Theosophical University Press Agency

pagina achteruit Inhoud pagina vooruit

Karma

[‘Karma’, The Path, september 1886, blz. 175-9]

Het kind is de vader van de mens, en niet minder juist is:

Broeders! Het leven van ieder mens
Is een gevolg van eerder bestaan.
Vroegere deugden brengen zegen,
Lijden volgt op fouten, eens begaan. . . .
Dit is de leer van karma.1

1. Edwin Arnold, Het Licht van Azië, boek 8.

Maar op welke manier beïnvloeden dit vroegere goed en kwaad het huidige leven? Volgt de strenge Nemesis de vermoeide reiziger altijd met een kalme, onverschillige, meedogenloze tred? Valt er niet te ontkomen aan haar aanhoudende invloed? Deelt de eeuwige wet van oorzaak en gevolg, onbewogen door verdriet en spijt, voortdurend zijn voor- en tegenspoed uit als de gevolgen van daden in het verleden? Moet de schaduw van de zonde van gisteren het leven van vandaag verduisteren? Is karma slechts een andere naam voor noodlot? Slaat het kind de bladzijden om van het al geschreven levensboek waarin elke gebeurtenis is opgetekend, zonder de mogelijkheid eraan te ontkomen? Wat is het verband van karma met het leven van het individu? Staat de mens niets anders te doen dan de gevarieerde schering en inslag van elk aards bestaan te weven met de bezoedelde en verkleurde draden van vroegere daden? Goede voornemens en slechte neigingen overspoelen de aard van de mens in een onstuitbare stroom, en ons wordt gezegd:

Wat voor daden hij ook verricht, goede of slechte – alles wat in een vroeger lichaam is gedaan, moet noodzakelijkerwijs als vreugde of leed worden ondergaan.
Anugita, hfst. 3

Er is goed karma en slecht karma, en naarmate het levenswiel voortwentelt, raakt oud karma uitgeput en wordt weer nieuw karma toegevoegd.

Hoewel het eerst misschien lijkt alsof niets fatalistischer is dan deze leer, zal enig nadenken aantonen dat dit in werkelijkheid niet het geval is. Karma is tweevoudig, verborgen en zichtbaar, karma is de mens die is, karma is zijn handelen. Het is waar dat elk handelen een oorzaak is van waaruit zich de ontelbare vertakkingen van gevolgen in tijd en ruimte ontwikkelen.

‘Dat wat u zaait zult u oogsten.’ Op een of ander gebied van handelen zal de oogst worden binnengehaald. Het is noodzakelijk dat de mens die handelt zich van deze waarheid bewust is. Even noodzakelijk is het dat duidelijk moet worden begrepen dat deze wet zich in de werkingen van karma openbaart.

Van karma kan, in het algemeen gesproken, worden gezegd dat het de voortzetting is van de aard van de handeling, en elke handeling bevat het verleden en de toekomst in zich. Elk gevolg dat voortvloeit uit een handeling moet in die handeling zelf besloten liggen, anders zou het nooit kunnen ontstaan. Een gevolg is slechts de aard van de handeling en kan niet los van de oorzaak bestaan. Karma brengt slechts tot manifestatie wat al bestaat; omdat het handelen is, werkt het in de tijd, en daarom kan van karma worden gezegd dat het hetzelfde handelen is afkomstig van een ander tijdstip. Het moet bovendien duidelijk zijn dat er niet alleen een verband bestaat tussen de oorzaak en het gevolg, maar dat er ook een verband moet zijn tussen de oorzaak en het individu dat het gevolg ondergaat. Als dit niet zo was, dan zou een mens het gevolg van de handelingen van een ander oogsten. Het lijkt soms wel alsof we de gevolgen van het handelen van anderen oogsten, maar dat is slechts schijn. In feite is het ons eigen handelen,

. . . Niets anders dwingt,
Geen ander bepaalt dat u leeft en sterft.1

1. Edwin Arnold, Het Licht van Azië, boek 8.

Om de aard van karma en zijn relatie tot het individu te begrijpen, is het dan ook noodzakelijk het handelen in al zijn aspecten te beschouwen. Elke handeling vloeit voort uit het denken. Buiten het denken is er geen handeling en dus geen karma. De basis van elke handeling is verlangen. Het gebied van verlangen of egoïsme is zelf een gebied van handelen en de voedingsbodem van elke handeling. Dit gebied kan als niet-gemanifesteerd worden beschouwd, maar heeft wel een tweevoudige manifestatie in wat we oorzaak en gevolg noemen, d.w.z. de handeling en haar gevolgen. In werkelijkheid zijn zowel de handeling als wat eruit voortvloeit het gevolg, terwijl de oorzaak op het gebied van verlangen ligt. Verlangen is daarom de basis van het handelen in zijn eerste manifestatie op het fysieke gebied, en verlangen bepaalt de voortzetting van de handeling in zijn karmische relatie tot het individu. Om vrij te zijn van de gevolgen van het karma van een handeling moet een mens zijn overgegaan in een toestand die niet langer een basis verschaft waarin die handeling zich kan voordoen. De rimpelingen in het water die veroorzaakt zijn door de beweging van de steen zullen zich uitbreiden tot de uiterste grens van zijn bereik, maar niet verder; ze worden begrensd door de oever. Het voortkabbelen ervan eindigt wanneer er niet langer een basis of een geschikt middel is waarin ze zich kunnen voordoen; ze putten hun kracht uit en bestaan niet langer. Karma is dus even afhankelijk van de huidige persoonlijkheid om tot uitdrukking te komen als van de vroegere persoonlijkheid voor haar eerste aanzet. We geven een illustratie die dit misschien kan verduidelijken.

Een mosterdzaadje, bijvoorbeeld, zal een mosterdplant voortbrengen en niets anders; maar om hem voort te brengen, is de medewerking nodig van de bodem en van de juiste verzorging. Hoezeer de grond ook wordt bewerkt en besproeid, zonder het zaadje wordt er geen plant voortgebracht, maar het zaadje komt evenmin tot ontwikkeling zonder de medewerking van de bodem en de juiste verzorging.

Het eerste grote gevolg van karmisch handelen is de incarnatie in een fysiek lichaam. De entiteit die geboren wil worden en die uit verlangens en neigingen bestaat, streeft ernaar om te incarneren. Ze wordt bij de keuze van de plek om zich te manifesteren geleid door de wet van de minste weerstand. Wat ook de overheersende neiging is, dat wil zeggen welke groep affiniteiten ook het sterkst is, die affiniteiten zullen haar naar het punt van manifestatie brengen waar de minste weerstand bestaat. Ze incarneert in die omgeving die het meest in harmonie is met haar karmische neigingen; en alle gevolgen van daden die besloten liggen in het karma dat zich zo manifesteert, zullen door het individu worden ervaren. Dit bepaalt de positie in het leven, het geslacht, de omstandigheden in de jaren dat we als kind nog geen verantwoordelijkheid dragen, de lichamelijke gesteldheid met de verschillende inherente ziekten, en in feite al die lotsbepalende krachten van het fysieke bestaan, die gewoonlijk worden ondergebracht onder de termen ‘erfelijkheid’ en ‘nationale kenmerken’.

In feite is de wet van de minste weerstand de waarheid die aan deze termen ten grondslag ligt en ze verklaart. Neem bijvoorbeeld een volk met bepaalde bijzondere kenmerken. Deze vormen het gebied van ontplooiing voor iedere entiteit van wie het grootste aantal affiniteiten in harmonie is met die kenmerken. De binnenkomende entiteit die de wet van de minste weerstand volgt, incarneert in dat volk, en alle karmische gevolgen die uit zulke eigenschappen voortvloeien zullen dat individu ten deel vallen. Dit verklaart de betekenis van uitdrukkingen zoals het ‘karma van volkeren’, en wat voor het volk geldt, geldt ook voor de familie en kaste.

Men moet echter bedenken dat er veel neigingen zijn die niet worden uitgeput door de daad van het incarneren. Het kan gebeuren dat het karma dat er de oorzaak van was dat een entiteit in een bepaalde omgeving incarneerde, slechts sterk genoeg was om haar tot een fysiek bestaan te brengen. Als het in die richting is uitgeput, krijgen andere neigingen en hun karmische gevolgen de vrijheid zich te manifesteren. De karmische kracht kan bijvoorbeeld de oorzaak ervan zijn dat een entiteit incarneert in eenvoudige levensomstandigheden. Hij kan worden geboren als het kind van arme ouders. Het karma volgt de entiteit, blijft langere of kortere tijd bestaan, en raakt uitgeput. Vanaf dat punt volgt het kind een weg in het leven die geheel verschilt van zijn omgeving. Andere affiniteiten, voortgebracht door vroegere daden, drukken zich nu in hun karmische gevolgen uit. De resterende gevolgen van karma uit het verleden kunnen zich nog manifesteren als obstakels en belemmeringen die met een wisselende mate van succes worden overwonnen, afhankelijk van hun intensiteit.

Als men uitgaat van het standpunt van een speciale schepping van iedere entiteit die op de wereld komt, dan is er een enorme en onverklaarbare onrechtvaardigheid. Vanuit het standpunt van karma kunnen de vreemde wisselvalligheden en schijnbare toevalligheden in het leven in een ander licht worden gezien als de feilloze uitingen van oorzaak en gevolg. In een gezin dat in dezelfde omstandigheden van armoede en onwetendheid verkeert, kan één kind van de anderen worden gescheiden en in een omgeving terechtkomen die sterk daarvan afwijkt. Hij kan worden geadopteerd door een rijke man, of door een gril van het lot een opleiding ontvangen die hem onmiddellijk in een andere positie brengt. Wanneer het karma van het incarneren is uitgeput, zal zich ander karma doen gelden

Hier rijst een belangrijke vraag: Kan een individu zijn eigen karma beïnvloeden, en zo ja, in welke mate en op welke manier?

Er is gezegd dat karma de voortzetting van een handeling is, en wil een bepaalde lijn van karma zich tot uitdrukking kunnen brengen, dan is het noodzakelijk dat de basis aanwezig is van de handeling die dat karma voortbracht, waarmee het is verbonden en waarin het kan werken. Maar handelingen kunnen zich op vele gebieden voordoen. Er is het fysieke gebied, het lichaam met zijn zintuigen en organen. Dan is er het verstandelijke gebied: het geheugen dat de indrukken van de zintuigen tot een samenhangend geheel verbindt, en de rede die de voorraad feiten op ordelijke wijze rangschikt. Naast het gebied van het verstand is er het gebied van de emoties, het gebied van voorkeur voor het ene boven het andere – het vierde beginsel van de mens. Deze drie, het fysieke, verstandelijke, en emotionele, hebben geheel te maken met objecten van zintuiglijke waarneming en kunnen het grote slagveld van karma worden genoemd.1 Er is ook nog het gebied van de ethiek, het gebied van onderscheid tussen ‘wat ik wel en wat ik niet zou moeten doen’. Dit gebied brengt het verstand en de emoties in evenwicht. Dit zijn allemaal gebieden van karma of handelen: wat te doen, en wat niet te doen. Het denken, dat de basis van verlangen is, geeft op de verschillende gebieden de aanzet tot handelen, en alleen door middel van het denken kunnen de gevolgen van ‘rust’ en ‘handelen’ worden ontvangen.

1. Zie de Bhagavad Gita; het hele gedicht draait om het conflict op dit slagveld, ‘de heilige vlakte Kurukshetra’, waarmee het ‘door karma verworven lichaam’ wordt bedoeld.

Een entiteit incarneert met karmische energie uit vorige levens, d.w.z. dat het handelen in vorige levens wacht op zijn ontwikkeling in de vorm van gevolgen. Deze karmische energie streeft naar manifestatie in overeenstemming met de wezenlijke aard van de handeling. Fysiek karma zal zich manifesteren in fysieke neigingen die vreugde en lijden met zich meebrengen. De verstandelijke en ethische gebieden zijn eveneens en op dezelfde manier het gevolg van vroegere karmische neigingen, en de mens zoals hij is, met zijn morele en verstandelijke vermogens, staat in ononderbroken verband met het verleden.

De entiteit heeft bij haar geboorte dan ook een bepaalde hoeveelheid karmische energie. Na te zijn geïncarneerd volgt een periode in het leven waarin nieuw karma begint. Zoals we hebben gezien, komt tot de periode van verantwoordelijkheid alleen het aanvangskarma tot uitdrukking. Vanaf dat moment wordt de nieuwe persoonlijkheid de heerser over zijn eigen lot. Het is een grote vergissing te veronderstellen dat een mens niet meer is dan een marionet van het verleden, het hulpeloze slachtoffer van het noodlot. De wet van karma is geen fatalisme, en enig nadenken zal aantonen dat het voor een mens mogelijk is zijn eigen karma te beïnvloeden. Als op één gebied een grotere hoeveelheid energie wordt opgenomen dan op een ander, dan leidt dat ertoe dat het karma uit het verleden zich op dat gebied ontvouwt. Zo zal iemand die geheel op het gebied van bevrediging van zijn lusten leeft, uit het gebied daarboven de energie putten die nodig is voor het bevredigen van zijn begeerten. Laten we dit illustreren door de mens in een hogere en een lagere natuur te verdelen. Door het denken en de aspiraties op het lagere gebied te richten, wordt daar een ‘vuur’ of centrum van aantrekking gevormd, en om dat te voeden en te doen groeien, worden de energieën van het gehele hogere gebied omlaaggetrokken en uitgeput om te voorzien in de behoefte aan energie die daaronder bestaat als gevolg van het toegeven aan het bevredigen van zijn lusten. Anderzijds kan het centrum van aantrekking in het hogere deel worden gevestigd, en dan gaat alle benodigde energie daarheen, wat een toename van spiritualiteit tot gevolg heeft. Men moet bedenken dat de natuur overvloedig is en zich niet inhoudt. De vraag is er, en het aanbod zal volgen. Maar tegen welke prijs? Die energie die de morele aard had moeten versterken en de aspiraties tot het goede had moeten verwezenlijken, wordt naar lagere begeerten getrokken. Stukje bij beetje raakt de vitaliteit van de hogere gebieden uitgeput en zal het goede en slechte karma van een entiteit op het fysieke gebied worden verbruikt. Als daarentegen de belangstelling zich niet richt op het gebied van bevrediging van de lusten, als er voortdurend wordt geprobeerd het denken te richten op het bereiken van het hoogste ideaal, zal het gevolg zijn dat vroeger karma geen basis vindt om zich te binden aan het fysieke gebied. Het karma zal zich daarom alleen manifesteren in harmonie met het gebied van verlangen. De energie van de zintuigen op het fysieke gebied zal worden verbruikt op een hoger gebied en daardoor in haar gevolgen worden omgevormd.

Door welke middelen de gevolgen van karma zo kunnen worden veranderd is ook duidelijk. Een mens kan geen band hebben met iets waaraan hij niet denkt; daarom moet het richten van het denken op het hoogste ideaal de eerste stap zijn. In dit verband kan misschien een opmerking worden gemaakt over het onderwerp berouw. Berouw is een vorm van denken waarin het denken voortdurend terugkeert naar een zonde. Dat moet daarom worden vermeden als men het denken vrij wil maken van zonde en haar karmische gevolgen. Alle zonde heeft zijn oorsprong in het denken. Hoe meer het denken zich bezighoudt met een gedragswijze, hetzij met vreugde of met pijn, des te geringer is de kans dat het zich losmaakt van zo’n manier van handelen. Het manas (denkvermogen) is de knoop van het hart; als die zich losmaakt van iets, met andere woorden als het denken zijn belangstelling verliest voor dat object, is er niet langer een band tussen het karma dat daarmee en met het individu verbonden is.

Onze manier van denken trekt de karmische snoeren strak aan om de ziel. Ze knevelt de aspiraties en bindt ze met ketenen van moeilijkheden en belemmeringen. Door verlangen neemt het vroegere karma vorm aan en wordt het huis van klei gebouwd. Door onthechting zal de ziel de muren van pijn doorbreken; alleen door een verandering van denken wordt de karmische last opgeheven.

Het blijkt dus dat hoewel het absoluut juist is dat handelingen hun eigen gevolgen met zich meebrengen, ‘er hier geen sprake is van vernietiging van goede of niet goede handelingen. Op hun weg van het ene lichaam naar het andere worden ze op hun respectieve manier gerijpt’ (Anugita, hfst. 3). Dit rijpen is echter een daad van het individu. De vrije wil van de mens doet zich gelden, en hij wordt zijn eigen verlosser. Voor de wereldlijke mens is karma een strenge Nemesis, voor de spirituele mens ontvouwt karma zich in harmonie met zijn hoogste aspiraties. Hij zal met evenveel rust het verleden en de toekomst beschouwen, en noch berouwvol blijven stilstaan bij een vroegere zonde, noch uitzien naar een beloning voor zijn huidige daden.


Theosofische inzichten, blz. 11-17

© 2023 Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag