34. De na-christelijke opvolgers van de mysteriën
[‘The post-christian successors to the mysteries’, SD 3:303-14; CW 14:300-13]
De Eleusinische mysteriën bestonden niet meer. Niettemin schonken deze hun belangrijkste kenmerken aan de neoplatonische school van Ammonius Saccas; het eclectische stelsel werd namelijk vooral gekenmerkt door zijn theürgie en extase. Het was Iamblichus die er de Egyptische leer van de theürgie en haar praktische toepassing aan toevoegde, terwijl Porphyrius, de jood, zich tegen dit nieuwe element verzette.
In de neoplatonische school werd, op enkele uitzonderingen na, ascese en contemplatie beoefend, terwijl haar mystici voorschriften volgden die even streng waren als die van een vrome hindoe. Hun inspanningen waren er nooit echt op gericht om met succes wonderen te verrichten, doden op te roepen, of tovenarij te beoefenen – waarvan ze nu worden beschuldigd – maar om de hogere vermogens van de innerlijke mens, het spirituele ego, te ontwikkelen.
In deze school heerste de mening dat bepaalde spirituele wezens, bewoners van sferen die onafhankelijk zijn van de aarde en van de menselijke cyclus, bemiddelaars waren tussen ‘goden’ en mensen, en zelfs tussen de mens en de allerhoogste ziel. Om het in duidelijker taal te zeggen: de ziel van de mens werd, dankzij de hulp van de planeetgeesten, ‘ontvankelijk voor de wereldziel’, zoals Emerson het uitdrukt. Apollonius van Tyana zei dat hij over dat vermogen beschikte (geciteerd door prof. Wilder in zijn New Platonism):
Ik kan het heden en de toekomst in een heldere spiegel zien. De wijze [adept] hoeft niet te wachten op de dampen van de aarde en de verandering van de lucht om plagen en koortsen te kunnen voorzien; hij moet ze later kennen dan God, maar eerder dan de mensen. De theoi of goden zien de toekomst; gewone mensen, het heden; wijzen, wat er staat te gebeuren. Door mijn bijzondere leven van onthouding heb ik heel scherpe zintuigen en andere vermogens ontwikkeld, waardoor ik grootse en buitengewone dingen kan doen.1
Prof. A. Wilder geeft daarop deze treffende toelichting:
Dit betreft wat men spirituele fotografie kan noemen. De ziel is de camera waarin feiten en gebeurtenissen, zowel toekomstige, vroegere als tegenwoordige, worden vastgelegd; en het denken wordt zich ervan bewust. Buiten onze alledaagse begrensde wereld is alles één dag of toestand – het verleden en de toekomst die in het heden besloten liggen. Waarschijnlijk is dit de ‘grote dag’, de ‘laatste dag’, de ‘dag van de Heer’, van de bijbelschrijvers – de dag waarin iedereen tijdens het sterven of tijdens extase opgaat. Dan wordt de ziel bevrijd van de beperkingen van het lichaam, en wordt haar edeler deel verenigd met de hogere natuur en deelt in de wijsheid en voorkennis van hogere wezens.2
In hoeverre het door de neoplatonisten gehanteerde stelsel identiek was aan de oude en moderne Vedanta, kan worden geconcludeerd uit wat dr. A. Wilder over de Alexandrijnse theosofen zegt.
Het oude denkbeeld van de neoplatonisten ging uit van een enkele Allerhoogste Essentie. . . . Alle oude filosofieën bevatten de lering dat θεοί (theoi) goden of beschikkende machten, engelen, demonen en andere spirituele machten, emaneerden uit het Opperwezen. Ammonius aanvaardde de leer van de boeken van Hermes, dat uit het goddelijke Al de goddelijke wijsheid of Amun voortkwam; dat uit wijsheid de demiurg of schepper voortkwam; en uit de schepper de ondergeschikte spirituele wezens; de wereld en haar mensen kwamen als laatste. Het eerste ligt besloten in het tweede, het eerste en het tweede in het derde, enz. door de hele reeks.3
Dit is een volmaakte echo van de denkbeelden van de Vedanta, die rechtstreeks voortkomen uit de geheime leringen van het Oosten. Dezelfde schrijver zegt:
Hieraan verwant is de leer van de joodse kabbala, die werd onderwezen door de farsi of farizeeën, die haar waarschijnlijk, zoals de naam van hun sekte lijkt aan te geven, ontleend hebben aan de magiërs van Perzië. Ze kan in wezen als volgt worden samengevat.
Het goddelijke wezen is het Al, de bron van alle bestaan, het oneindige; en hij kan niet worden gekend. Het heelal openbaart hem en bestaat door hem. In het begin straalde zijn glans overal heen.4 Uiteindelijk trok hij zich in zichzelf terug en vormde zo een lege ruimte om zich heen. Hierin bracht hij zijn eerste emanatie, een straal, die de voortbrengende en ontvangende kracht in zich bevatte, vandaar de naam IE, of Jah. Deze bracht op zijn beurt de tikkun voort, het model of denkbeeld van vorm; en in deze emanatie, die ook de mannelijke en vrouwelijke, of voortbrengende en ontvangende, vermogens bevatte, bevonden zich de drie oorspronkelijke krachten: licht, geest, en leven. Deze tikkun is verbonden met de straal, of eerste emanatie, en wordt daardoor doordrongen: en staat door die verbintenis ook in eeuwigdurend contact met de oneindige bron. Het is het model, de oorspronkelijke mens, de Adam-Kadmon, de macrokosmos van Pythagoras en andere filosofen. Hieruit kwamen de sefiroth voort. . . . Uit de tien sefiroth emaneerden op hun beurt de vier werelden, die elk voortkwamen uit de direct erboven liggende, waarbij de lagere de hogere omhulde. Deze werelden worden minder zuiver naarmate ze langs de ladder afdaalden, de laagste van allemaal is de stoffelijke wereld.5
Deze versluierde formulering van de geheime leer zal onze lezers zo langzamerhand wel duidelijk zijn. Deze werelden zijn:
De eerste wereld, Atsiluth, bevolkt door de zuiverste emanaties [het eerste, bijna spirituele, ras van de mensheid die uiteindelijk de vierde wereld zou bewonen]; de tweede, Briah, bevolkt door een lagere orde, die van eerstgenoemden de dienaren waren [het tweede ras]; de derde, Jetsirah, bevolkt door de cherubijnen en serafijnen, de elohim en bnei-elohim [‘zonen van goden’ of elohim, het derde ras]. De vierde wereld, Assiah, wordt bewoond door de klippoth [de Atlantische tovenaars], van wie Belial de leider is.6
Deze werelden zijn allemaal aardse kopieën van hun hemelse prototypen, de sterfelijke en tijdelijke weerspiegelingen en schaduwen van de langer levende, zo niet eeuwige, rassen die in andere, voor ons, onzichtbare werelden wonen. De zielen van de mensen van ons vijfde ras ontlenen hun beginselen aan deze vier werelden – wortelrassen – die aan de onze voorafgingen: namelijk ons denkvermogen, manas, het vijfde beginsel, onze hartstochten en mentale en fysieke begeerten. Er was een conflict ontstaan, genaamd ‘oorlog in de hemel’, tussen onze prototypische werelden, en daarom kwam er eeuwen later oorlog tussen de Atlantiërs7 van Assiah en die van het derde wortelras, de bnei-elohim of de ‘zonen van God’,8 en vervolgens namen het kwaad en de verdorvenheid toe. Omdat de mensheid (in het laatste onderras van het derde wortelras)
in haar eerste voorouders had gezondigd [het is werkelijk een fysiologische allegorie!], van wier ziel elke menselijke ziel een emanatie is,9
zegt de Zohar, werden mensen ‘verbannen’ naar stoffelijker lichamen om
voor die zonde te boeten en zich te bekwamen in goedheid.10
Veeleer om de cyclus van noodzakelijkheid te doorlopen, verklaart de leer; om vooruitgang te boeken met hun evolutietaak – een taak waarvan niemand van ons kan worden bevrijd, noch door overlijden noch door zelfmoord, want ieder van ons moet door het ‘doornendal’ gaan voordat hij de vlakten van goddelijk licht en rust bereikt. En zo zullen mensen in nieuwe lichamen geboren blijven worden
totdat ze voldoende zuiver zijn geworden om een hogere bestaansvorm aan te nemen.11
Dit betekent alleen dat de mensheid, van het eerste tot het laatste of zevende ras, is samengesteld uit een en hetzelfde gezelschap van acteurs, dat uit hogere sferen is neergedaald om op onze planeet, de aarde, zijn rondreis te maken. We begonnen onze neerwaartse reis rond de wereld als zuivere geesten (werkelijk!) met kennis van de waarheid – nu zwak weerspiegeld in de occulte leringen – die ons is ingeboren; de wet van de cyclussen brengt ons omlaag naar het diepste punt van de stof, dat hier beneden op aarde wordt bereikt en waarvan we het laagste punt al hebben gehad; en dan zal dezelfde wet van spirituele zwaartekracht ons langzaam doen opstijgen naar nog hogere, nog zuiverder sferen dan die waar we vandaan kwamen.
Vooruitzien, profetie, orakelvermogens! Bedrieglijke verbeelding van de geslonken waarnemingsvermogens van de mens die in weerspiegelingen en schaduwen werkelijke beelden denkt te zien, en feiten uit het verleden verwart met profetische beelden van een toekomst waarvoor in de eeuwigheid geen plaats is. Onze macrokosmos en zijn kleinste microkosmos, de mens, herhalen beide hetzelfde spel van universele en individuele gebeurtenissen in elk stadium, en op elk podium waarop karma hen ertoe brengt hun respectieve levensdrama’s op te voeren.
Valse profeten zouden niet kunnen bestaan als er geen echte profeten waren geweest. En van beide soorten zijn er in alle tijden veel geweest. Maar geen van hen heeft ooit iets anders gezien dan dat wat al was gebeurd en waarvan het prototype eerder al in hogere sferen was uitgebeeld – als de voorspelde gebeurtenis betrekking had op het wel en wee van het volk – of, in een vorig leven, als het alleen betrekking had op een individu, want al dergelijke gebeurtenissen worden vastgelegd als een onuitwisbaar verslag van het verleden en de toekomst, die per slot van rekening slechts het eeuwige heden in de eeuwigheid zijn. De ‘werelden’ en de zuiveringen waarover in de Zohar en andere kabbalistische boeken wordt gesproken, hebben evenzeer betrekking op onze bol en onze rassen als op andere bollen en andere rassen die in de grote cyclus aan de onze zijn voorafgegaan. Fundamentele waarheden zoals deze werden weergegeven in allegorische toneelstukken en beelden tijdens de mysteriën, waarvan de laatste akte, de epiloog voor de mystai, de anastase of het ‘voortbestaan’ was, evenals de ‘transformatie van de ziel’.
Daarom laat de schrijver van New Platonism and Alchemy ons zien dat al dat soort eclectische leringen krachtig werden weerspiegeld in de brieven van Paulus, en
de kerken meer of minder werden ingeprent. Vandaar passages zoals deze: ‘U was dood door de misstappen en zonden; u ging de weg van de eon van deze wereld, de archont die de macht heeft over de lucht.’ ‘Onze strijd is niet tegen mensen van vlees en bloed, maar tegen de overheden, tegen de machten, tegen de heren van de duisternis en tegen de kwade geesten in de hemelsferen.’12 Maar Paulus was duidelijk afkerig van de poging om zijn evangelie te vermengen met de gnostische denkbeelden van de Hebreeuws-Egyptische school, zoals in Efeze schijnt te zijn gedaan; en dus schreef hij aan Timotheus,13 zijn geliefde leerling: ‘Waak over hetgeen je is toevertrouwd en mijd de nieuwe leringen en de tegenstrijdigheden van wat ten onrechte gnosis wordt genoemd en wordt verkondigd door mensen die van het geloof zijn afgedwaald.’14
Maar omdat de gnosis kennis van ons hoger zelf betreft, terwijl blind geloof een kwestie is van temperament en emotionaliteit, en de leer van Paulus nóg nieuwer was en zijn interpretaties veel meer versluierd waren om de innerlijke waarheden diep verborgen te houden voor de gnosticus, heeft elke serieuze zoeker naar waarheid aan eerstgenoemde de voorkeur gegeven.
Bovendien waren de grote leraren die de zogenaamde ‘valse gnosis’ beleden in de dagen van de apostelen heel talrijk, en ze waren zo groot als bekeerde rabbi’s maar konden zijn. Ook al had Porphyrius, de jood Malek, op grond van zijn oude traditionele opvattingen bezwaren tegen de theürgie, er waren andere leraren die deze beoefenden. Plotinus, Iamblichus en Proclus waren allemaal thaumaturgen, en laatstgenoemde
werkte de hele theosofie en theürgie van zijn voorgangers tot een compleet stelsel uit.15
Wat Ammonius betreft,
Hij werd gesteund door Clemens en Athenagoras in de kerk en door geleerden van de synagoge en de Academie, en vervulde zijn taak door voor iedereen een gemeenschappelijke leer te verkondigen.16
Het is dus niet zo dat het jodendom en het christendom de oude heidense wijsheid hebben hervormd, maar het was veeleer laatstgenoemde die haar heidense richtlijnen stilletjes en onmerkbaar aan het nieuwe geloof heeft opgelegd; en dit geloof werd bovendien beïnvloed door het eclectische theosofische stelsel, de directe emanatie van de wijsheid-religie. Alles wat groots en edel is in de christelijke theologie is afkomstig van het neoplatonisme. Het is nu algemeen bekend dat Ammonius Saccas, de door god onderwezene (theodidaktos) en liefhebber van de waarheid (philaleet), met het oprichten van zijn school een directe poging deed om de wereld te dienen door die delen van de geheime wetenschap te onderwijzen die in die tijd volgens haar directe beschermers mochten worden meegedeeld.17
Onze huidige Theosophical Society startte op basis van dezelfde beginselen; de neoplatonische school van Ammonius streefde namelijk net als wij naar het samenbrengen van alle religies en volkeren in het eens gemeenschappelijke geloof van het gouden tijdperk, in een poging de volkeren ertoe te brengen hun meningsverschillen opzij te zetten – in elk geval wat religieuze zaken betreft – door aan te tonen dat hun verschillende overtuigingen allemaal min of meer legitieme kinderen zijn van één gemeenschappelijke ouder, de wijsheid-religie.
Ook is het eclectische theosofische stelsel niet – zoals sommige door Rome geïnspireerde schrijvers de wereld willen laten geloven – pas in de derde eeuw van onze jaartelling ontwikkeld; maar het behoort tot een veel vroeger tijdperk, zoals Diogenes Laërtius heeft aangetoond. Hij voert het terug tot het begin van de dynastie van de Ptolemaeën; tot de grote ziener en profeet, de Egyptische priester Pot-Amun, van de tempel van de god met die naam – want Amun is de god van wijsheid.18 Tot die tijd was er tussen de adepten van Boven-India en Bactrië en de filosofen van het Westen altijd contact geweest.
Onder Philadelphus . . . werden de Helleense leraren de rivalen van het College van rabbi’s van Babylon. In Alexandrië werden naast de filosofieën van Griekenland de stelsels van de boeddhisten, van de zoroastriërs, en de Vedanta verkondigd. . . . Aristobulus, de jood, verklaarde dat de ethiek van Aristoteles was ontleend aan de wet van Mozes [!]; en na hem probeerde Philo de Pentateuch te interpreteren overeenkomstig de leringen van Pythagoras en de Academie. Josephus zegt dat Mozes in het boek Genesis filosofisch schreef, dat wil zeggen figuurlijk; en de essenen van Karmel werden nagevolgd door de therapeutae van Egypte, die op hun beurt volgens Eusebius identiek waren aan de christenen, hoewel ze in feite lang vóór het christelijke tijdperk bestonden. Op zijn beurt werd ook het christendom in Alexandrië onderwezen, en het onderging een analoge metamorfose. Pantaenus, Athenagoras en Clemens waren grondig onderlegd in de platonische filosofie, en begrepen dat deze in essentie één is met de oosterse stelsels.19
Hoewel Ammonius de zoon van christelijke ouders was, hield hij van de waarheid en was hij vooral een echte philaleet. Hij wijdde zich met hart en ziel aan het werk om de verschillende stelsels in een harmonisch geheel te verenigen, want hij had al de neiging van het christendom bespeurd om zich te verheffen op de hecatombe die het uit alle andere geloofsovertuigingen en religies had opgebouwd. Wat zegt de geschiedenis?
De kerkelijke historicus Mosheim verklaart:
Ammonius, die begreep dat niet alleen de filosofen van Griekenland maar ook die van verschillende onontwikkelde volkeren op elk essentieel punt volledig met elkaar overeenstemden, streefde ernaar om de leringen van al deze verschillende scholen zodanig bij te schaven en te verklaren dat het leek alsof ze allemaal uit één en dezelfde bron waren voortgekomen, en zich allemaal op hetzelfde doel richtten. . . . [Ammonius leerde bovendien dat] de religie van het volk hand in hand ging met de filosofie, en met haar het lot deelde om geleidelijk door puur menselijke waandenkbeelden, bijgeloof en leugens te worden verdraaid en verduisterd; dat ze daarom tot haar oorspronkelijke zuiverheid moest worden teruggebracht door haar van deze droesem te reinigen en haar volgens filosofische beginselen te verklaren; en dat Christus niets anders voor ogen stond dan de wijsheid van de Ouden weer in haar oorspronkelijke zuivere toestand te herstellen.20
Wat was nu die ‘wijsheid van de Ouden’ die de grondlegger van het christendom ‘voor ogen stond’? Het stelsel dat door Ammonius in zijn eclectische theosofische school werd onderwezen, bestond uit de kruimels van de antediluviale kennis die mochten worden verzameld; die neoplatonische leringen worden in de Encyclopaedia Britannica als volgt beschreven:
Hij [Ammonius] nam de leringen aan die hij in Egypte had ontvangen over het heelal en de godheid, die werden beschouwd als één groot geheel; over de eeuwigheid van de wereld, de aard van zielen, het rijk van de voorzienigheid [karma], en het bestuur van de wereld door daimonen [daimones of geesten, aartsengelen]. Hij voerde ook een stelsel van morele discipline in waarmee gewone mensen de wetten van hun land en van de natuur kunnen naleven; maar van de wijzen verlangde hij dat ze hun geest verheffen door contemplatie en dat ze ascese21 beoefenen, zodat ze zich kunnen verheugen in de tegenwoordigheid en hulp van de daimonen [waaronder hun eigen daimon of zevende beginsel], en na de dood kunnen opstijgen naar de tegenwoordigheid van de hoogste [zielen-]ouder.
Om de volksreligies, en in het bijzonder het christendom, met dit nieuwe stelsel in overeenstemming te brengen, stelde hij de hele geschiedenis van de heidense goden voor als een allegorie, waarbij hij beweerde dat ze slechts hemelse dienaren22 waren die recht hebben op een beperkte vorm van aanbidding; en hij erkende dat Jezus Christus een voortreffelijk mens en de vriend van God was, maar beweerde dat hij niet van plan was om de aanbidding van daimonen23 volledig af te schaffen, maar alleen de oude religie wilde zuiveren.24
Er kon niet méér worden verklaard, behalve aan die philalethen die waren ingewijd, ‘mensen die goed onderwezen en gedisciplineerd waren’. Aan hen deelde Ammonius zijn belangrijker leringen mee,
waarbij hij ze de verplichting van geheimhouding oplegde, zoals vóór hem door Zarathoestra en Pythagoras werd gedaan, en in de mysteriën [waarin de neofieten of catechumenen onder ede moesten verklaren dat ze niet zouden onthullen wat ze hadden geleerd]. . . . De grote Pythagoras verdeelde zijn leringen in exoterische en esoterische.25
Heeft Jezus niet hetzelfde gedaan? Hij verklaarde aan zijn discipelen dat het hun was gegeven de geheimen van het koninkrijk van de hemel te kennen, terwijl het aan het volk niet was gegeven, en daarom sprak hij in gelijkenissen die een dubbele betekenis hebben.
Dr. A. Wilder zegt vervolgens:
Voor Ammonius was het duidelijk wat hij moest doen. Zijn diepe spirituele intuïtie, zijn uitgebreide kennis, zijn bekendheid met de kerkvaders, Pantaenus, Clemens en Athenagoras, en met de geleerdste filosofen van die tijd, maakten hem geschikt voor het werk dat hij zo grondig verrichtte. . . . De resultaten van zijn inspanningen zijn vandaag de dag in elk christelijk land waarneembaar; elk leerstelsel van betekenis draagt nu de sporen van zijn vormende hand. Onder zijn volgelingen waren aanhangers van elke oude filosofie die door zijn leer werden beïnvloed; en zelfs het jodendom, de oudste van allemaal, heeft veranderingen ondergaan die werden voorgesteld door de ‘door god onderwezen’ Alexandriër.26
De door Ammonius gestichte neoplatonische school van Alexandrië – die als voorbeeld heeft gediend voor de Theosophical Society – onderwees theürgie en magie, net zoals ze werden onderwezen in de dagen van Pythagoras, en door anderen uit een veel eerdere tijd. Proclus zegt namelijk dat de leringen van Orpheus, die een Indiër was en uit India kwam, de oorsprong waren van de stelsels die daarna werden verkondigd.
Wat Orpheus in verborgen allegorieën vertelde, leerde Pythagoras toen hij in de orfische mysteriën werd ingewijd; en vervolgens kreeg Plato alle kennis daarover uit orfische en pythagorische geschriften.27
De philalethen hadden hun indeling in neofieten (chela’s) en ingewijden, of meesters; en het eclectische stelsel had drie verschillende kenmerken, die zuiver vedantisch zijn; een hoogste essentie, één en universeel; de eeuwigheid en ondeelbaarheid van de menselijke geest; en theürgie, wat mantricisme is. Ze hadden dus ook, zoals we hebben gezien, hun geheime of esoterische leringen zoals elke andere mystieke school. En ze mochten, net zoals de ingewijden van de mysteriën, niets van hun geheime leringen onthullen. Maar de straffen voor hen die de geheimen van de mysteriën onthulden waren veel verschrikkelijker, en dit verbod bestaat tot op de dag van vandaag, niet alleen in India, maar zelfs onder de joodse kabbalisten in Azië.28
De ongetwijfeld grote problemen en ontberingen van het chelaschap, en de gevaren die inwijding met zich meebrengt, zijn misschien een van de redenen voor zo’n geheimhouding. Tegenwoordig moet de kandidaat, evenals zijn voorganger uit de oudheid, overwinnen of sterven; als hij niet, wat nog erger is, zijn verstand verliest. Er is geen gevaar voor iemand die waarachtig en oprecht is, en vooral onzelfzuchtig, want daardoor is hij gereed om elke verleiding te weerstaan.
Hij die volkomen de macht van zijn onsterfelijke geest erkende en geen ogenblik aan zijn almachtige bescherming twijfelde, had niets te vrezen. Maar wee de kandidaat in wie de geringste fysieke angst – ziekelijk kind van de stof – hem zijn eigen onkwetsbaarheid deed vergeten en zijn vertrouwen daarin deed verliezen! Wie niet volkomen vertrouwde op zijn morele geschiktheid voor het dragen van de last van deze verschrikkelijke geheimen, was tot mislukken gedoemd.29
Bij de neoplatonische inwijdingen bestonden dat soort gevaren niet. De egoïstische en onwaardige kandidaten bereikten hun doel niet, en hun falen vormde hun straf. Het voornaamste doel was ‘hereniging van het deel met het al’. Dit Al was één, met talloze namen. Of dit nu Dyeus wordt genoemd, de ‘stralende Heer van de Hemel’ door de oude Indo-Europese volkeren; Iao door de Chaldeeën en kabbalisten; Iabe door de Samaritanen; Tiu of Tuïsto door de Noormannen; Duw door de Keltische Britten; Zeus door de Thraciërs; of Jupiter door de Romeinen – het was het Zijn, het Facit, het Ene en Allerhoogste,30 de ongeboren en onuitputtelijke bron van alle emanaties, de bron van leven en eeuwig licht, waarvan iedereen op deze aarde een straal in zich heeft. De kennis van dit mysterie had de neoplatonisten vanuit India bereikt via Pythagoras, en nog later via Apollonius van Tyana; en de regels en methoden om extase voort te brengen waren afkomstig uit dezelfde leer van goddelijke vidya, de gnosis. Aryavarta, het schitterende brandpunt waarheen in het begin der tijden de vlammen van goddelijke wijsheid waren afgedaald, was namelijk het centrum geworden van waaruit de ‘tongen van vuur’ naar elk deel van de aardbol uitstraalden. Wat was samadhi anders dan die
verheven extase, waarin goddelijke zaken en de mysteries van de natuur aan ons worden onthuld,
waarover Porphyrius spreekt?
Iamblichus zegt dat
de uitstroming van het goddelijke wezen naar de menselijke geest onbeperkt en overvloedig was, waardoor voor de ziel een vereniging met het goddelijke tot stand werd gebracht en ze in staat werd gesteld om, terwijl ze in het lichaam is, deel te hebben aan het leven dat niet fysiek is.31
Zo werd onder de vlag van magie elke wetenschap onderwezen, fysische en metafysische, natuurlijke of, volgens degenen die onbekend zijn met de alomtegenwoordigheid en universaliteit van de natuur, bovennatuurlijke.
Goddelijke magie maakt van de mens een god; menselijke magie schept een nieuwe duivel.
In Isis ontsluierd (1:67-8) schreven we:
In de oudste geschriften die we nu bezitten, de Veda’s en de oudere Wetten van Manu, vinden we dat de brahmanen veel magische rituelen uitvoerden en toestonden.32 Tibet, Japan, en China verkondigen in deze tijd wat door de oudste Chaldeeën werd onderwezen. De geestelijken van deze landen bewijzen bovendien wat ze leren, namelijk dat het beoefenen van morele en fysieke zuiverheid en van een bepaalde soberheid, de levenwekkende zielenkracht tot zelfverlichting ontwikkelt. Doordat de mens in staat wordt gesteld zijn eigen onsterfelijke geest te beheersen, verkrijgt hij werkelijk magische macht over de elementaren die lager staan dan hijzelf. In het Westen vinden we magie die even oud is als in het Oosten. De druïden in Groot-Brittannië beoefenden deze in de stille gewelven van hun diepe grotten; Plinius wijdt veel hoofdstukken aan de ‘wijsheid’33 van de leiders van de Kelten. De semothiërs, de druïden van de Galliërs, gaven uiteenzettingen over zowel de fysieke als de spirituele wetenschappen. Ze onderwezen de geheimen van het heelal, de harmonische voortgang van de hemellichamen, de vorming van de aarde en vooral de onsterfelijkheid van de ziel.34 In hun heilige wouden – academies in de natuur, gebouwd door de onzichtbare Architect – verzamelden de ingewijden zich op het stille middernachtelijke uur om te vernemen wat de mens eens was en wat hij zal zijn.35 Ze hadden geen kunstverlichting of leven verbruikend gas nodig om hun tempels te verlichten, want de reine godin van de nacht wierp haar zilveren stralen op hun met eikenloof gekroonde hoofden, en hun heilige barden in witte gewaden wisten hoe ze zich konden onderhouden met de eenzame koningin van het sterrengewelf.36
In de bloeitijd van het neoplatonisme waren deze barden er niet meer, want hun cyclus was geëindigd en de laatste druïden waren in Bibracte en Alesia omgekomen. Maar de neoplatonische school was lange tijd succesvol en invloedrijk. Hoewel de school de wijsheid van de oude Indiërs in haar leringen overnam, slaagde ze er niet in om ook de wijsheid van de brahmanen in praktijk te brengen. Ze toonde haar morele en intellectuele superioriteit te openlijk, en gaf te veel om de groten en machtigen van deze aarde.
Terwijl de brahmanen en hun grote yogi’s – experts op het gebied van filosofie, metafysica, astronomie, ethiek, en religie – hun waardigheid behielden onder het bestuur van de machtigste vorsten, zich afzijdig hielden van de wereld en het beneden zich achtten om hen te bezoeken of om de minste gunst te vragen,37 aanvaardden de keizers Alexander Severus en Julianus, en de voornaamste mensen van de aristocratie van het land, de leringen van de neoplatonisten, die zich vrij in de wereld bewogen. Het neoplatonische stelsel floreerde enkele eeuwen, en tot de volgelingen ervan behoorden de bekwaamste en geleerdste mensen van die tijd. Hypatia, de lerares van bisschop Synesius, was een sieraad van die school tot de fatale en beschamende dag waarop ze op instigatie van patriarch Cyrillus van Alexandrië door de christelijke menigte werd vermoord. De school werd ten slotte verplaatst naar Athene, en gesloten op bevel van keizer Justinianus.
Hoe juist is de opmerking van dr. Wilder:
Hedendaagse schrijvers hebben commentaar geleverd op de bijzondere opvattingen van de neoplatonisten over deze [metafysische] onderwerpen, maar hebben ze zelden correct weergegeven, zelfs als dit gewenst of bedoeld was.38
De weinige bespiegelingen over het ondermaanse, stoffelijke, en spirituele heelal die ze wel op schrift hebben gesteld – Ammonius heeft zoals de meeste hervormers zelf nooit een regel geschreven – waren niet genoeg om het nageslacht in staat te stellen ze juist te beoordelen, zelfs als de vroegchristelijke Vandalen, de latere kruisvaarders en de fanatici van de middeleeuwen niet driekwart hadden vernietigd van wat er nog van de bibliotheek van Alexandrië en haar latere scholen over was.
Prof. Draper wijst erop dat alleen al kardinaal Jiménez
op de pleinen van Granada 80.000 Arabische manuscripten, waaronder veel vertalingen van klassieke schrijvers, aan de vlammen heeft prijsgegeven.39
In de Vaticaanse bibliotheek waren in de zeldzaamste en kostbaarste geschriften van de Ouden hele passages doorgehaald en uitgewist om daar onzinnige psalmteksten in te lassen! Bovendien is algemeen bekend dat meer dan 36 boeken, geschreven door Porphyrius, door de kerkvaders werden verbrand of anderszins werden vernietigd. Het meeste van het weinige dat bekend is over de leringen van de eclectici is te vinden in de geschriften van Plotinus en van diezelfde kerkvaders.
Wilder zegt:
Wat Plato was voor Socrates, en de apostel Johannes voor het hoofd van het christelijk geloof, werd Plotinus voor de door god onderwezen Ammonius. Wat over het stelsel van de philalethen bekend is hebben we te danken aan Plotinus, Origenes, en Longinus. Zij werden grondig onderwezen en ingewijd in de innerlijke leringen die aan hen werden toevertrouwd.40
Dit verklaart heel goed waarom Origenes mensen die in de Hof van Eden en de fabels van Adam en Eva geloven ‘dwazen’ noemt,41 en ook waarom zo weinig van de geschriften van die kerkvader aan het nageslacht zijn doorgegeven. Gezien de opgelegde geheimhouding, de geloften van stilzwijgen, en dat wat op allerlei manieren kwaadwillig werd vernietigd, is het werkelijk wonderbaarlijk dat er nog zoveel leringen van de philalethen de wereld hebben bereikt.
Noten
- A. Wilder, New Platonism and Alchemy, 1869, blz. 15.
- Op.cit.
- Op.cit., blz. 9, 10.
- Deze goddelijke uitstraling en essentie is het licht van de logos; een aanhanger van de Vedanta zou niet het voornaamwoord ‘hij’ gebruiken, maar zou ‘het’ zeggen.
- A. Wilder, New Platonism and Alchemy, 1869, blz. 10vn.
- Op.cit., blz. 10vn.
- Vgl. A.P. Sinnett, Esoteric Buddhism, 5de ed., 1885.
- Vgl. Isis ontsluierd, 1:728-35. De ‘zonen van God’ en hun oorlog met de reuzen en tovenaars.
- Wilder, Op.cit., blz. 10vn.
- Wilder, Op.cit.
- Op.cit.
- Efeziërs 2:1-2; 6:12.
- 1 Timotheus 6:20-1.
- Alexander Wilder, New Platonism and Alchemy, 1869, blz. 10vn.
- Op.cit., blz. 18.
- Op.cit., blz. 9.
- Ammonius, de Alexandrijnse afvallige van het christendom (hij werd geboren uit christelijke ouders), werd in zijn naleving van ware christelijke deugden en ethiek, of in de schoonheid van zijn morele natuur, door geen enkele orthodoxe christen ooit geëvenaard, laat staan overtroffen.
- Vgl. A. Wilder, New Platonism and Alchemy, 1869, blz. 3; vgl. Diogenes Laërtius, Leven en leer van beroemde filosofen, 1:21.
- Wilder, Op.cit., blz. 4.
- Geciteerd in Wilder, Op.cit., blz. 5-6; J.L. von Mosheim, Historical Commentaries on the State of Christianity, 1854, deel 1, blz. 357, 351-2.
- ‘Ascese’ wordt hier in morele, niet in fysieke, zin bedoeld; het beteugelen van alle lusten en hartstochten en het volgen van een zo eenvoudig mogelijk dieet.
- Dit is de neoplatonische leer die in de rooms-katholieke kerk wordt aangenomen als de aanbidding van de zeven geesten.
- De kerk heeft er de aanbidding van duivels van gemaakt. ‘Daimon’ is geest en heeft betrekking op onze goddelijke geest, het zevende beginsel, en op de dhyani-chohans. Jezus verbood naar de tempel of kerk te gaan ‘zoals de farizeeën’, maar gebood de mens om zich voor het gebed (contact met zijn God) in zijn binnenkamer terug te trekken. Zou Jezus, terwijl miljoenen mensen honger lijden, de bouw van de prachtigste kerken hebben goedgekeurd?
- Geciteerd in A. Wilder, New Platonism and Alchemy, 1869, blz. 5; The Encyclopaedia Britannica, 7de ed., 1842, deel 2, blz. 663; vgl. Mosheim, An Ecclesiastical History, deel 1, 1821, blz. 143.
- Wilder, Op.cit., blz. 7.
- Op.cit.
- Wilder, Op.cit., blz. 18; vgl. The Six Books of Proclus . . . on the Theology of Plato, vert. Thomas Taylor, 1816, deel 2, blz. 190.
- In Isis ontsluierd (2:139-40) schreven we:
‘In de talmoed (Mishnah Chagigah, 14b) staat het verhaal van de vier tannaim, die men in allegorische taal de tuin van de vreugde laat betreden, d.w.z. die in de occulte en hoogste wetenschap worden ingewijd:
‘Volgens de lering van onze heilige meesters zijn de namen van de vier die de tuin van de vreugde betraden: Ben Asai, Ben Zoma, Acher, en rabbi Akiba.
Ben Asai keek en verloor zijn gezichtsvermogen.
Ben Zoma keek en verloor zijn verstand.
Acher richtte vernielingen aan in de beplanting [haalde alles overhoop en mislukte]. Maar Akiba, die de tuin in vrede was binnengegaan, verliet deze in vrede, want de heilige, zijn naam zij gezegend, had gezegd: ‘Deze oude man is waardig ons eervol te dienen.’’
‘De geleerde commentatoren van de talmoed, de rabbi’s van de synagoge, verklaren dat de tuin van de vreugde, die men die vier personen laat betreden, niets anders is dan die mysterieuze wetenschap, de verschrikkelijkste van alle wetenschappen voor mensen met een zwak verstand, die hen direct krankzinnig maakt’, zegt A. Franck in zijn La kabbale (1843, boek 1, hfst. 1, blz. 58). Mensen met een zuiver hart en zij die alleen studeren met het doel zich te vervolmaken en zo gemakkelijker de beloofde onsterfelijkheid te verkrijgen, hoeven helemaal niet bang te zijn, maar zij die van de wetenschap der wetenschappen een zondige dekmantel voor wereldse motieven maken, zij moeten beven. Laatstgenoemden zullen de kabbalistische bezweringen van de hoogste inwijding nooit doorstaan.’ - Isis ontsluierd, 2:139.
- Vgl. A. Wilder, New Platonism and Alchemy, 1869, blz. 9.
- Wilder, Op.cit., blz. 13; vgl. Iamblichus, De mysteriis, 1:12.
- Zie de Ordinances of Menu gepubliceerd door Sir William Jones, hfst. 6, hfst. 11.
- Plinius, Naturalis historia, boek 30, hfst. 1; boek 29, hfst. 12, enz.
- Pomponius Mela zegt (De situ orbis) dat ze kennis van de meest verheven wetenschappen bezaten.
- Caesar, Commentaren, 6:14.
- Plinius, Op.cit., boek 16, hfst. 95; boek 30, hfst. 4.
- De zorg die ze besteedden aan de opvoeding van de jeugd door hen vertrouwd te maken met edelmoedige en deugdzame gevoelens, sierde hen, en hun stelregels en verhandelingen, zoals beschreven door historici, bewijzen dat ze deskundig waren op het gebied van filosofie, metafysica, astronomie, ethiek, en religie’, zegt een hedendaagse schrijver (J.S. Forsyth, Demonologia; or Natural Knowledge Revealed, 1827, blz. 110). Als koningen of vorsten raad of zegeningen van de heiligen wilden ontvangen, moesten ze ofwel zelf naar hen toe gaan of een boodschapper sturen. Geen enkele geheime kracht van een plant of mineraal was hun onbekend. Ze hadden de natuur tot in het diepst doorgrond; psychologie en fysiologie waren voor hen een open boek, en het resultaat van dit alles was die wetenschap die nu zo laatdunkend magie wordt genoemd (Isis ontsluierd, 1:150-1).
- A.Wilder, New Platonism and Alchemy, 1869, blz. 9.
- John William Draper, History of the Conflict between Religion and Science, 1875, blz. 104.
- A. Wilder, New Platonism and Alchemy, 1869, blz. 11.
- Zie blz. 57 van dit boek.