik duidelijk kan maken. Laat ik het volgende zeggen.
De entiteiten die leven na leven opzettelijk het kwaad volgen, zonderen daardoor de hogere delen van hun constitutie af zodat ze alleen al door het gewicht van hun slechte daden in een lagere sfeer vallen, en overgaan naar de planeet van de dood, die een van de werkplaatsen van de natuur is waar deze entiteiten die niet langer tot de menselijke levensstroom, de menselijke levensgolf, behoren worden ontbonden. De lagere delen van de menselijke constitutie, die zoals u weet geheel en al is samengesteld, worden uiteengerukt en vallen uiteen in al haar samenstellende elementen. Dit vindt plaats in het laagste gedeelte van avichi. U heeft allemaal van avichi gehoord, dat in zeven stadia of graden bestaat. Het staat in nauw verband met de maan; en ik zal hieraan alleen toevoegen dat de planeet, de geheime planeet, waarvoor de maan astrologisch het substituut is, heel nauw samenhangt met de invloed van de maan op de aarde en op mensen, en op andere entiteiten die op aarde wonen.
Ik denk dat als u werkelijk zou begrijpen wat dit afschuwelijke onderwerp inhoudt, u deze vragen niet zou stellen. De hele leer is verschrikkelijk, eenvoudig omdat het een werkelijke beschrijving is van het einde van deze beklagenswaardige wezens. Het is ongezond om te lang hierbij stil te staan. Op een dag moet u hierover alles weten; u zult verplicht zijn het te weten. U kunt niet slagen voor uw ‘examens’, u kunt niet naar een hogere graad overgaan, totdat u de waarheid kent. Maar die tijd is nog niet aangebroken. U moet in geestelijk, verstandelijk, en moreel opzicht heel sterk zijn om de hele waarheid over dit onderwerp te kennen.
De natuur heeft haar verschrikkelijke kanten, zoals ze ook haar mooie kanten heeft.
Vr. – We spreken altijd over de zeven bollen, en over de zeven levensgolven, en ook met betrekking tot andere menigten entiteiten gebruiken we het getal zeven. Maar u heeft ons verteld dat er tien klassen zijn. Ik wil graag weten of er in feite niet twaalf zijn, dat wil zeggen twee extra die op de volgende manier eraan worden toegevoegd: een die meer elementaal is dan het eerste elementalenrijk, de laagste of de zuidpool; en de ander, de hoogste of de noordpool, de uitdrukking van de hoogste geestelijke manifestatie.
GdeP – U heeft gelijk, op één punt na. Er zijn in feite tien bollen en er zijn ook tien klassen van monaden. Maar er is ook een sub-elementaal gebied en een supergoddelijk gebied, precies zoals u zegt; deze laatste twee zijn, of beter gezegd gedragen zich als, de overgangsbollen tussen elk drietal hiërarchieën: de hoogste, de tussenliggende, en de laagste. De eerste en de twaalfde zijn bij de leer van de twaalf bollen de zogenaamde overgangsgebieden.
Vr. – In welke vorm manifesteerden wij, de entiteiten van de huidige mensheid, ons toen we bol A in de eerste ronde betraden?
GdeP – U bedoelt wat voor lichaamsvorm de entiteiten toen hadden?
Vr. – Ja.
GdeP – Tijdens de eerste ronde?
Vr. – Ja, op bol A.
GdeP – Met andere woorden uw vraag luidt als volgt: Welke vorm hadden de entiteiten, die nu mensen zijn, op bol A in de eerste ronde?
Vr. – Ja.
GdeP – Ze hadden vormen die u ‘vuur’ kunt noemen. Dat antwoord is niet helemaal juist, omdat de substantie geen ‘vuur’ was zoals wij dat nu kennen; maar ‘vuur’ is de beste term die me te binnen schiet om het soort lichamelijke omhulsels te beschrijven die de belichaamde monaden toen hadden. Het was vurig van aard, maar een vuur dat nog vuriger, nog etherischer was dan het vuur dat wij hier kennen. U kunt het een vorm van elektriciteit noemen, en dan zou u niet ver van de waarheid zijn.
Vr. – Behoorden we toen tot een van de drie elementalenrijken?
GdeP – Nee. We behoorden tot hetzelfde mensenrijk dat we nu zijn, maar dat mensenrijk bevond zich toen in zijn eerste stadia die pasten bij de eerste bol van de eerste ronde.
Het volgende maakt het misschien duidelijk. Wij mensen waren de meest ontwikkelde dieren van de maanketen. Tijdens onze evolutie op de huidige aardketen hebben we ons tot mens ontwikkeld. Wanneer we deze aardketen verlaten, zullen we ons tot dhyan-chohans hebben ontwikkeld; we zullen goden zijn geworden. En de hogere dieren die nu op aarde na ons komen zullen de ‘mensen’ zijn van de planeetketen die op deze aardketen volgt, evenals wij, de mensen van deze keten, op de maanketen de hogere dieren waren.
Ieder dier dat nu op aarde is, en vooral de zoogdieren, bevat in zijn essentie de ontwikkelingsmogelijkheden van een mens, die in dat dier ‘besloten’ liggen; evenals nu in ieder van ons mensen een god ‘besloten’ ligt.
Vr. – Maar moeten we na ons eerste verschijnen op bol A in de eerste ronde door de andere rijken van de natuur heengaan: het elementalenrijk, het plantenrijk, het dierenrijk, enz.?
GdeP – Dat was zo in de eerste ronde. Maar dit is een heel andere vraag dan de vraag die u eerder stelde.
Vr. – Ja, dat weet ik.
GdeP – Ik zal er nog aan toevoegen dat er gedurende onze eerste ronde mensen op bol A waren; en daarmee bedoel ik entiteiten die tijdens de eerste ronde op bol A leefden en al voldoende waren ontwikkeld om mensen te zijn. Die wezens zijn de entiteiten die we tegenwoordig mahatma’s en boeddha’s noemen.
Hoe de evolutie tijdens de eerste ronde plaatsvond door alle rijken van de natuur, van het elementalenrijk tot het hoogste rijk, is een heel interessant onderwerp om over na te denken en over te discussiëren, maar het betreft een heel ander onderwerp dan waar uw vraag over ging.
Vr. – Heeft de uitdrukking ‘de innerlijke god’ die in onze filosofie wordt gebruikt, betrekking op het hoofd van onze hiërarchie of is hij een samengesteld wezen dat bestaat uit de manasische entiteiten, de buddhische entiteiten en de atmische entiteiten?
GdeP – Verwijst u naar de innerlijke god van ieder mens?
Vr. – Ja.
GdeP – De innerlijke god van een mens is niet het hoofd van onze hiërarchie, en is daarom geen hiërarchisch samengesteld wezen. Deze uitdrukking ‘de innerlijke god’ betekent niet één algemene entiteit die de enige innerlijke god van iedere mens en iedere andere ondergeschikte entiteit is. Dat is niet de gedachte, want hoewel de omschrijving in uw vraag juist is wanneer deze wordt toegepast op de hiërarch van onze hiërarchie, is ze niet van toepassing op de individuele innerlijke god van een mens. Iedere mens heeft zijn eigen innerlijke god, of, nauwkeuriger gezegd, ieder mens is de manifestatie van een innerlijke god die een entiteit is.
Deze innerlijke god is een dhyan-chohan, en was op de maanketen een mahatma. Ieder mens is een samengesteld wezen. Mijn innerlijke god, uw innerlijke god, de individuele innerlijke god van ieder mens is tegelijk het hogere zelf van die mens, maar verschilt toch van hem. Daarom is ieder van ons als menselijk individu bestemd om op zijn beurt in de toekomst een innerlijke god te worden. Laat ik het op de volgende manier uitleggen.
Iedere mens, iedere menselijke ziel, ieder menselijk ego, is een kind van zijn eigen innerlijke god. Vanuit en door die innerlijke god ontvangt hij zijn ik-ben-heid, maar als een egoïsch menselijk wezen is hij een ik-ben-ik. Iedere mens is een kleine wereld of microkosmos. Hij is samengesteld uit een innerlijke god, een geestelijke ziel, en de mens zelf: de menselijke ziel, of het menselijke ego. Deze menselijke ziel of dit menselijke ego leeft in voertuigen die door menigten levensatomen worden gevormd. Elk van deze levensatomen is een groeiende, zich ontwikkelende entiteit, voorbestemd om in toekomstige eonen een mens te worden, en nog later een ‘innerlijke god’. Ieder van ons mensen zal in toekomstige eonen de innerlijke god worden van de meest ontwikkelde sub-ziel van zijn huidige constitutie, en deze sub-ziel zal in die toekomstige eonen een mens zijn, een menselijk ego.
Ieder van ons is als een levensladder. Eén sport van die levensladder is ons menselijk ego, onze menselijke ziel; de andere sporten zijn onze schakels naar boven en naar beneden, en deze andere treden vormen samen met ons menselijk ego onze samengestelde constitutie.
Laat ik een andere beeldspraak gebruiken. Iedere menselijke entiteit kan worden vergeleken met een ketting die uit schakels bestaat, en ik ben, of u bent, of een ander menselijk ego is, een schakel in deze ketting zonder begin en zonder einde; en de andere schakels van zo’n ketting zijn de andere delen van de constitutie van die entiteit.
Bovendien zijn we door de hogere en de lagere schakels verbonden met het heelal dat ons omringt, en onze constitutie bestaat volledig uit al deze schakels. Nu zijn we terug bij wat ik u zo vaak heb verteld dat iedere mens in essentie het heelal is, en het heelal is in iedere mens aanwezig.
U moet het idee van een ‘onsterfelijke eeuwige ziel’ loslaten. Zo’n onsterfelijke ziel is er niet in de mens, eenvoudig omdat ieder deel van uw constitutie groeit en evolueert. Dit betekent verandering, ontwikkeling tot iets groters. Daaruit volgt dat de ziel geen twee opeenvolgende seconden dezelfde is, en daarom is gekristalliseerde onsterfelijkheid slechts een hersenspinsel, een droom, een illusie.
Vr. – Wat zijn de werkzaamheden, als ik het zo mag zeggen, van de innerlijke god? Wacht hij er alleen maar op om door ons te worden herkend, zodat hij zich door middel van ons kan manifesteren? Of als hij werkzaamheden op zijn eigen gebied heeft, waaruit bestaan die dan?
GdeP – Hij heeft inderdaad werkzaamheden op zijn eigen gebied. Ieder deel van de menselijke constitutie ontwikkelt zich op zijn eigen gebied, omdat ieder afzonderlijk deel of iedere schakel een afzonderlijke entiteit is. Maar ze zijn alle onderling verbonden, werken onderling op elkaar in, en in feite doordringen ze elkaar. Nergens kan een entiteit op zichzelf bestaan. De goden leven op hun eigen gebieden, hebben hun eigen manier van leven, maar ze doordringen alle entiteiten en wezens die ondergeschikt aan hen zijn en lager staan dan zij, en zijzelf worden doordrongen door de essenties van supergoden boven hen, die daarom natuurlijk ook ons doordringen.
De goden hebben hun eigen werelden; ze hebben zelfs wat wij mensen hun eigen verblijfplaatsen zouden noemen, en ze hebben hun eigen plichten. We gaan voortdurend door hen heen, we gaan door wat we hun meren en hun huizen kunnen noemen, en we zijn ons daarvan niet bewust.
Maar omdat ieder van ons in de vitale essentie leeft van het wezen dat boven ons staat – onze goddelijke ouder waarvan wij in een vroeger manvantara een levensatoom waren – noemen we deze hogere entiteit onze ‘innerlijke god’, omdat zij dat is.
We zijn hem in feite, omdat het ik-ben-ik van die innerlijke god zich in ons openbaart als ons ik-ben. En ieder van ons heeft als mens zijn eigen ik-ben-ik, dat het ik-ben is van alle ondergeschikte entiteiten van die mens.
De goden leven op hun eigen gebieden. Ze hebben hun eigen plichten, hun eigen bezigheden, hun eigen werkzaamheden. We kunnen zonder twijfel zeggen dat ze hun eigen scholen hebben, hun eigen tempels, hun eigen huizen. Ik gebruik in dit verband menselijke termen, alleen maar om de gedachte aan u duidelijk te maken.
De natuur herhaalt zich overal. We zijn allemaal met elkaar verbonden. Door alles stroomt hetzelfde leven. Deze innerlijke goden zijn op hun beurt op een vergelijkbare manier verbonden met andere supergoddelijke entiteiten, supergoden, hoger dan zij.
Vr. – Mag ik mijn eerdere vraag nu opnieuw formuleren? Heb ik het goed begrepen dat aan het einde van het zevende wortelras, nadat we naar de volgende bol gaan, de dhyan-chohans op aarde komen en in de sishta’s leven die wij hebben achtergelaten, terwijl onze mensheid op een andere bol is? Incarneren deze dhyan-chohans in deze sishta’s?
GdeP – Ik heb me vaak afgevraagd of iemand ooit deze vraag zou stellen. In het algemeen is het antwoord nee. Maar ik wil hier een voorbehoud maken voor de allerlaagste klasse van de levensgolf die na ons komt, die mogelijk, en ik denk naar alle waarschijnlijkheid, tot op zekere hoogte zullen incarneren in de edelsten van de sishta’s die wij zullen achterlaten. Maar in het algemeen, en afgezien van deze mogelijke uitzonderingen, is het antwoord nee. En als u om u heen kijkt en de sishta’s beschouwt die nu op aarde leven en die de aan ons voorafgaande levensgolven hebben achtergelaten, dan ziet u dat wij ons niet in dieren belichamen, noch in planten, noch in mineralen.
De levensgolf die na ons komt, of de familiegroep die hoger is dan de onze, komt op haar eigen manier, en hun sishta’s leven en wachten nu op aarde. U zou kunnen vragen, waar? En mijn antwoord is een echo: ja, waar? De aarde kent veel mysteries waarover weinig is gezegd, zelfs in onze Esoterische School.
De sishta’s die deze hogere wezens tijdens hun vorige ronde hebben achtergelaten bevinden zich nu op aarde, en wachten op de terugkeer van hun eigen levensgolf.
Vr. – Houden de mysterieuze Toda’s van India die HPB noemt, enig verband hiermee?
GdeP – Nee. Ze zijn echt niet hoog genoeg. De Toda’s zijn zaden van een toekomstig groot onderras van ons vijfde wortelras. Ze maken deel uit van de zaad-lichamen van een van de toekomstige onderrassen, en ik bedoel grote onderrassen, omdat deze term ‘onderras’ een algemene term is die voor verschillende soorten onderrassen kan worden gebruikt, kleine of grote.
Het is tijd om onze bijeenkomst af te sluiten. Maar eerst wil ik u zeggen dat u zich niet ontmoedigd zou moeten voelen als u de innerlijke betekenis van deze moeilijke leringen over bewustzijn die we vanavond en op andere momenten hebben besproken, niet onmiddellijk kunt begrijpen. Bewustzijn is een van de moeilijkste onderwerpen om te begrijpen. Ik heb me erover verwonderd, en ik ben echt verbaasd, dat zoveel van uw vragen over dit onderwerp gingen. Ik ben blij dat dit zo is. Het laat zien dat u bewust begint te worden, dat straaltjes licht tot u beginnen door te dringen.
Streef naar inwijding, want wanneer het moment van inwijding aanbreekt, en dat zal zeker gebeuren als u niet afvalt, als u niet faalt tijdens de beproevingen, dan zullen alle dingen u duidelijker worden, omdat u zal worden geleerd te worden wat u is geleerd. Bij inwijding wordt u in feite tijdelijk de dingen die u zijn geleerd, zodat uw bewustzijn zich direct bewust is van al deze verschillende bewustzijnstoestanden, van al deze verschillende wezens en werelden en gebieden.
Er is een inwijdingsstadium, en het is een van de hoogste, waarbij de neofiet tegenover zijn eigen innerlijke god komt te staan. Denk u eens in wat dat betekent! Een individu kan zeggen: hij is mijn Zelf en toch niet mijn zelf. Onthoud deze gedachte en denk erover na. En laat ik hieruit een les trekken voordat we vanavond uiteengaan.
In 1873 kwam HPB naar het westen – ik dacht dat het in 1873 was, in ieder geval kwam ze toen naar New York – en droeg al deze leringen en plannen in haar bewustzijn met zich mee. Ze wist waarom ze was gestuurd, wat ze moest onderwijzen, en dat ze een School moest oprichten. Wat moet ze hebben gevoeld en gedacht toen ze voor de bijna onoverkomelijke moeilijkheid stond om het grootste deel van de mensheid duidelijk te maken waar ze het over had? Zelfs wij vinden het na meer dan vijftig jaar studie en overdenking heel moeilijk om deze dingen te begrijpen. Toch kwam ze naar een wereld die helemaal niets van esoterie wist, niets van occultisme, niets van de werkelijke mysteries van het leven, een wereld die was grootgebracht met de leerstellingen van een stervende kerk, een wereld die was gehypnotiseerd, gehersenspoeld door de leringen van een hooghartige en arrogante wetenschap die sindsdien praktisch al haar theorieën heeft veranderd.
Als ik hierop terugkijk en over haar taak nadenk, dan vind ik dat ze meesterlijk werk heeft verricht. Ze maakte een indruk op het menselijke bewustzijn die als inspanning en als prestatie een goddelijke kracht vertegenwoordigde. Er stond een goddelijke kracht achter. Ik zou willen dat u daarover nadenkt. En als u dan een zogenaamde theosoof hoort die HPB kleineert omdat hij haar niet begrijpt, omdat hij haar of haar leven en karakter niet kan bevatten, bedenk dan wat ze heeft gedaan, wat ze met zich meebracht, wat ze moest onderwijzen en hoe ze deze leringen moest bekendmaken. En vergeet niet dat toen ze stierf ze een Society naliet, haar leringen en haar boeken, die u hier hebben gebracht.
Ze gaf de mens het besef terug dat hij in essentie goddelijk is, dat hij in wezen één is met het heelal, dat er een esoterische wijsheid is die door de eeuwen heen heeft bestaan, dat er een groep edele mensen, meesters over het leven, bestaat. Ze veranderde de hele geestelijke, morele en psychische visie van de mens; en dit is geen overdreven bewering, omdat onze theosofische ideeën nu in zoveel opzichten algemeen ingang vinden.
Kijk naar de verschillende organisaties die uit haar werk zijn voortgekomen. Ze zijn alle voortbrengselen van de theosofische beweging, die in veel gevallen neigen naar de linkerhand, en dus van het pad afwijken, omdat ze weinig weten over de waarheid. Maar het is allemaal begonnen sinds H.P. Blavatsky naar het westen kwam. Ze onderwijzen alle haar leringen, hoewel in een min of meer verwrongen vorm. De rozenkruisers verwijzen hun leerlingen naar H.P. Blavatsky’s De geheime leer. Kijk naar al deze verschillende organisaties, mystieke, quasi-occulte, zogenaamd theosofische, en wat al niet. Vergeet HPB niet. Gedenk haar liefdevol.
Ik zal deze avond besluiten met te zeggen dat de vrouw H.P. Blavatsky, het Russische lichaam dat bekend is onder de naam H.P. Blavatsky, het voertuig was van een van de meesters zelf. Dit betekent niet dat deze meester de ziel van HPB had uitgedreven. Helemaal niet. Maar HPB was psychisch gedeeltelijk verlamd. Er was een lege plaats in haar constitutie die soms werd gevuld met de tegenwoordigheid, dat wil zeggen met het bewustzijn en de wilskracht en het denken, van de meester van wijsheid en mededogen en vrede die door haar heen werkte. Op deze momenten ondertekende ze de documenten die haar hand schreven altijd met de drie initialen ‘HPB’. Ze zinspeelt zelf hierop in verschillende van haar brieven aan A.P. Sinnett, en in andere zinspeelt ze vaag op hetzelfde feit.
De bijeenkomst is afgesloten. Wilt u zo vriendelijk zijn de gong te luiden.
[Luiden van de gong. Stilte.]