Is armoede slecht karma?
[The Path, juli 1891, blz. 101-2]
De vraag wat goed en wat slecht karma is, is door theosofen gewoonlijk
vanuit een werelds en egoïstisch standpunt beschouwd. Een zakelijk
element is een rol gaan spelen bij de berekening van verdiensten en
tekortkomingen. Over de eeuwige rechtvaardigheid – die slechts
een andere naam voor karma is – wordt soms gezegd dat ze het reïncarnerende
ego de ene of de andere levensomstandigheid toewijst precies zoals een
balans in een grootboek wordt opgemaakt, met in het ene geval een uitbetaling
bij wijze van beloning en in het andere geval een betalingsverplichting
als straf.
Men denkt vaak dat indien iemand rijk is en in goede omstandigheden
verkeert, dit bewijst dat hij in zijn vorige incarnatie rechtschapen
maar arm was; en dat indien hij nu arm is, de conclusie is dat hij,
toen hij vroeger op aarde was, een slecht leven leidde hoewel hij rijk
was. Zo hanteert men maar één criterium voor goed en slecht
karma, en dat is uitsluitend gebaseerd op de portemonnee. Maar is armoede
met al haar ellende slecht karma? Als iemand in de laagste maatschappelijke
positie wordt geboren, en altijd gedwongen is om heel eenvoudig te leven,
vaak honger heeft en zijn vrouw en kinderen om voedsel hoort roepen,
volgt daaruit dan dat hij slecht karma ondergaat?
Indien we de vraag uitsluitend vanuit het standpunt van dit ene leven,
van deze persoonlijkheid, beschouwen, dan kan alles wat in het leven
onaangenaam of pijnlijk is natuurlijk slecht worden genoemd. Maar als
we alle omstandigheden van het leven beschouwen als ervaringen die het
ego voor zijn ontwikkeling moet opdoen, dan is zelfs armoede geen ‘slecht
karma’. Kracht krijgen we alleen door beproeving en oefening.
Door armoede ondergaat men de hevigste beproevingen op het punt van
uithoudingsvermogen, en dat is het beste middel voor het ontwikkelen
van die karakterkracht die als enige tot ware edelmoedigheid leidt.
Deze ego’s die we om ons heen zien en die leven in lichamen onder
zulke zware omstandigheden dat er veel uithoudingsvermogen voor nodig
is om de strijd vol te houden, doorlopen – voor zover we weten
vrijwillig – deze moeilijke school om meer en diepere ervaring
op te doen en daarmee kracht.
De oude definitie van goed en slecht karma is de beste: ‘Goed
karma is dat wat voor Isvara aangenaam is, slecht karma dat wat voor
Isvara onaangenaam is.’ Dit biedt maar weinig ruimte voor meningsverschillen
over armoede en rijkdom, want de toetssteen en maatstaf liggen hier
niet bij onze tegenwoordige, vergankelijke, menselijke voorkeuren en
verlangens, maar het oordeel wordt overgelaten aan het onsterfelijke
zelf, Ìsvara. Het zelf verlangt misschien niet naar de genoegens
van rijkdom, maar ziet in dat er discipline nodig is en besluit om te
leven onder stervelingen in die lage maatschappelijke positie waar uithoudingsvermogen,
geduld en kracht door ervaring kunnen worden verkregen. Er bestaat geen
andere manier om de levenslessen in het karakter in te prenten.
Men zal dan misschien vragen: zijn armoede en minder goede omstandigheden
altijd goed karma? Dat kunnen we volgens de zojuist gegeven regel ontkennend
beantwoorden. Zulke levens zijn soms en zelfs vaak slecht karma en zijn
onaangenaam voor het onsterfelijke zelf dat in het lichaam is opgesloten,
want ze zijn niet het gevolg van een zelfbewuste keuze maar van oorzaken
die in vroegere levens roekeloos zijn gelegd. Deze oorzaken zullen in
de persoon onvermijdelijk zaden van verderf zaaien en hij zal deze later
met veel moeite uit zijn karakter moeten verwijderen. Volgens dit criterium
kunnen we zeggen dat de meeste arme mensen die geen slecht karakter
hebben meestal goed karma ondergaan, omdat dit overeenkomt met het soort
ervaring dat door Isvara is gekozen, en dat alleen van arme mensen die
slecht zijn kan worden gezegd dat ze slecht karma ondergaan, omdat ze
doen en laten wat voor het onsterfelijke, innerlijke zelf onaangenaam
is.
William Brehon
Theosofische
inzichten, blz. 149-50
© 2012 Theosophical
University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag