Theosophical University Press Agency

pagina achteruit Inhoud pagina vooruit

19. Cyprianus van Antiochië

[‘St. Cyprian of Antioch’, SD 3:160-3; CW 14:162-7]

Nadat de eonen1 en hun pleroma door de Griekse en rooms-katholieke kerk in aartsengelen en de ‘geesten voor de troon’ waren omgezet, raakten de oersymbolen uit de gratie. Het pleroma2 werd nu de ‘hemelse menigte’ genoemd, en daarom moest de oude naam vereenzelvigd worden met Satan en zijn ‘menigte’. In alle tijden gaat macht boven recht, en de geschiedenis is vol tegenstellingen. Mani werd door zijn volgelingen de ‘parakleet’3 genoemd. Hij was een occultist, maar ging dankzij de vriendelijke inspanningen van de kerk de geschiedenisboeken in als tovenaar, dus moest voor hem een tegenhanger worden gezocht. Deze tegenhanger schijnt te zijn gevonden in Cyprianus van Antiochië, naar eigen zeggen zo al niet in feite een echte ‘zwarte magiër’, die de kerk – als beloning voor zijn berouw en nederigheid – later tot de hoge rang van heilige en bisschop verhief.

Wat de geschiedenis over hem weet is niet veel en is grotendeels gebaseerd op zijn eigen confessie; en ons wordt verteld dat Gregorius, keizerin Eudocia, Photius, en de heilige kerk instaan voor de waarheidsgetrouwheid daarvan. Dit opmerkelijke document (deze confessie) werd door markies De Mirville4 in het Vaticaan opgespoord en door hem voor het eerst in het Frans vertaald, zoals hij de lezer verzekert. We vragen zijn toestemming om een paar bladzijden opnieuw te vertalen, niet ter wille van de berouwvolle tovenaar, maar voor sommige onderzoekers van het occultisme, die zo de gelegenheid krijgen om de methoden van de oude magie (of, zoals de kerk het noemt, demonisme) te vergelijken met die van de theürgie en het occultisme in onze tijd.

De beschreven gebeurtenissen vonden plaats in Antiochië rond het midden van de derde eeuw, 252 n.Chr., zegt de vertaler. Deze confessie is door de berouwvolle tovenaar na zijn bekering geschreven; daarom verbaast het ons niet hoeveel aandacht hij in zijn klaagzang besteedt aan het beschimpen van zijn inwijder ‘Satan’ of de ‘slangendraak’, zoals hij hem noemt. Er zijn andere en recentere voorbeelden van dezelfde eigenschap in de menselijke natuur. Bekeerde hindoes, parsi’s, en andere ‘heidenen’ in India hebben de neiging om de religies van hun voorouders te veroordelen. De confessie luidt als volgt:

O, jullie allemaal die de mysteries van Christus verwerpen, zie mijn tranen! . . Jullie die opgaan in demonische praktijken, leer door mijn trieste voorbeeld alle ijdelheid van hun [de demonen] verleidingen . . . Ik ben die Cyprianus die zich vanaf zijn kindertijd aan Apollo had gewijd, en al vroeg werd ingewijd in alle kunsten van de draak.5 Ik was nog geen zeven toen ik al in de tempel van Mithra werd binnengeleid; drie jaar later, toen mijn ouders me meenamen naar Athene om staatsburger te worden, mocht ik ook deelnemen aan de mysteriën van Ceres die rouwt om haar dochter,6 en ik werd ook de bewaker van de draak in de tempel van Pallas.

Vervolgens beklom ik de berg Olympus, de zetel van de goden, zoals die wordt genoemd, en daar werd ik opnieuw ingewijd in de ware betekenis van hun [de goden] woorden en hun luidruchtige manifestaties (strepituum). Het was daar dat ik in mijn verbeelding (phantasia) [of als maya] die bomen en al die kruiden zag die met behulp van demonen zulke wonderen teweegbrengen; . . . en ik zag hun dansen, hun oorlogen, hun valstrikken, illusies, en promiscuïteit. Ik hoorde hun gezang.7 Ten slotte zag ik veertig dagen lang de hele falanx van goden en godinnen, die, alsof ze koningen waren, vanaf de Olympus geesten uitzonden om hen op aarde te vertegenwoordigen en in hun naam onder alle volkeren op te treden.8

In die tijd leefde ik uitsluitend op fruit, dat pas na zonsondergang werd gegeten; de heilzame werking daarvan werd aan mij geleerd door de zeven offerpriesters.9

Toen ik vijftien was, wilden mijn ouders dat ik niet alleen alle natuurwetten kende die betrekking hebben op het ontstaan en het verval van lichamen op aarde, in de lucht, en in de zee, maar ook alle andere krachten die de vorst van de wereld daarop geënt10 (insitas) heeft om hun oorspronkelijke en goddelijke toestand te ondermijnen.11 Op twintigjarige leeftijd ging ik naar Memphis en daar in de heiligdommen leerde ik alles over de communicatie tussen demonen [daimones of geesten] en aardse zaken, hun afkeer van bepaalde plaatsen, hun aantrekking tot andere, hun verdrijving uit bepaalde planeten, voorwerpen en natuurkrachten, hun vaste voorkeur voor duisternis en hun verzet tegen licht.12 Daar vernam ik het aantal gevallen vorsten13, en wat er gebeurt in menselijke zielen en lichamen die met hen in contact komen . . .

Ik leerde de analogie kennen die bestaat tussen aardbevingen en regen, tussen de beweging van de aarde14 en die van de zee; ik zag de geesten van de reuzen die in onderaardse duisternis waren gedompeld en de aarde leken te ondersteunen, zoals een man die een last op zijn schouders draagt.15

Toen ik dertig was, reisde ik naar Chaldea om daar de ware kracht van de lucht te bestuderen, die door sommigen in het vuur werd geplaatst en door mensen met meer kennis in het licht [akasa]. Ik leerde dat de planeten net zo verschillend zijn als de planten op aarde, en dat de sterren lijken op legers die in slagorde staan opgesteld. Ik kende de Chaldeeuwse verdeling van de ether in 365 delen,16 en ik zag dat elk van de demonen17 die deze onderling verdeelden, begiftigd was met die stoffelijke kracht die hem in staat stelde de bevelen van de vorst uit te voeren en alle bewegingen daarin [in de ether] te leiden.18 Zij [de Chaldeeën] legden me uit hoe die vorsten deelnemers waren geworden aan de raad van de duisternis, die altijd tegenover de raad van het licht staat.

Ik raakte bekend met de middelaars [zeker geen mediums zoals De Mirville zegt!],19 en toen ik de verbonden zag die ze onderling hadden gesloten, was ik verbijsterd over de aard van de eden die ze hadden afgelegd om zich daaraan te houden.20

Geloof me, ik zag de duivel; geloof me, ik omhelsde21 hem [zoals de heksen op de sabbat(?)] en heb met hem gesproken; toen ik nog jong was, begroette hij me al met de titel de nieuwe Jambres, en verklaarde dat hij me geschikt achtte voor mijn ambt [inwijding] . . . Hij beloofde me zijn voortdurende hulp tijdens de rest van mijn leven en een vorstendom na de dood.22 Nadat ik onder zijn leiding een grote reputatie had verworven [een adept was geworden], plaatste hij een falanx van demonen onder mijn bevel, en toen ik hem vaarwel zei, riep hij uit: ‘Houd moed, en veel succes, beste Cyprianus’, en hij stond op om me naar de deur te begeleiden, waardoor de aanwezigen een diepe bewondering voor mij kregen.23

Nadat hij afscheid had genomen van zijn Chaldeeuwse inwijder, ging de toekomstige tovenaar en heilige naar Antiochië. Zijn verhaal over ‘ongerechtigheid’ en daaropvolgend berouw is lang, maar we zullen het kort maken. Hij werd ‘een ervaren tovenaar’, omringd door een groot aantal discipelen en ‘kandidaten voor de gevaarlijke en heiligschennende kunst’. Hij zegt dat hij liefdesdrankjes uitdeelde en handelde in dodelijke toverspreuken ‘om jonge vrouwen te bevrijden van oude echtgenoten en christelijke maagden te gronde te richten’. Helaas stond Cyprianus zelf niet boven de liefde. Hij werd verliefd op de mooie Justine, een bekeerd meisje, nadat hij vergeefs had geprobeerd haar de passie die de losbol Aglaides voor haar koesterde, te laten beantwoorden.

Zijn ‘demonen faalden’, vertelt hij ons, en hij kreeg een afkeer van hen. Door deze afkeer kreeg hij ruzie met zijn hiërofant, die hij per se met de demon wil vereenzelvigen; en de onenigheid wordt gevolgd door een strijd tussen laatstgenoemde en enkele christelijke bekeerlingen, waarin de ‘boze’ natuurlijk wordt verslagen. De tovenaar wordt ten slotte gedoopt en van zijn vijand bevrijd. Nadat hij al zijn boeken over magie aan de voeten van Anthimes, bisschop van Antiochië, had gelegd, werd hij een heilige evenals de mooie Justine, die hem had bekeerd; beiden stierven de marteldood onder keizer Diocletianus; en beiden zijn zij aan zij begraven in Rome in de basiliek van Sint-Jan van Lateranen, vlakbij de doopvont.

Noten

  1. De eonen zijn ster-geesten die emaneerden uit het onbekende van de gnostici. Ze zijn identiek aan de dhyani-chohans van de esoterische leer.
  2. Het pleroma vormde de synthese of het geheel van alle spirituele entiteiten. Paulus gebruikte de term nog in zijn brieven.
  3. De ‘trooster’, tweede messias, bemiddelaar. ‘Een term die gebruikt werd voor de Heilige Geest.’ Mani was de leerling van Terebinthus, een Egyptische filosoof die, terwijl hij op een dag de demonen van de lucht aanriep door hen van het dak van zijn huis werd geslingerd en stierf. (Socrates Scholasticus, Kerkgeschiedenis, 1:22.)
  4. J.E. de Mirville, Des esprits, 1868, deel 6, blz. 169-83.
  5. ‘De grote slang die de tempel moet bewaken’, zegt De Mirville. ‘Hoe vaak hebben we niet herhaald dat dit geen symbool was, geen personificatie, maar echt een slang bezeten door een god!’ roept hij uit; en we antwoorden dat wij, evenals duizenden andere bezoekers, in Caïro, niet in een heidense tempel maar in een moskee, een enorme slang hebben gezien die daar volgens zeggen eeuwenlang heeft geleefd, en die in hoog aanzien stond. Was deze met andere woorden ook ‘bezeten door een god’?
  6. De mysteriën van Demeter, of de ‘gekwelde moeder’.
  7. Van de saters.
  8. Dit ziet er nogal verdacht uit en lijkt een interpolatie. De Mirville probeert de ex-tovenaar te laten bevestigen dat Satan en zijn hofhouding hun duivels naar de aarde stuurden om de mensheid te verleiden en zich op seances te vertonen.
  9. Dit lijkt me geen zondig voedsel. Het is tot op de dag van vandaag het dieet van chela’s.
  10. ‘Geënt’ is de juiste term. ‘De zeven bouwers enten de goddelijke en de weldadige krachten in elke tweede ronde op de grofstoffelijke natuur van het planten- en mineralenrijk’, zegt de Catechismus voor lanoe’s.
  11. Maar de vorst van de wereld is niet Satan, zoals de vertaler ons wil doen geloven, maar de collectieve menigte van de planeetgeest. Dit is theologische kletskoek.
  12. Hier worden duidelijk de elementalen en elementaren bedoeld.
  13. De lezer heeft de waarheid over hen al elders in dit boek vernomen.
  14. Jammer dat de berouwvolle heilige zijn kennis van de rotatie van de aarde en het heliocentrische stelsel niet eerder aan zijn kerk had meegedeeld. Dat had meer dan één mensenleven kunnen redden – dat van Bruno bijvoorbeeld.
  15. Chela’s zien tijdens hun inwijdingsbeproevingen in trances die kunstmatig voor hen zijn opgewekt, eveneens het visioen van de aarde ondersteund door een olifant die staat op een schildpad die op niets staat – en dit dient om hen te leren het ware van het onware te onderscheiden.
  16. Dit slaat op de dagen van het jaar, en ook op de 7 × 7 afdelingen van de ondermaanse sfeer van de aarde, verdeeld in zeven hogere en zeven lagere sferen met hun respectieve menigten, of ‘legers’, van planeten.
  17. Daimon is niet ‘demon’, zoals De Mirville het woord vertaalt, maar geest.
  18. Dit alles dient om zijn dogmatische beweringen te bevestigen dat Pater Aether of Jupiter Satan is! En dat ziekten zoals de pest, rampen, en zelfs onweersbuien die verwoestend blijken te zijn, afkomstig zijn van de satanische menigte die in de ether woont – een goede waarschuwing voor de wetenschappers!
  19. De vertaler vervangt het woord middelaars door mediums en verontschuldigt zich in een voetnoot door te zeggen dat Cyprianus de tegenwoordige mediums moet hebben bedoeld!
  20. Cyprianus wilde eenvoudig zinspelen op de rituelen en mysteries van inwijding, en de gelofte van geheimhouding en de eed waardoor de ingewijden zich aan elkaar hebben verbonden. Zijn vertaler heeft er echter een heksensabbat van gemaakt.
  21. ‘Twaalf eeuwen later, midden in de renaissance en reformatie, deed Luther hetzelfde [bedoelt hij de duivel omhelzen?] – volgens zijn eigen bekentenis en onder dezelfde omstandigheden’, zegt De Mirville in een voetnoot, waarmee hij de broederlijke liefde aantoont die christenen bindt. Cyprianus bedoelde met de duivel (als het woord werkelijk in de oorspronkelijke tekst voorkomt) zijn inwijder en hiërofant. Geen enkele heilige, zelfs geen berouwvolle tovenaar, zou anders zo dwaas zijn om te zeggen dat hij (de duivel) opstond om hem naar de deur te begeleiden.
  22. Iedere adept heeft ‘na zijn dood een vorstendom’.
  23. Hieruit blijkt dat het de hiërofant en zijn discipelen waren. Cyprianus toont zich net zo dankbaar voor zijn leermeesters als de meeste andere bekeerlingen (onder wie de meer recente).

De geheime leer: deel 3, blz. 195-99

© 2025 Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag