36. Heidense verering van sterren, of astrologie
[‘Pagan sidereal worship, or astrology’, SD 3:325-31; CW 14:326-33]
De terafim van Abrams vader, Terah, de ‘maker van beelden’, en de goden van de kabiren hangen rechtstreeks samen met de oude sabaeïsche eredienst of astrolatrie. Chiun, of de god Khiyun, die door de joden in de woestijn werd vereerd, is Saturnus en Siva, later Jehovah genoemd. Astrologie bestond al vóór de astronomie, en ‘astronomus’ was de titel van de hoogste hiërofant in Egypte.1 Een van de namen van de joodse Jehovah, ‘Sabaoth’ of de ‘Heer van de hemelse legers’ (tsabaoth), is afkomstig van de Chaldeeuwse sabeeën (of tsabeeën), en heeft als wortel het woord tsaba, wat een ‘wagen’, een ‘schip’, en ‘een leger’ betekent; Sabaoth betekent dus letterlijk het leger van het schip, de bemanning, of een zeemacht, waarbij de hemel in deze leer metaforisch wordt aangeduid als de ‘wateren erboven’.
In zijn interessante boeken legt Lacour uit dat al zulke uitdrukkingen als
de hemelse legers of hemelse menigten niet alleen het geheel van alle hemelse sterrenbeelden aanduiden, maar ook de alhim, van wie ze afhankelijk zijn; de alei tsabaoth zijn de krachten [of zielen] van de sterrenbeelden, de machten die ze in hun baan houden; en Jehovah-Tsabaoth duidt op Hem, de hoogste bestuurder van die hemellichamen.2
Als geheel, als de hoogste ‘orde van geesten’, niet als een hoogste geest.
Omdat de sabeeën in de gesneden beelden alleen de hemelse menigten vereerden – engelen en goden die als verblijfplaats de planeten hadden – vereerden ze in feite nooit de sterren. Op gezag van Plato3 weten we immers dat onder de sterren en sterrenbeelden alleen de planeten recht hadden op de titel theoi (goden), omdat dat woord was afgeleid van het werkwoord θέειν, rennen of rondgaan. Selden vertelt ons dat ze bovendien werden genoemd:
θεοὶ βουλαῖοι (raadsgoden) en ῥαβδοφόροι (lictoren), omdat zij (de planeten) deel uitmaakten van de kerkenraad van de zon, solis consistorio adstantes.4
De Mirville zegt:
De scepters waarmee de zeven besturende engelen waren uitgerust, verklaren de aan hen gegeven namen: rabdophoren en lictoren.5
Dit is natuurlijk afgodenverering. Toch was esoterische astrolatrie helemaal geen verering van afgoden, want met de namen van de in de ‘kerkenraad van de zon’ opgenomen ‘raadslieden’ en ‘lictoren’ werden niet de stoffelijke lichamen van de planeten bedoeld, maar hun regenten of ‘zielen’ (geesten). Als het gebed ‘Onze Vader in de hemel’, of de ‘Heilige’ zus-en-zo in de ‘Hemel’ geen afgodische aanroeping is, dan is ‘Onze Vader in Mercurius’, of ‘Onze Vrouwe in Venus’, ‘Koningin van de Hemel’, enz., dat evenmin; het is namelijk precies hetzelfde, de naam maakt de handeling niet anders. De in christelijke gebeden gebruikte woorden ‘in de hemel’ kunnen niet iets abstracts betekenen. Een verblijfplaats – hetzij van goden, engelen, of heiligen (die allemaal antropomorfe individualiteiten en wezens zijn) – is per definitie een plaats, een bepaalde plek in die ‘hemel’; daarom is het voor die verering irrelevant of die plek wordt beschouwd als ‘hemel’ in het algemeen – dat wil zeggen nergens in het bijzonder – of in de zon, de maan of Jupiter.
Het is zinloos om te zeggen:
Er waren twee goden en twee verschillende hiërarchieën of tsaba’s in de hemel, zowel in de oudheid als in onze tijd . . . de ene de levende God en zijn menigte, en de andere Satan, Lucifer met zijn raadslieden en lictoren, of de gevallen engelen.
Onze tegenstanders zeggen dat Plato en de hele oudheid laatstgenoemde vereerde, en dat twee derde van de mensheid hen tot op de dag van vandaag vereert. De vraag is: hoe kun je onderscheid maken tussen die twee?
Protestantse christenen zeggen dat er in de Pentateuch nergens engelen worden genoemd, en dat we ze daarom buiten beschouwing kunnen laten. Bij de rooms-katholieken en de kabbalisten worden ze wel vermeld; bij eerstgenoemden omdat ze de joodse engelenleer hebben aanvaard, zonder te vermoeden dat de ‘tsabaeïsche menigten’ kolonisten waren uit heidense landen op het grondgebied van Judea; laatstgenoemden omdat ze het grootste deel van de geheime leer aannamen, de essentie voor zichzelf hielden, en het omhulsel overlieten aan de onwetenden.
Cornelius a Lapide wijst op de betekenis van het woord tsaba in Genesis 2:1; en hij doet dat correct, waarbij hij zich waarschijnlijk door geleerde kabbalisten liet leiden. De protestanten hebben het zeker bij het verkeerde eind, want engelen komen in de Pentateuch wel degelijk voor; ze worden daarin tsaba genoemd, wat ‘menigten’ van engelen betekent. In de Vulgaat wordt het woord vertaald met ornatus, wat het ‘siderische leger’ betekent, en kabbalistisch ook het sieraad van de hemel. De bijbelgeleerden van de protestantse kerk en de geleerden onder de materialisten, die er niet in slaagden de door Mozes genoemde ‘engelen’ te vinden, hebben zo een ernstige fout gemaakt. Want het vers luidt:
Zo werden de hemel en de aarde en hun hele menigte voltooid.6
De ‘menigte’ betekent hier ‘het leger van sterren en engelen’; de laatste twee woorden zijn, zo lijkt het, verwisselbare termen in het kerkelijke taalgebruik. Cornelius a Lapide wordt hiervoor als autoriteit geciteerd; hij zegt:
Tsaba betekent niet het ene of het andere, maar ‘het ene en het andere’, of beide, siderum ac angelorum.7
Als de rooms-katholieken op dit punt gelijk hebben, dan hebben de occultisten dat ook als ze beweren dat de engelen die in de rooms-katholieke kerk worden vereerd, niets anders zijn dan hun ‘zeven planeten’, de dhyani-chohans van de boeddhistische esoterische filosofie, of de kumara’s, ‘de uit het denkvermogen geboren zonen van Brahma’, bekend onder het patroniem Vaidhatra. De volmaakte overeenkomst tussen de kumara’s, de bouwers of kosmische dhyani-chohans, en de zeven ster-engelen zal blijken als hun respectieve biografieën worden bestudeerd, en vooral de kenmerkende eigenschappen van hun leiders, Sanat-Kumara (Sanat-Sujata), en Michaël de aartsengel. Samen met de kabiren (planeten), de naam van bovengenoemden in Chaldea, waren ze allemaal ‘goddelijke machten’ (krachten). Fürst8 zegt dat de naam kabiren werd gebruikt om de zeven zonen van צדיק aan te duiden, wat betekent vader Tsaddik, Kaïn of Jupiter, of ook Jehovah.
Er zijn zeven kumara’s – vier exoterische en drie geheime – de namen van eerstgenoemden worden gevonden in het Samkhya-bhashya, door Gaudapadacharya.9 Het zijn allemaal ‘maagdelijke goden’, die eeuwig zuiver en onschuldig blijven en weigeren nageslacht te scheppen. In hun oorspronkelijke aspect zijn deze zeven edele ‘uit het denkvermogen geboren zonen’ van God niet de regenten van de planeten, maar wonen ver boven het gebied van de planeten. Maar dezelfde mysterieuze overbrenging van hun namen wordt gevonden in het christelijke engelenstelsel. De ‘zeven geesten van de tegenwoordigheid’ vergezellen God altijd, en toch komen we ze met dezelfde namen – Michaël, Gabriël, Rafaël, enz. – tegen als ‘ster-regenten’ of de bezielende godheden van de zeven planeten. Het volstaat om te zeggen dat de aartsengel Michaël ‘de onoverwinnelijke maagdelijke strijder’ wordt genoemd omdat hij ‘weigerde te scheppen’, wat hem in verband brengt met zowel Sanat-Sujata als de kumara die de god van de oorlog is.10
Het bovenstaande moet worden aangetoond door een paar citaten. In een commentaar over Johannes’ ‘zeven gouden kaarshouders’, zegt Cornelius a Lapide:
Deze zeven lichten hebben betrekking op de zeven armen van de kandelaar waarmee in de tempels van Mozes en Salomo de zeven (belangrijkste) planeten werden voorgesteld . . . of beter gezegd op de zeven belangrijkste geesten, die moeten toezien op de verlossing van mensen en kerken.11
Hiëronymus zegt:
In werkelijkheid was de kandelaar met de zeven armen het symbool van de wereld en haar planeten.12
Thomas van Aquino, de grote rooms-katholieke geleerde schrijft:
Ik kan me niet herinneren dat ik in de werken van heiligen of filosofen ooit heb gelezen dat de planeten niet door spirituele wezens worden geleid. . . . Volgens mij kan gemakkelijk worden bewezen dat de hemellichamen worden geleid door een of andere intelligentie, hetzij rechtstreeks door God of door tussenkomst van engelen. Maar ‘door engelen’ lijkt veel meer in overeenstemming te zijn met de orde der dingen – waarop volgens Dionysius geen uitzondering bestaat – dat God alles op aarde alleen door middel van tussenpersonen bestuurt.13
Wat zeggen de heidenen hierover? Alle klassieke schrijvers en filosofen die het onderwerp hebben behandeld, herhalen met Hermes Trismegistus dat de zeven rectoren (de planeten en de zon) de medewerkers waren van het onbekende Al (vertegenwoordigd door de demiurg) die de opdracht hadden gekregen om de kosmos (onze wereld van planeten) door zeven cirkels te omvatten. Plutarchus beschrijft ze als ‘de cirkel van de hemelwerelden’.14 Dionysius van Thracië en de geleerde Clemens van Alexandrië zeggen beiden dat de rectoren in de Egyptische tempels werden voorgesteld in de vorm van mysterieuze wielen of bollen die altijd in beweging zijn, en daarom bevestigen ingewijden dat het vraagstuk van de eeuwigdurende beweging was opgelost door de hemelwielen in de adyta van inwijding.15 Deze leer van Hermes was die van Pythagoras en van Orpheus vóór hem. Ze wordt door Proclus ‘de door God gegeven’ leer genoemd.16 Iamblichus spreekt er met de grootste eerbied over. Philostratus vertelt zijn lezers dat het hele sterrenhof van de Babylonische hemel in de tempels werd afgebeeld
door saffieren bollen waarop de gouden beelden van hun verschillende goden stonden.17
De tempels van Perzië stonden vooral bekend om deze voorstellingen. Als men Cedrenus mag geloven
was keizer Heraclius bij zijn intocht in de stad Bazacum18 stomverbaasd over het enorme mechaniek dat voor koning Chosroes19 was gemaakt en dat de nachtelijke hemel met de planeten en al hun omwentelingen en de daarover heersende engelen voorstelde.20
Op basis van zulke ‘bollen’ bestudeerde Pythagoras astronomie in de geheime adyta van de tempels waartoe hij toegang had. En daar tijdens zijn inwijding maakte de eeuwige rondwenteling van die bollen – ‘de mysterieuze wielen’ zoals ze door Clemens en Dionysius worden genoemd, en die Plutarchus ‘wereldwielen’ noemt – voor hem de waarheid duidelijk van wat aan hem was onthuld, namelijk het heliocentrische stelsel, het grote geheim van de adyta. Alle ontdekkingen van de moderne astronomie, evenals alle geheimen die haar in de toekomst kunnen worden onthuld, waren te vinden in de geheime observatoria en inwijdingszalen van de tempels van het oude India en Egypte. Daarin maakte de Chaldeeër zijn berekeningen, en hij onthulde aan de wereld van de niet-ingewijden niet meer dan ze gereed was te ontvangen.
Men kan en zal ons ongetwijfeld vertellen dat Uranus onbekend was bij de Ouden, en dat ze gedwongen waren de zon tot de planeten te rekenen en als hun leider te beschouwen. Hoe weet men dat? Uranus is een moderne naam; maar één ding is zeker: de Ouden kenden een planeet, ‘een mysterieplaneet’, die ze nooit een naam hebben gegeven en waarmee alleen de hoogste astronoom, de hiërofant, zich kon ‘onderhouden’. Maar deze zevende planeet was niet de zon, maar de verborgen goddelijke hiërofant, over wie werd gezegd dat hij een kroon had, en dat zijn wiel ‘77 kleinere wielen’ zou omvatten. In het oude geheime stelsel van de hindoes is de zon de zichtbare logos, ‘Surya’; boven hem is er nog een andere logos, de goddelijke of hemelse mens – die, nadat hij het wereldstelsel van de stof had gevestigd op basis van het archetype van het onzichtbare heelal, of de macrokosmos, tijdens de mysteriën de hemelse rasamandala leidde, waarbij hij
met zijn rechtervoet aan Tyam of bhumi [de aarde] de stoot zou hebben gegeven die haar in een dubbele omwenteling doet draaien.
Wat zegt Hermes ook alweer? Bij het uitleggen van de Egyptische kosmologie verklaart hij:
Luister, mijn zoon, . . . de macht heeft ook zeven uitvoerders gevormd, die in hun cirkels de stoffelijke wereld omvatten, en hun daden worden het lot genoemd. . . . Toen alles aan de mens werd onderworpen, . . . deelden de zeven, die bereid waren het menselijk verstand te dienen, hun vermogens aan hem mee. Maar zodra de mens hun ware essentie en zijn eigen aard kende, wenste hij binnen en buiten de cirkels door te dringen en zo hun omtrek te doorbreken door zich de macht toe te eigenen van degene die over het vuur [de zon] heerst; daarna, nadat hij van een van de wielen van de zon het heilige vuur had gestolen, verviel hij tot slavernij.21
Hier wordt niet Prometheus bedoeld. Prometheus is een symbool en een personificatie van de hele mensheid met betrekking tot een gebeurtenis die, bij wijze van spreken, tijdens haar kinderjaren plaatsvond – de ‘doop met vuur’ – wat een mysterie is binnen het grote mysterie van Prometheus dat nu in grote lijnen kan worden genoemd. Door de uitzonderlijke groei van het menselijk verstand en de ontwikkeling in onze tijd van het vijfde beginsel (manas) van de mens, heeft de snelle vooruitgang daarvan de spirituele waarnemingsvermogens verlamd. Het verstand leeft meestal ten koste van de wijsheid, en de mensheid is in haar huidige toestand totaal niet in staat om het verschrikkelijke drama van de menselijke ongehoorzaamheid aan de natuurwetten en de daaruit voortvloeiende zondeval te begrijpen. Daarom kunnen we hier alleen op zinspelen.
Noten
- Wanneer de hiërofant zijn laatste graad had behaald, kwam hij uit de heilige plaats van afzondering, Manneras genaamd, en kreeg de gouden tau, het Egyptische kruis, dat later op zijn borst werd gelegd en met hem werd begraven.
- Geciteerd in J.E. de Mirville, Des esprits, 1863, deel 4, blz. 4; vgl. P. Lacour, Aeloïm, ou les dieux de Moïse, 1839, deel 2, blz. 96.
- Cratylus, 397d.
- Geciteerd in J.E. de Mirville, Des esprits, 1863, deel 4, blz. 6; vgl. John Selden, De diis Syriis, Londen, 1617, Prolegomena, hfst. 3, blz. xxviii.
- De Mirville, Op.cit., deel 4, blz. 7. Noot vert.: Rabdophoren en lictoren waren gerechtsdienaren die roedenbundels met daarin een bijl droegen.
- Genesis 2:1.
- Geciteerd in De Mirville, Op.cit., deel 4, blz. 3.
- Julius Fürst, A Hebrew & Chaldee Lexicon to the Old Testament, 1867, blz. 634.
- De drie geheime namen zijn ‘Sana, Sanat-Sujata, en Kapila’; terwijl de vier exoterische goden Sanat-Kumara, Sanandana, Sanaka en Sanatana worden genoemd.
- Een andere kumara, de ‘god van de oorlog’, wordt in het hindoestelsel de ‘eeuwig ongehuwde’ genoemd – ‘de maagdelijke krijger’. Hij is de Indiase Michaël.
- Geciteerd in J.E. de Mirville, Des esprits, 1863, deel 4, blz. 28; Commentaria in Apocalypsin, hfst. 4.
- Geciteerd in De Mirville, Op.cit., deel 4, blz. 28.
- Thomas van Aquino, Opuscula. (Geciteerd in De Mirville, Op.cit., deel 4, blz. 31-3&vn.) We geven de oorspronkelijke tekst: ‘Coelestia corpora moveri a spirituali creatura, a nemine sanctorum vel philosophorum negatum, legisse me memini. (Opusculum 10, articulus 3.) . . . Mihi autem videtur, quod demonstrative probari posset, quod ab aliquo intellectu corpora coelestia moveantur, vel a Deo immediate, vel a mediantibus angelis. Sed quod mediantibus angelis ea moveat, magis congruit rerum ordine, quem Dionysis infallibilem asserit, ut inferiora a Deo per media secundum cursum communem administrentur.’ (Opusculum 11, articulus 2.) En als dat zo is, en God zich nooit meer met de eens en voor altijd vastgestelde natuurwetten bemoeit en dit aan zijn bestuurders overlaat, waarom is het dan afgodisch als ze door de ‘heidenen’ goden worden genoemd?
- Geciteerd in De Mirville, Op.cit., deel 4, blz. 6.
- In een van Des Mousseaux’ boeken over demonologie (La magie au XIXme siècle, 1860, blz. 114vn) staat het volgende verhaal van abbé Huc. In een lamaklooster in Tibet heeft de missionaris dit verhaal van meerdere getuigen gehoord (zoals we al schreven in Isis ontsluierd, 1:555): ‘Het is een eenvoudig schilderij zonder enig mechaniek, waarvan de bezoeker zich kan overtuigen door het op zijn gemak te onderzoeken. Het stelt een door de maan verlicht landschap voor, maar de maan is helemaal niet bewegingloos en dood; integendeel, want volgens de abbé leek het alsof onze maan zelf, of in ieder geval haar levende dubbelganger, het schilderij verlichtte. Elke fase, elk aspect, elke beweging van onze satelliet wordt door haar kopie herhaald in de beweging en voortgang van de maan op het heilige schilderij. Huc zegt: ‘U ziet dit hemellichaam op het schilderij zich voortbewegen als een halve maan, of, wanneer ze vol is, helder schijnen, achter de wolken doorgaan, opkomen of ondergaan op een manier die opmerkelijk veel met het echte hemellichaam overeenkomt. Kortom, het is een schitterende en getrouwe kopie van de bleke nachtvorstin, die in de oudheid door zoveel mensen werd vereerd’.’ We weten uit de meest betrouwbare bronnen en van talrijke ooggetuigen dat zulke ‘machines’ – geen canvasschilderijen – in bepaalde tempels van Tibet bestaan; evenals de ‘sterrenwielen’ die de planeten voorstellen, en voor dezelfde – astrologische en magische – doeleinden worden gebruikt.
- Geciteerd in J.E. de Mirville, Des esprits, 1863, deel 4, blz. 6.
- Geciteerd in De Mirville, Op.cit., deel 4, blz. 7.
- Noot vert.: Ganzak.
- Noot vert.: Khusro II of Khosnow Parviz, de laatste grote Sassanidische sjah van Iran, die regeerde van 590 tot 628.
- Geciteerd in De Mirville, Op.cit., 1863, deel 4, blz. 7; vgl. Cedrenus, Compendium historiarum, 1864, deel 1, blz. 790 (§721-2). Zulke machines – hele hemelsferen met ronddraaiende planeten – of ze nu werden aangedreven door een uurwerk of door magische kracht, bevonden zich in de heiligdommen, en sommige bestaan tot op de dag van vandaag in Japan, in een geheime ondergrondse tempel van de oude Mikado’s, en ook op twee andere plaatsen.
- Geciteerd in J.E. de Mirville, Des esprits, 1863, deel 4, blz. 11; vgl. Jacques-Joseph Champollion-Figeac, Égypte ancienne, 1839, blz. 141-2.